ECLI:NL:RBNNE:2025:2994

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
11429540 VM VERZ 24-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel in bestuursrechtelijke procedure

Op 8 juli 2025 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De opposant had verzet aangetekend tegen de tenuitvoerlegging van dit dwangbevel, dat op 25 februari 2024 was betekend. De opposant betwistte de ontvangst van de inleidende beschikking en de daaropvolgende correspondentie, en stelde dat hij pas via een e-mail van de gerechtsdeurwaarder van de boete op de hoogte was geraakt. Hij vond de administratieve verhogingen van de boete en de kosten die daarmee gepaard gingen onterecht en wilde de oorspronkelijke boete van € 41,00 voldoen.

Het CJIB, dat de correspondentie had verzonden, stelde zich op het standpunt dat het verzet ongegrond was, omdat alle correspondentie naar het BRP-adres van de opposant was gestuurd en het uitgesloten kon worden dat deze niet was ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat het aan de staatssecretaris was om aannemelijk te maken dat de beschikking was verzonden, maar dat de opposant op een niet-ongeloofwaardige manier moest betwisten dat hij deze had ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat de verzendwijze door het CJIB nagenoeg foutloos was en dat de opposant niet voldoende had onderbouwd dat hij de boete en aanmaningen niet had ontvangen. Hierdoor werd vastgesteld dat de sanctie onherroepelijk was geworden en het dwangbevel rechtsgeldig was uitgevaardigd.

De kantonrechter verklaarde het verzet ongegrond, wat betekent dat de opposant niet in zijn verzoek werd ontvangen. Tegen deze beslissing kan binnen twee weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvangst van correspondentie in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van zowel het bestuursorgaan als de opposant in het betwisten van dergelijke beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
CJIB-nummer: 264253669
zaaknummer: 11429540 VM VERZ 24-17

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak gedaan op de openbare zitting van8 juli 2025

in de zaak van

[opposant ] (de opposant),

die woont in [woonplaats] ,
gemachtigde: [gemachtigde] .

Inleiding

1. Bij exploot van 13 november 2024 is aan opposant het op 25 februari 2024 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) uitgevaardigde dwangbevel als in artikel 26 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) betekend.
1.1.
Met een op 28 november 2024 bij de griffie ingediend verzetschrift heeft opposant verzet aangetekend tegen de tenuitvoerlegging van dit dwangbevel.
1.2.
Bij brief van 4 maart 2025 heeft het Hoofd Dienstverlening (namens de algemeen directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), die op zijn beurt gemandateerd is om de staatssecretaris te vertegenwoordigen) schriftelijk commentaar gegeven op het ingestelde verzet. Van dat schriftelijk commentaar is op 30 april 2025 een kopie aan opposant toegezonden.
1.3.
De behandeling van het verzetschrift zou eerst plaatsvinden op de openbare zitting van 19 juni 2025. Die zitting is uitgesteld op verzoek van opposant, die wegens medische redenen niet aanwezig kon zijn.
1.3.1.
De behandeling heeft uiteindelijk plaatsgevonden op de openbare zitting van
8 juli 2025. Daarbij was namens het CJIB aanwezig dhr. H. Veldsema . Opposant heeft ook voor deze zitting een verzoek tot uitstel gedaan, maar heeft dit niet voldoende gemotiveerd. Het uitstelverzoek is afgewezen en de behandeling van het verzet is doorgegaan.
1.4.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de kantonrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De kantonrechter oordeelt dat het verzet ongegrond is. Hij zal hierna uitleggen waarom.

Standpunten

3. Opposant betwist de ontvangst van de inleidende beschikking en daaropvolgende correspondentie. Hij is voor het eerst bekend geworden met de boete via een e-mail van de gerechtsdeurwaarder. Daarom vindt opposant de administratieve verhogingen van de boete door het CJIB, de overdracht aan de gerechtsdeurwaardig en de kosten die daarmee gepaard gaan niet terecht. Hij wil de oorspronkelijke boete van € 41,00 voldoen.
4. Het CJIB stelt zich op het standpunt dat het verzet ongegrond is. Alle correspondentie is naar het BRP-adres van opposant gestuurd en het kan worden uitgesloten dat geen van de verzonden brieven zijn ontvangen door opposant. Volgens het CJIB heeft opposant de ontvangst enkel ontkend.

Overwegingen

5. Een dwangbevel als in artikel 26 van de Wahv kan worden uitgevaardigd nadat de boete onherroepelijk is geworden. Dit is pas het geval wanneer blijkt dat de opposant de inleidende beschikking heeft ontvangen of wanneer hij de beschikking niet heeft ontvangen als gevolg van een hem toe te rekenen omstandigheid.
5.1.
Het is in beginsel aan de staatssecretaris om aannemelijk te maken dat sprake is van een van de onder 5 genoemde situaties. Zoals het hof heeft overwogen, mag echter wel van opposant worden verwacht dat hij meer aanvoert dan een enkele ontkenning van de ontvangst van de beschikking. [1]
6. Het is vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat een beschikking is verstuurd. Als dat aannemelijk is gemaakt, moet de opposant op een niet-ongeloofwaardige manier betwisten dat de beschikking is ontvangen. Pas dan is het aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat de beschikking is ontvangen. [2]
7. Zoals het CJIB terecht aanvoert, heeft het hof overwogen dat de verzendwijze door het CJIB nagenoeg foutloos is. [3] De kantonrechter neemt daarom aan dat de inleidende beschikking en de overige correspondentie daadwerkelijk zijn verzonden door het CJIB. Daarmee is de beroepstermijn gaan lopen op het moment van toezending van de beschikking.
8. Opposant ontkent dat hij de boete en aanmaningen heeft ontvangen. Deze stelling is echter niet onderbouwd. Daarmee heeft hij niet op een niet-ongeloofwaardige manier de ontvangst betwist, waardoor de staatssecretaris niet aannemelijk hoeft te maken dat opposant de beschikking heeft ontvangen. Het CJIB heeft de brieven naar het BRP-adres van opposant verstuurd en ze zijn niet onbestelbaar retour gekomen. De kantonrechter stelt daarom vast dat de sanctie onherroepelijk is geworden.
9. Daarmee is het dwangbevel rechtsgeldig uitgevaardigd. Dit betekent dat de kantonrechter het verzet ongegrond zal verklaren.

Conclusie

De kantonrechter verklaart het verzet ongegrond.
Waarvan proces-verbaal,
D.W. Veenstra, griffier, mr. J.Y.B. Jansen, kantonrechter,

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Leeuwarden. Het hoger beroep kan worden ingesteld door binnen 2 weken na de hierboven vermelde verzenddatum een gemotiveerd (hoger) beroepschrift in te dienen bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, Locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4629, r.o. 7.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4629, r.o. 8 en 9.
3.Hof Arnhem-Leeuwarden 26 augustus 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6346.