ECLI:NL:RBNNE:2025:2951

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
C/19/150697 / FA RK 25-230
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning partner vrouw en erkenning biologische vader met gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een complexe familiezaken rondom de erkenning van een minderjarige, geboren uit een zelfinseminatie. De man, de biologische vader, en de vrouw, zijn in een juridische strijd verwikkeld met de moeder en haar partner over de erkenning van het kind en de uitoefening van gezag. De man en de vrouw hebben verzocht om de erkenning van de minderjarige door de partner van de moeder te vernietigen en om vervangende toestemming voor de erkenning door de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning door de partner van de moeder nietig is, omdat de man reeds een verzoek tot erkenning had ingediend. De rechtbank heeft de man toestemming verleend om de minderjarige te erkennen, en heeft bepaald dat hij samen met de moeder het gezag over het kind zal uitoefenen. Tevens is er een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en de vrouw wekelijks omgang hebben met de minderjarige. De rechtbank heeft ook een reisverbod opgelegd aan de moeder, zodat zij niet met de minderjarige naar het buitenland kan reizen zonder toestemming van de man. De zaak is complex door de verschillende verwachtingen van de betrokken partijen en de juridische implicaties van de erkenning en het gezag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/150697 / FA RK 25-230
beschikking van de meervoudige kamer van 9 juli 2025
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de man, dan wel verzoeker,
en
[verzoekster],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de vrouw, dan wel verzoekster,
advocaat mr. T. Meier,
en
mr. C.C.N. Cats, in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige
[minderjarige],
wonende in [woonplaats 2],
hierna te noemen [minderjarige] ,
tegen
[verweerster 1],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen de moeder,
advocaat mr. M. Helmantel, kantoorhoudende te Sappemeer,
en
[verweerster 2],
wonende in [woonplaats 2] , hierna ook te noemen de partner van de moeder.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen op 30 januari 2025, hebben de man en de vrouw verzoeken gedaan tot voorwaardelijke vernietiging erkenning door de partner van de moeder, tot vervangende toestemming aan de man tot erkenning, tot voorwaardelijke vaststelling van gezamenlijk gezag, tot voorwaardelijke vaststelling van een zorgregeling, subsidiair vaststelling van een omgangsregeling en tot voorwaardelijke vervangende toestemming wijziging achternaam.
1.2.
De rechtbank heeft kennis genomen van het F9-formulier (met bijlagen) van de man en de vrouw van 13 februari 2025.
1.3.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 25 maart 2025 mr. Zoer benoemd als bijzondere curator voor de minderjarige [minderjarige] . Bij tussenbeschikking van 16 april 2025 heeft de rechtbank mr. Zoer ontslagen als bijzondere curator en mr. Cats benoemd tot bijzondere curator.
1.4.
De bijzondere curator heeft een verslag ingediend, ingekomen op 22 mei 2025, en daarin ook verzocht tot vernietiging van de erkenning door de partner van de moeder..
1.5.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 6 juni 2025, hebben de man en de vrouw aanvullende verzoeken gedaan tot vernietiging van de erkenning, tot het doorhalen van de aantekening gezamenlijk gezag, tot vervangende toestemming erkenning, tot vaststelling gezamenlijk gezag, tot het vaststellen van een zorgregeling, tot vervangende toestemming wijziging achternaam en tot verlenging van het uitreisverbod van moeder en kind.
1.6.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het F9-formulier (met bijlage) van mr. Helmantel van 12 juni 2025.
1.7.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter mondelinge behandeling van 16 juni 2025. Partijen zijn vergezeld van hun advocaten verschenen, evenals [naam 2] als vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mr. C.C.N. Cats in de hoedanigheid van bijzondere curator en [naam 1] in de hoedanigheid van vertrouwenspersoon van de moeder.

2.Gronden van de beslissing

2.1.
Vaststaande feiten
2.1.1.
De man en de vrouw hebben sinds 2008 een relatie. Zij zijn op [datum 3] getrouwd. Nadat bij de vrouw baarmoederhalskanker werd geconstateerd en zij een
intensief behandeltraject had gevolgd, moesten de man en de vrouw leren omgaan met de
situatie dat de vrouw geen kinderen kan krijgen, ondanks hun sterke kinderwens.
2.1.2.
De moeder woont samen met haar partner [verweerster 2] .
2.1.3.
De moeder en de man zijn met elkaar in contact gekomen doordat zij allebei een profiel hebben aangemaakt op de website www.onewish.nl, een online platform waar mensen met een kinderwens elkaar kunnen vinden.
2.1.4.
De man heeft op zijn OneWish profiel aangekruist dat hij een co-ouder (gedeeld ouderschap) zoekt. Bij 'toelichting' staat:
"Ik ben op zoek naar co-ouderschap, waarin ik met een ander stel en/of andere vrouw
deze wens in vervulling kan laten gaan. Een fijne klik tussen ons is daarin belangrijk om
vervolgens door middel van co-ouderschap de opvoeding van een kind te kunnen delen. Ik heb een sociaal en financieel stabiel leven en wil een langdurige verbinding op
deze manier aan gaan. Ik denk dat het samen opvoeden van een kind een verrijking kan
zijn voor beide partijen. Het lijkt me leuk om jou/jullie te ontmoeten en een berichtje te
ontvangen."
2.1.5.
De moeder heeft op haar OneWish profiel zowel de optie dat zij op zoek is naar een donor aangekruist als de optie dat zij een co-ouder (gedeeld ouderschap) zoekt. Bij 'toelichting' staat:
"Ik heb altijd een kinderwens gehad en ben daarom op zoek naar een co-ouder. Ik vind
het erg belangrijk dat het kind de kans krijgt om een relatie te hebben met de vader.
Ook zou ik het fijn vinden als de vader een relatie zou willen met het kind en op een
latere leeftijd een weekendje in de maand logeren als daar voor beide behoefte aan is.
Dit is niet verplicht. Ik hoop op een organische connectie en vind het belangrijk dat het
goed voelt voor een ieder."
2.1.6.
De moeder is in juni 2024 zwanger geraakt door zelfinseminatie met het zaad van de man, na voorafgaande overeenstemming daarover tussen partijen.
2.1.7.
In de periode vanaf januari 2024 tot 6 augustus 2024 hadden de man en de moeder, en vanaf mei 2024 ook met de vrouw en de partner van de moeder, contact over de zwangerschap(swens). Het contact is op 6 augustus 2024 door de moeder (en de partner van de moeder) verbroken.
2.1.8.
Op [geboortedatum] 2025 is [minderjarige] geboren.
2.1.9.
De moeder is de biologische moeder van [minderjarige] en van rechtswege bekleed met het ouderlijk gezag.
2.1.10.
De partner van de moeder heeft [minderjarige] al voor de geboorte, namelijk op 31 januari 2025, erkend. Door de erkenning heeft zij van rechtswege, samen met de moeder, het
ouderlijk gezag.
2.1.11.
De man is de biologische vader van [minderjarige] .
2.1.12.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie
Leeuwarden, heeft op 21 februari 2025 vonnis gewezen. In dit vonnis is het de moeder verboden om met de (ongeboren)baby te reizen naar enig land buiten Nederland hangende de kort geding procedure en hangende deze bodemprocedure bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen tot zes weken na de eerste inhoudelijke behandeling in deze bodemprocedure. Daarnaast is bepaald dat als de vrouw niet aan deze veroordeling voldoet, zij aan de man een dwangsom verbeurt van € 250 per dag, met een maximum van € 10.000.
2.1.13.
Bij beschikking voorlopige voorziening van 1 mei 2025 (zaaknummer C/19/150697 / FA RK 25-230) heeft de rechtbank bepaald dat, totdat een nadere beslissing van kracht wordt, tussen de man en [minderjarige] een omgangsregeling zal gelden. Deze omgangsregeling houdt in dat de man [minderjarige] wekelijks, op zaterdag van 10.00 tot 11.00 uur, dan wel een in onderling overleg tussen partijen vast te stellen andere dag en/of tijdstip, zal bezoeken bij de moeder en de partner van de moeder thuis, waarbij de man zich mag laten ondersteunen door één vertrouwenspersoon, door de man zelf aan te wijzen. De rechtbank heeft vervolgens het meer of anders verzochte afgewezen.
2.2.
De verzoeken
2.2.1.
De man en de vrouw hebben verzocht:
I. de man vervangende toestemming te verlenen om de ongeboren vrucht, dan
wel de uit [verweerster 1] geboren minderjarige, te erkennen;
II. voorwaardelijk, d.w.z. na erkenning, te bepalen dat de man en de moeder het
gezamenlijk gezag uitoefenen over de minderjarige;
III. ten behoeve van de man en de vrouw een zorg- dan wel omgangsregeling vast
te stellen, zoals in het verzoekschrift onder 18 omschreven, althans zodanige regeling als de rechtbank redelijk acht;
IV. voorwaardelijk: de man vervangende toestemming te verlenen voor het indienen van een verzoek tot wijziging van de achternaam van het kind, zodat deze zal luiden [naam 3] .
2.2.2.
Bij aanvullend verzoek hebben de man en de vrouw verzocht:
I. de erkenning van [minderjarige] door [verweerster 2] te vernietigen en te bevelen dat de aantekening inzake het gezamenlijk gezag zal worden doorgehaald in het gezagsregister;
II. de man vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen;
III. na erkenning door de man, te bepalen dat de man en de moeder gezamenlijk
het gezag uitoefenen over [minderjarige] ;
IV. ten behoeve van de man en de vrouw een zorg- dan wel omgangsregeling vast
te stellen, zoals onder punt 17 en 18 in het inleidend verzoekschrift
omschreven en een evenredige zorg- dan wel omgangsregeling, waarbij [minderjarige] evenveel tijd doorbrengt bij de man en de vrouw als bij de moeder en waarin een opbouw plaatsvindt zoals door de man en de vrouw voorgesteld, dan wel een zodanige opbouwregeling als de rechtbank redelijk acht;
V. de man vervangende toestemming te verlenen voor het indienen van een
verzoekschrift tot wijziging van de achternaam van [minderjarige] , zodat deze zal
luiden [naam 3] ;
VI. de moeder te verbieden om met [minderjarige] naar enig land buiten Nederland te
reizen hangende deze bodemprocedure, totdat de in deze procedure af te geven beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, op straffe van een dwangsom van
€ 500 voor elke dag dat zij niet aan dit verbod voldoet.
2.2.3.
De bijzondere curator heeft namens [minderjarige] verzocht tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de partner van de moeder.
2.2.4.
De moeder heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken.
Wat vinden de man en de vrouw?
2.2.5.
In 2021 heeft de man een account aangemaakt op de website OneWish.nl. Dit is een
platform voor gelijkgestemden die op zoek zijn naar co-ouderschap of donorschap.
De man heeft in zijn profiel aangegeven op zoek te zijn naar co-ouderschap, waarin hij met een ander stel en/of andere vrouw deze wens in vervulling kan laten gaan.
2.2.6.
Begin 2024 kwam de man het profiel van de moeder tegen. Haar verhaal sprak hem (en zijn echtgenote) aan, omdat ze stelde op zoek te zijn naar co-ouderschap en het belangrijk te vinden dat het kind een relatie krijgt met de vader. Er is toen contact geweest tussen de man en de moeder om elkaar te leren kennen. Ook de vrouw en de partner van de moeder zijn later bij het contact betrokken.
2.2.7.
Op 5 juni, 7 juni en 9 juni 2024 werd er bij de moeder (en haar partner) thuis
zelfinseminatie gedaan. Daar waren alle vier betrokkenen bij aanwezig. Voorafgaand
aan de derde poging tot zelfinseminatie op 9 juni 2024 hebben de man, de vrouw en de moeder (weer) met elkaar gesproken over een aantal punten. Toen is de optie besproken om bij een mediator tot afspraken over al deze onderwerpen te komen. Tijdens dat gesprek heeft de moeder aangegeven nog niet te weten of zij wel wil dat de man het kind erkent. Zij gaf aan erkenning en gezamenlijk gezag niet te zien zitten, omdat ze bang is tegengehouden te worden in het reizen en bang is haar vrijheid kwijt te raken. De moeder is geboren en getogen in Suriname en haar familie heeft Indonesische roots. Zij houdt ervan verre reizen te maken. De man en de vrouw hebben daarop laten weten dat erkenning door de man voor hen wél belangrijk is, om zodoende gelijkwaardige ouders te zijn. Tijdens het gesprek op 9 juni 2024 is expliciet benoemd door de moeder dat zowel de partner van de moeder als de vrouw evenveel ouder mogen zijn voor het kind, waarop aanvullend werd benoemd dat, mocht het lukken, de moeder ook wilde overwegen draagmoeder voor de man en de vrouw te zijn.
Ook werd gesproken over de invulling van het contact: het hoofdverblijf zou bij de moeder zijn en met de man en de vrouw zou er een regeling kunnen worden afgesproken, die recht zou doen aan de positie van de man, maar waarin ook rekening zou worden gehouden met wat voor het kindje én de moeder en haar partner haalbaar was. De moeder benoemde in het gesprek te hopen op een organische connectie van waaruit het co-ouderschap zou kunnen ontstaan.
2.2.8.
Na een eerste zwangerschapstest op 24 juni 2024 en nog eens vier testen op 25 juni
2024 kwam de bevestiging dat de moeder zwanger was. De man en de vrouw kregen daarna steeds meer het gevoel dat zij aan de zijlijn stonden gedurende de zwangerschap en de gemaakte keuzes tot nu toe.
2.2.9.
De man en de moeder zijn op 1 augustus 2024 in Meppel weer met elkaar in gesprek gegaan. De man gaf daar aan heel graag een betrokken vader te willen zijn (ook bij de zwangerschap) en uit te zien naar een warm gezin met vier ouders, waarin ze samen
genieten van het kind/de kinderen en omzien naar elkaar en waarin keuzes binnen de
zwangerschap bespreekbaar worden gemaakt. De moeder gaf toen aan dat allemaal anders te
zien. Het was haar zwangerschap, het was haar reis en alleen op hoogtepunten zou er
ruimte zijn voor de man en de vrouw. Zij gaf aan zich te storen aan het feit dat de man
niet accepteerde dat hij het kindje niet zou mogen erkennen; dat dat haar een gevoel
van wantrouwen gaf. De man heeft duidelijk gemaakt dat hij niet als donor gezien wil
worden, maar als vader.
Vier dagen later, op 6 augustus 2024, was er weer een ontmoeting in Meppel tussen de
man en de moeder. De moeder liet weten zich niet prettig te voelen met de situatie zoals die was, ze voelde zich niet vrij, maar juist gecontroleerd. Het voelde voor haar dat zij continu
rekening had te houden met de man en de vrouw bij het maken van haar keuzes. Zij liet
weten geen contact meer te willen, zeker niet tijdens de zwangerschap. Het gevoel en de
beslissing werden nog eens samengevat in de groepsapp, waarna de moeder en haar partner de groepsapp verlieten.
2.2.10.
De man heeft op 31 oktober 2024 rechtstreeks app-contact gezocht met de moeder en gebeld op 10 november 2024. Dat heeft niet geleid tot herstel van het contact. De moeder
heeft benoemd dat zij niet wil dat het kind in de toekomst bij de man en de vrouw
verblijft. Ook wil de moeder niet dat er in de toekomst contact wordt gezocht vanuit de man
richting haar. Uiteindelijk heeft de moeder op 6 januari 2025 nogmaals laten weten geen
co-ouderschap te willen aangaan, omdat zij zich in het contact verstikt heeft gevoeld en
heeft ervaren dat haar grenzen niet werden geaccepteerd. Kort daarna heeft zij de man geblokkeerd op WhatsApp. Volgens de man lijkt het erop dat zijn positie is gereduceerd tot die van donor, iets wat hij nooit heeft gewild.
2.2.11.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de man en de vrouw nog het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft geen enkel juridisch verweer gevoerd tegen de verzoeken, zodat die in principe kunnen worden toegewezen. De man en de vrouw hebben steeds geprobeerd vanuit een open contact tot afspraken met de moeder te komen. Toen de moeder elk contact onmogelijk maakte, hadden zij geen andere keus dan de juridische weg te bewandelen. De man en de vrouw stellen zich op het standpunt dat sprake is van (intended) family life tussen [minderjarige] en de man en dat dit ook geldt voor de vrouw, als partner van de man. De vrouw heeft een van de man afgeleid recht op family life en kan op grond daarvan als procespartij, althans als belanghebbende worden aangemerkt. Zij heeft er belang bij dat een zorgregeling ook voor haar geldt. Mocht de man iets overkomen dan bestaat er een serieus risico dat het contact tussen de vrouw en [minderjarige] verloren gaat, als niet bepaald is dat de vrouw ook een zelfstandig recht op omgang heeft.
2.2.12.
Dat de erkenning voor de man belangrijk was, was steeds duidelijk. Ondanks het feit dat de moeder wist dat de man wilde erkennen, heeft zij haar partner de ongeboren vrucht laten erkennen. En dat heeft ze gedaan met geen andere intentie dan de belangen van de man te schaden. De erkenning door de partner van de moeder dient als voorwaardelijk te worden aangemerkt op het moment dat de moeder kennis heeft genomen van het feit dat de verwekker juridische actie onderneemt om tot erkenning van het kind over te gaan. Een kind en zijn verwekker hebben er in beginsel recht op en belang bij dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De wetgever hecht eraan dat, indien en voor zover mogelijk, de juridische situatie aansluit bij de biologische situatie, omdat dit wezenlijk is voor de identiteitsontwikkeling van kinderen. Ook de bijzondere curator acht het in het belang van [minderjarige] dat de erkenning door de partner van de moeder wordt vernietigd en dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend voor erkenning en heeft daartoe een zelfstandig verzoek geformuleerd. Erkenning door de man is het meest in het belang van [minderjarige] .
2.2.13.
De man wil, samen met de moeder, het gezag over [minderjarige] uitoefenen. Hij wil actieve bemoeienis met haar. Hij wil meedenken over school en andere zaken die [minderjarige] aangaan. Er is op dit moment geen overleg tussen de man en de moeder. De contactmomenten verlopen in ijzige stilte. De moeder geeft ook geen informatie over [minderjarige] aan de man. Gezag is de enige manier waarop de man informatie over [minderjarige] kan krijgen. De wet en de Hoge Raad gaan uit van gezamenlijk gezag.
2.2.14.
De man en de vrouw wensen op een ontspannen manier contact met [minderjarige] . Het contact is nu beperkt tot 1 uur per week en dat verloopt moeizaam. De man wordt slechts een beperkte rol gegund. Van echt contact met [minderjarige] is nauwelijks sprake, de moeder is beschermend, ze reageert niet of nauwelijks op vragen en zij is spaarzaam met informatie. Zaterdag 15 juni 2025 verliep het voor het eerst wat soepeler en is [minderjarige] op de arm van de man in slaap gevallen. Inmiddels is het advies dat overnachtingen bij de andere ouder ook voor zeer jonge kinderen voor de hechting belangrijk zijn. Het is belangrijk dat er gelegenheid is om een veilige gehechtheidsrelatie met de man en de vrouw tot stand te brengen. De man en de vrouw kunnen [minderjarige] ook rust, veiligheid en stabiliteit bieden. Zij hebben een voorstel gedaan voor een opbouwregeling. Zij vinden het van belang dat zij [minderjarige] in hun eigen omgeving kunnen verzorgen, zonder het toezicht (en de daaruit voortvloeiende spanning) van de moeder. De man en de vrouw zouden de relatie met de moeder en haar partner willen verbeteren door middel van mediation of een ander hulpverleningstraject.
2.2.15.
Voor de identiteit van [minderjarige] is het belangrijk dat zij ook de naam van de man draagt. Verzoekers handhaven dit verzoek. Zij handhaven eveneens het verzoek tot verlenging van het opgelegde reisverbod. Gezien de achtergrond van de moeder en haar partner is niet uitgesloten dat zij naar het buitenland reizen en daar langere tijd verblijven. Dan stokt in elk geval de zorgregeling. Het verbod kan worden opgeheven op het moment dat de man met het gezag wordt belast, omdat hij dan toestemming dient te geven voor buitenlandse reizen van [minderjarige] . Het is niet de bedoeling van de man en de vrouw om de moeder het reizen met [minderjarige] te ontzeggen.
Wat vindt de moeder?
2.2.16.
Voor de moeder en haar partner is het feit dat er zittingen plaatsvinden emotioneel heel zwaar. De verzorging van [minderjarige] kost heel veel tijd, zodat het de moeder niet gelukt is om tijdig op de stukken van de man en de vrouw te reageren. Tussen de moeder en de man en de vrouw zijn geen afspraken gemaakt over co-ouderschap. De moeder had in haar OneWish profiel het vakje co-ouderschap aangevinkt met de intentie dat er eventueel op langere termijn toegegroeid zou worden naar co-ouderschap. Voor de moeder voelde slechts donorschap heel kaal en leeg. Daarom heeft zij ook de optie van co-ouderschap aangevinkt. De moeder heeft nooit de bedoeling gehad dat de zorg voor [minderjarige] voor de helft bij de man zou liggen en dat [minderjarige] ook zou opgroeien met de normen en waarden van de man en de vrouw. Dit is telkens met de man besproken. De man had er andere ideeën over. Er zijn geen afspraken gemaakt en de moeder heeft daarop het contact verbroken.
2.2.17.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] wordt geschaad door een eventuele erkenning. Het voelt voor de moeder onveilig, onstabiel en onrustig. Uit jurisprudentie blijkt dat als een stiefouder een belangrijkere rol in het leven van een kind speelt dan de biologische ouder, het in het belang van het kind is om de stiefouder te laten erkennen. Dat de moeder haar partner [minderjarige] heeft laten erkennen is hiermee in lijn. Het is nooit de intentie van de moeder geweest dat de man een grote rol in het leven van [minderjarige] zou spelen. De man heeft ook aangegeven dat hij met 10% al tevreden zou zijn. De man zou er zijn ter ondersteuning, mits het organisch zou ontstaan. Toen de moeder zwanger raakte, voelde zij de druk van de man en de vrouw. Daardoor zijn er scheurtjes ontstaan in het contact, wat tot een contactbreuk heeft geleid. De verwachtingen van partijen liepen van begin af aan uiteen. Naar de mening van de moeder dient er met het Haviltex-criterium naar deze zaak te worden gekeken. De moeder heeft uitgelegd wat zij met co-ouderschap bedoeld heeft. Er is nooit tot een overeenkomst tot intended family life gekomen. Het is nooit de bedoeling geweest dat er sprake zou zijn van een vier-oudergezin. De man heeft een belang in deze procedure. Dat geldt niet voor de vrouw, waardoor zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoeken.
2.2.18.
Er is volgens de moeder geen sprake van misbruik van bevoegdheid doordat zij toestemming aan haar partner heeft gegeven voor de erkenning. De moeder heeft voorafgaand aan het verzoek van de man tot erkenning bij de rechtbank het verzoek tot erkenning door haar partner bij de gemeente gedaan. Doordat er nog aanvullende stukken uit Suriname moesten worden aangeleverd, heeft de daadwerkelijke erkenning pas na indiening van het verzoek van de man plaatsgevonden. Het is niet de bedoeling geweest de man buitenspel te zetten. De moeder heeft van meet af aan aangegeven dat zij niet wilde dat de man [minderjarige] zou erkennen. Zij wilde juist graag dat haar partner - als een van de belangrijkste personen in het leven van [minderjarige] - haar zou erkennen. De man zou de erkenning laten rusten. De moeder ziet het dan ook als een contractbreuk door de man dat hij nu een verzoek doet tot erkenning. De moeder is van mening dat het verzoek van de bijzondere curator dan ook niet gevolgd moet worden. De moeder en haar partner hebben het gevoel dat het kind hen wordt afgenomen. Ze ervaren dat [minderjarige] wordt gebruikt als speelbal. Er dient een belangenafweging plaats te vinden of erkenning in het belang van het kind is.
2.2.19.
Het wijzigen van de achternaam wil de moeder ook niet. Uit de jurisprudentie blijkt dat een dergelijke beslissing geen gezagsbeslissing is. Het lukt partijen niet om met elkaar te communiceren. Gezamenlijk gezag zal leiden tot conflicten. De moeder heeft het gevoel dat het verdriet van het kinderloos zijn van de vrouw op haar wordt geprojecteerd en dat [minderjarige] een lege plek moet opvullen.
2.2.20.
Ten aanzien van het reisverbod wenst de moeder op te merken dat de moeder en haar partner zijn geworteld in Nederland. Het feit dat zij beiden graag reizen, betekent niet dat ze met [minderjarige] op de vlucht zullen slaan. De moeder heeft het huwelijk van de broer van haar partner door het reisverbod gemist. In december van dit jaar viert de moeder van de moeder - die in Suriname woont - haar 55e verjaardag. Moeder zou heel graag met [minderjarige] twee à drie weken naar Suriname gaan, zodat ze deze verjaardag kan vieren en [minderjarige] aan de familie kan laten zien. De moeder wil de vrijheid houden om te reizen met [minderjarige] . De angst voor een vlucht naar het buitenland is nergens op gestoeld.
2.2.21.
De omgang tussen de man en [minderjarige] vindt plaats in het bijzijn van de vertrouwenspersoon van de moeder en haar partner. De moeder en haar partner ervaren het als een aantasting van hun privacy dat de omgang bij hen thuis plaatsvindt. De eerste omgangsmomenten verliepen heel stroef en op een dwingende manier. De moeder geeft op verzoek borstvoeding aan [minderjarige] , zodat ook om die reden omgang tot praktische problemen leidt. Kolven lukt de moeder niet op dit moment. De laatste keer ging het omgangsmoment een stuk beter. De moeder komt tot de conclusie dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
Wat vindt de bijzondere curator?
2.2.22.
Duidelijk is dat de verwachtingen van de man en de vrouw enerzijds en van de moeder anderzijds enorm uiteen liggen. De man en de vrouw geven aan dat zij een co-ouderschap voor ogen hadden en de moeder geeft aan dat zij uitging van een donor. Kijkend naar de vermeldingen op OneWish is in het profiel van de moeder zichtbaar dat zij zowel heeft aangevinkt ‘ik zoek een donor’ als ‘ik zoek een co-ouder’. Zij geeft enerzijds aan dat zij een co-ouder zoekt en anderzijds dat zij het fijn zou vinden als de vader een relatie zou willen met het kind en dat het kind op een latere leeftijd een weekendje in de maand bij de vader kan logeren, als daar behoefte aan is. Ze hoopt op een organische connectie en vindt het belangrijk dat het goed voelt voor een ieder. In een gesprek met de bijzondere curator hebben de moeder en haar partner aangegeven niet op zoek te zijn geweest naar een co-ouder.
2.2.23.
Er zijn echter gesprekken geweest voorafgaande aan de zelf-inseminatie. Hieruit kan worden afgeleid dat de man en de vrouw wel duidelijk hebben laten blijken uit te zijn gegaan van (intended) family life. Zij hebben van meet af aan aangegeven een rol in het leven van [minderjarige] te willen spelen en niet vanaf de zijlijn. De moeder en haar partner zagen deze rol echter geheel anders. [minderjarige] zou geïnformeerd worden over haar afkomst en zou haar vader zeker leren kennen, maar niet meteen en niet zo intensief als de man en de vrouw voor ogen hebben.
2.2.24.
De moeder heeft [minderjarige] laten erkennen door haar partner, terwijl de man duidelijk heeft laten weten haar te willen erkennen. Sterker nog, de man heeft voor de geboorte van [minderjarige] al een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank en gevraagd om vervangende toestemming voor erkenning. Indien de verwekker of de biologische vader als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) reeds een verzoekschrift hiertoe heeft ingediend, kan de moeder vanaf dat moment geen onvoorwaardelijke toestemming meer verlenen aan een andere man of vrouw om het kind te erkennen. De bijzondere curator verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 31 mei 2002. [1] De Hoge Raad heeft daarna in zijn uitspraak van 30 oktober 2015 [2] bepaald dat een erkenning als voorwaardelijk dient te worden aangemerkt als de moeder kennis heeft genomen van het feit dat de verwekker juridische actie onderneemt om tot erkenning van het kind te komen.
2.2.25.
De bijzondere curator is van mening dat de vader als juridische ouder moet worden geregistreerd. Het is in het belang van [minderjarige] dat aansluiting wordt gezocht bij de biologische werkelijkheid en daarnaast is het van belang voor haar identiteitsontwikkeling dat zij weet wie haar vader is en dat zij hem ook leert kennen. De man is de biologische vader van [minderjarige] en wil een betrokken vader zijn en een grote rol in haar leven spelen.
2.2.26.
Op grond van artikel 1:205, eerste lid, BW heeft de verwekker van het kind geen zelfstandige rechtsingang om een verzoek in te dienen tot vernietiging van de erkenning. Om die reden wil de bijzondere curator zekerheidshalve namens [minderjarige] dit verzoek indienen, nu dit verzoek ook door de man is gedaan. De bijzondere curator is van mening dat het verzoek van de man om vervangende toestemming voor erkenning (na vernietiging van de erkenning door de partner van de moeder) voor toewijzing vatbaar is.
Wat vindt de Raad?
2.2.27.
De Raad wijst erop dat gezamenlijk is gekozen om een kindje op de wereld te zetten. Achteraf is duidelijk geworden dat de verwachtingen uiteenlopen. De moeder ziet geen grote rol voor de man weggelegd, terwijl de man co-ouderschap wenst waarbij [minderjarige] voor de helft van de tijd bij hem is. Duidelijk is wel dat de match op de website OneWish niet is ontstaan door het ingevulde vakje ten aanzien van donorschap. De man heeft de wens tot co-ouderschap als enige wens ingevuld en dat heeft de moeder ook ingevuld. Beide ouders voelen zich misleid. De moeder wilde eigenlijk alleen een donor, terwijl de man een gezin wilde. De man is bang om het idee van een gezin te verliezen, terwijl de moeder bang is om haar vrijheid kwijt te raken en de regie te verliezen. Het is een complexe situatie. De Raad acht het van belang dat de moeder leert te accepteren dat de man de vader is. Zijn echtgenote hoort daar ook bij. Naast de erkenning dient er gekeken worden hoe er gewerkt kan worden aan het opbouwen van vertrouwen. De man wil graag belast worden met het gezag. Hij heeft niet de intentie om de reizen van de moeder te belemmeren.
2.2.28.
De Raad heeft verder naar voren gebracht dat [minderjarige] zal opgroeien in meerdere culturen. Het zal een heel proces zijn om tot acceptatie te komen. De moeder had de omgang graag op een organische manier willen regelen. De juridische reactie van de man door het indienen van verzoeken is juist gekomen doordat de moeder is gestopt met het reageren op een organische wijze, door uit het contact te gaan. De Raad vraagt zich af of er een co-ouderschapsregeling met een verdeling bij helfte moet komen. De afstand [woonplaatsen] is dusdanig groot dat een verdeling van de zorgtaken bij helfte praktisch niet uitvoerbaar is als [minderjarige] op termijn naar school zal gaan. Daar hoeft nu nog niet op vooruit gelopen te worden. De vraag is hoe [minderjarige] een ontspannen contact kan hebben met beide ouders. De Raad heeft de hoop dat de moeder daar over nagedacht heeft. De moeder zou het liefst helemaal geen contact tussen [minderjarige] en de man willen toestaan. Dat is echter niet realistisch. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij een band opbouwt met haar beide ouders. Het opbouwen van die band dient ook zo snel mogelijk plaats te vinden. Ook kleine kinderen kunnen zich aan meerdere personen hechten. [minderjarige] is in staat zich te hechten aan de moeder en haar partner, maar ook aan de man en de vrouw.
2.2.29.
De Raad is tot slot van mening dat het niet verstandig is dat de moeder bij de omgang tussen [minderjarige] en de man en de vrouw in dezelfde ruimte aanwezig is. De moeder voelt allerlei emoties richting de man en de vrouw. Die emoties voelt [minderjarige] ook en dat leidt bij haar tot spanning. Die spanning is niet goed voor [minderjarige] . De moeder zou tijdens de omgang naar een andere ruimte kunnen gaan of even boodschappen kunnen doen. Zodra er geen sprake meer is van borstvoeding, maar in ieder geval wanneer [minderjarige] zes maanden oud is, zou de omgang ook bij de man en de vrouw thuis kunnen plaatsvinden. De Raad adviseert de omgang uit te breiden naar twee uur per week. De man en de vrouw moet ook de gelegenheid worden geboden om naar buiten te gaan met [minderjarige] . Partijen zouden samen kunnen kijken hoe het verder moet en of zij gebruik wensen te maken van een mediationtraject of hulp door Yorneo.
2.3
De beoordeling door de rechtbank
Overlegging stukken ter zitting
2.3.1
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de vrouw gevraagd nog stukken te mogen overleggen. De man en de vrouw hebben daartegen bezwaren geuit. Na een schorsing heeft de rechtbank besloten hiervoor geen gelegenheid meer te bieden wegens strijd met de goede procesorde. De verzoeken dateren van eind januari en begin februari 2025, zodat er daarna voor de vrouw ruim de gelegenheid is geweest tot het overleggen van stukken. Dat de man en de vrouw begin juni 2025 nog aanvullende verzoeken hebben gedaan maakt niet dat de vrouw haar stukken niet tijdig had kunnen overleggen.
Ontvankelijkheid van de vrouw
2.3.2
Namens de man en de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de vrouw alleen een belang heeft bij het verzoek tot omgang tussen haar en [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat de vrouw geen belang heeft bij de overige verzoeken en zal haar ten aanzien van die verzoeken daarom niet-ontvankelijk verklaren.
2.3.3
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk sprake van intended family life tussen de vrouw en [minderjarige] . De vrouw is betrokken geweest bij het gehele proces dat heeft geleid tot de verwekking van [minderjarige] . Zij was, net als de partner van de moeder, aanwezig op de momenten dat de inseminaties plaatsvonden en heeft deelgenomen aan diverse gesprekken, zat in de gezamenlijke WhatsApp-groep "Nieuw Leven" en nam deel aan gezamenlijke activiteiten die met de moeder en/of de partner van de moeder werden ondernomen. Uit de stukken blijkt verder dat bij de man en de vrouw ook de wens bestond betrokken te worden bij het verloop van de zwangerschap door onder andere aanwezig te zijn bij het maken van een echo en suggesties te doen voor de keuze van een verloskundige. Daar komt bij dat de situatie van de vrouw (het feit dat zij geen kinderen kan krijgen na een behandeling tegen baarmoederhalskanker) de aanleiding is geweest om het traject van OneWish in te gaan. De rechtbank leidt uit al deze omstandigheden af dat hiermee vóór de geboorte van [minderjarige] tussen de vrouw en het kind een nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan op basis van intended family life. Nu sprake is van intended family life is de rechtbank van oordeel dat de vrouw een belang heeft ten aanzien van het verzoek tot omgang tussen haar en [minderjarige] . Dat de vrouw niet de biologische ouder is van [minderjarige] maakt dit niet anders.
Nietigheid erkenning door de partner van de moeder
2.3.4.
Indien de verwekker of de biologische vader als bedoeld in artikel 1:204, derde lid, BW reeds een verzoekschrift hiertoe heeft ingediend, kan de moeder vanaf dat moment geen onvoorwaardelijke toestemming meer verlenen aan een andere man of vrouw om het kind te erkennen. Een dergelijke erkenning is dan nietig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder de gang van zaken rondom de erkenning van de toen nog ongeboren vrucht door haar partner toegelicht. Op 6 januari 2025 heeft de moeder een afspraak gemaakt bij de gemeente om de erkenning te formaliseren. Op 14 januari 2025 heeft deze afspraak plaatsgevonden. Omdat niet alle benodigde stukken aanwezig waren en de moeder documenten uit Suriname moest laten komen, heeft de uiteindelijke erkenning op 31 januari 2025 plaatsgevonden. De toestemming aan de partner van moeder om de ongeboren vrucht te erkennen is dus ergens in januari 2025 gegeven. Op grond van deze toelichting van de moeder acht de rechtbank het aannemelijk en waarschijnlijk dat die toestemming is gegeven vóórdat de man op 30 januari 2025 bij zijn verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning bij de rechtbank heeft ingediend. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een voorwaardelijke toestemming op grond waarvan de erkenning van [minderjarige] door de partner van de vrouw nietig zou zijn.
Vernietiging erkenning / gezag partner van de moeder
2.3.5.
Op grond van artikel 1:205, eerste lid, sub a, BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden. De biologische vader kan dat verzoek niet doen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de man in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning niet-ontvankelijk is. De bijzondere curator is in haar hoedanigheid van vertegenwoordiger van [minderjarige] wel ontvankelijk in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning. De rechtbank overweegt dat de erkenner in dit geval de partner van de moeder is en dus niet de biologische vader van [minderjarige] . Gelet hierop is voldaan aan het criterium van artikel 1:205, eerste lid, sub a, BW. Daarom vernietigt de rechtbank de erkenning van [minderjarige] door de partner van de moeder.
De vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de partner van de moeder heeft tot gevolg dat de partner van de moeder ook niet meer belast is met het gezag over [minderjarige] . De rechtbank zal de griffier daarom bevelen de aantekening inzake het gezamenlijk gezag ten aanzien van de partner van de moeder door te halen in het gezagsregister.
Vervangende toestemming erkenning
2.3.6.
Blijkens artikel 1:204, derde lid, sub b, BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, mits deze persoon de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. Deze toestemming wordt niet verleend indien dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
2.3.7.
Vast staat dat de man de biologische vader is van [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat bovendien sprake is van family life tussen de man en [minderjarige] , in de vorm van intended family life. Betrokkenen hebben met zijn vieren besloten tot en waren aanwezig bij de zelfinseminatie. Daar komt bij dat door de man voldoende is onderbouwd dat hij steeds beoogd heeft 'family life' tussen hem en het (ongeboren) kind te realiseren. Dit blijkt onder andere uit het profiel van de man op de website OneWish.nl, de door de man op het profiel geschreven toelichting en het WhatsApp-contact tussen de man en de moeder en later tussen alle partijen in de WhatsApp-groep "Nieuw Leven". De rechtbank maakt uit de overgelegde WhatsApp-berichten op dat alle betrokkenen zowel vóór als na de afgesproken zelfinseminatie enige tijd goed onderling contact hadden en dat er regelmatig is gesproken over de wijze waarop zij invulling wilden geven aan het ouderschap. Uit deze WhatsApp-berichten volgt dat de man steeds duidelijk heeft laten blijken niet een zaaddonor te willen zijn, maar een co-ouder. De match tussen de man en de moeder van hun profielen op OneWish was dan ook het gezamenlijk (co-)ouderschap en niet het donorschap. Ook blijkt uit de WhatsApp-correspondentie dat de man (samen met zijn echtgenote) meer betrokken wilde zijn bij het kind dan alleen voor voorlichting over de afstamming en op latere leeftijd eens een weekendje logeren. De man heeft bovendien gedurende de zwangerschap periodiek bij de moeder geïnformeerd naar de (voortgang) van de zwangerschap. Uit de stukken blijkt dat bij de man (en de echtgenote van de man) ook de wens bestond betrokken te worden bij het verloop van de zwangerschap door onder andere aanwezig te zijn bij het maken van een echo en suggesties te doen voor de keuze van een verloskundige. Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat het de moeder en de partner van moeder zijn geweest die het contact met de man (en de vrouw) hebben beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande in voldoende mate dat sprake is van 'intended family life' aan de zijde van de man. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij nooit de bedoeling heeft gehad om tot gelijkwaardig ouderschap te komen. Zij zag wel een ondersteunende rol voor de man weggelegd. De rechtbank is van oordeel dat, zelfs wanneer slechts uitgegaan zou worden van een ondersteunende rol van de man in het leven van [minderjarige] , er nog steeds sprake is van intended family life.
2.3.8.
De moeder heeft een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond van artikel 1:204, derde lid, BW. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de vervangende toestemming tot erkenning haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal schaden of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang zal komen. De moeder heeft naar het oordeel van de rechtbank deze stelling onvoldoende onderbouwd. De rechtbank begrijpt dat de vervangende toestemming tot erkenning bij de moeder tot spanningen leidt, maar dit is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat dit haar ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal schaden, dan wel dat de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang zal komen. De stelling van de moeder dat de man zich in haar beleving niet aan de afspraken heeft gehouden, is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtens relevant argument om tot een geslaagd beroep op voornoemde uitzonderingsgrond te komen. Het feit dat moeder bang is dat zij - wanneer de man [minderjarige] zal erkennen - haar vrijheid zal verliezen, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de man begrip heeft getoond voor de angst van de moeder en dat hij heeft aangegeven de moeder niet te willen beperken in haar vrijheid.
2.3.9.
Op grond van wat hiervoor bij 2.3.6. tot en met 2.3.8. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de toestemming van de moeder door de toestemming van de rechtbank kan worden vervangen, zodat de man over kan gaan tot erkenning van [minderjarige] . Daarbij overweegt de rechtbank dat er - zoals de bijzondere curator ook naar voren heeft gebracht - aansluiting moet worden gezocht bij de biologische werkelijkheid en dat het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van belang is dat zij weet wie haar vader is en hem ook leert kennen.
Gezag
2.3.10.
De tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, kan op grond van artikel 1:253c, eerste lid, BW de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek op grond van artikel 1:253c, tweede lid, BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.3.11.
Als uitgangspunt geldt dat het ouderlijk gezag over een minderjarige door de ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend. De man is pas na erkenning de vader van [minderjarige] . De rechtbank verzoekt de man daarom om zich over drie maanden en twee weken na deze beschikking uit te laten of de erkenning door hem tot stand is gekomen.
2.3.12.
Ervan uitgaande dat de erkenning door de man plaatsvindt, beoordeelt de rechtbank nu voor die situatie of het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag moet worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat niet is gesteld of gebleken dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 1:253c, tweede lid, onder sub a of sub b BW. Daarnaast zijn er geen contra-indicaties op grond waarvan de man niet samen met de moeder zou kunnen worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Dat partijen op dit moment niet goed met elkaar kunnen communiceren en de verhouding bekoeld is, maakt niet dat er gronden zijn om het verzoek tot gezamenlijk gezag van de man af te wijzen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de man het ouderlijk gezag samen met de moeder kan uitoefenen. De moeder en de man hebben tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij ervoor open staan om met hulpverlening te werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie. De rechtbank vindt dat positief, omdat zij er daarmee blijk van geven de belangen van [minderjarige] voorop te kunnen stellen. De moeder en de man zullen zich moeten inspannen om hun samenwerking te verbeteren en de rechtbank heeft er vertrouwen in dat zij dat zullen doen.
2.3.13.
De rechtbank zal bepalen dat - zodra de erkenning van [minderjarige] door de man tot stand is gekomen - de man samen met moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Zorg- en omgangsregeling
2.3.14.
Vooraf merkt de rechtbank hierbij het volgende op. Nu er pas op het moment dat de man belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] gesproken kan worden van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en [minderjarige] en het ten aanzien van de vrouw gaat om een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] , zal de rechtbank hierna de term omgangsregeling gebruiken.
2.3.15.
De man en de vrouw hebben op dit moment wekelijks, op zaterdag van 10.00 uur tot 11.00 uur omgang met [minderjarige] bij de moeder en de partner van de moeder thuis.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de hechting tussen de man en de vrouw en [minderjarige] is dat de omgangsregeling wordt uitgebreid. De rechtbank sluit daarvoor in eerste instantie aan bij het advies van de Raad om de omgang uit te breiden naar een duur van twee uur. De omgang vindt daarbij nog steeds plaats in de woning van de moeder en haar partner. De rechtbank acht het met de Raad niet verstandig dat de moeder en haar partner bij de omgang aanwezig zijn. Zo wordt het voor [minderjarige] gemakkelijker om omgang te hebben met de man en de vrouw en wordt zij minder beïnvloed door eventuele emoties van de moeder en haar partner. De moeder en haar partner zullen zich dan ook tijdens de omgang in een ander vertrek van hun woning moeten bevinden of even weg moeten gaan. Ook staat het de man en de vrouw vrij om gedurende die twee uur met [minderjarige] naar buiten te gaan voor bijvoorbeeld een wandeling. De rechtbank wil de moeder meegeven dat zij ervoor moet zorgen dat zij [minderjarige] - voordat de man en de vrouw aanwezig zijn - zoveel mogelijk heeft gevoed. De voedingen moeten worden afgestemd op de omgangsregeling of er moet voeding in een fles beschikbaar zijn, zodat de man en de vrouw [minderjarige] zo nodig ook kunnen voeden. De rechtbank hoopt dat het de betrokkenen na een paar weken lukt om de omgangsregeling op organische wijze uit te bouwen naar een frequentie van elke zaterdag gedurende drie uur.
[minderjarige] is op [datum 1] een half jaar oud. Conform het advies van de Raad zal er vanaf zaterdag [datum 2] omgang tussen [minderjarige] en de man en de vrouw plaatsvinden voor de duur van vier uur bij de man en de vrouw thuis, waarbij de moeder [minderjarige] naar de man en de vrouw brengt en de man en de vrouw [minderjarige] terugbrengen naar de moeder.
2.3.16.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen ingestemd met een gezamenlijk gesprek onder leiding van de Raad. De rechtbank acht het positief dat alle betrokkenen bereid zijn om met elkaar in gesprek te gaan. De rechtbank is zich ervan bewust dat de moeder erg gehecht is aan haar vrijheid en autonomie. Als alle betrokkenen met elkaar in gesprek gaan en zo nodig hulpverlening aanvaarden houden zij zelf de regie. Dat is anders als de rechtbank in de beschikking een definitieve omgangsregeling vastlegt waaraan partijen zich dienen te houden. Voor de door de moeder gewenste organische vormgeving van de omgang is dan ook meer ruimte in een hulpverleningstraject dan in een rechterlijke uitspraak. De rechtbank zal de man, de vrouw en de moeder (en haar partner) daarom gelegenheid geven om in overleg met elkaar te treden en te proberen overeenstemming te bereiken over een verdere uitbreiding van de omgangsregeling. In afwachting van het overleg tussen de betrokkenen zal de rechtbank eerst de hierboven vermelde voorlopige omgangsregeling vastleggen en zal de zaak worden aangehouden tot de mondelinge behandeling van
25 september 2025 om 9.30 uur.Tijdens die mondelinge behandeling zal het verloop van de omgang verder worden besproken.
Wijziging geslachtsnaam
2.3.17.
Artikel 1:5 BW geeft regels over de wijze waarop een kind zijn geslachtsnaam verkrijgt. Als een kind twee (juridische) ouders heeft, geeft de wet ten aanzien van de geslachtsnaam van dat kind verschillende mogelijkheden. Het is aan de (juridische) ouders om daarin een keuze te maken, die zij tot uitdrukking brengen door daarover gezamenlijk een verklaring af te leggen op specifieke door de wet genoemde momenten, zoals bij de aangifte van de geboorte van een kind, bij de erkenning van een kind of bij de adoptie van een kind. Indien de ouders geen keuze maken, bepaalt het artikel welke geslachtsnaam het kind zal dragen door middel van een zogeheten vangnetnorm. Op 1 januari 2024 is de Wet introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (WiGG) in werking getreden. Door deze wet is artikel 1:5 BW aangevuld en hebben ouders nu ook de mogelijkheid om hun kind een gecombineerde geslachtsnaam te geven, bestaande uit een combinatie van (een van) de geslachtsnamen van de beide ouders.
2.3.18.
De rechtbank stelt vast dat het wijzigen van de achternaam niet een gezagsbeslissing is. Artikel 1:5 BW – en de aanvulling daarop met de WiGG – hebben betrekking op een naamskeuze die alleen in gezamenlijkheid door de juridische ouders – met of zonder (gezamenlijk) gezag – kan worden gemaakt. Het gaat dus niet om (het ontbreken of vervangen van) de toestemming van een van de gezaghebbende ouders voor een gezagsbeslissing, waarop de geschillenregeling van artikel 1:253a BW van toepassing is. De naamkeuze hangt immers niet samen met het hebben van gezag. De wet voorziet zelf in een oplossing voor het geval de ouders geen gezamenlijke naamkeuze kunnen maken; de eerdergenoemde vangnetnorm. Die vangnetnorm houdt op hoofdlijnen in dat een kind de geslachtsnaam van de vader krijgt wanneer de ouders getrouwd zijn en dat een kind de geslachtsnaam van de moeder krijgt wanneer de ouders niet getrouwd zijn.
2.3.19.
De wetgever heeft bij invoering van de geslachtsnaam keuze bovendien uitdrukkelijk afgezien van de – aanvankelijk voorgestelde – mogelijkheid om een geschil tussen de ouders over de geslachtsnaam voor te leggen aan de rechter, omdat er weinig redelijke argumenten vallen te bedenken op grond waarvan de rechter een dergelijk namenconflict op zakelijke wijze zou kunnen beslissen. [3] Ook bij de invoering van de WiGG is niet gekozen voor een geschillenregeling voor het geval ouders het niet eens worden over de gecombineerde geslachtsnaam. Daarbij overwoog de wetgever dat er soms gevallen zullen blijven bestaan waarin de naamkeuze leidt tot ongemak of onenigheid, maar dat het alternatief voor een vangnetnorm, namelijk het lot of een rechter laten beslissen, de verantwoordelijkheid van beide ouders voor de naamkeuze voor het kind miskent. [4] Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee ook beoogd te voorkomen dat de naamkeuze onderdeel wordt van een rechtsstrijd tussen de ouders. Het is juist in het belang van het kind dat het tijdig een geslachtsnaam krijgt, ongeacht hoe deze precies komt te luiden. Dat recht volgt ook uit artikel 7 IVRK. Hiervoor is de vangnetnorm opgenomen.
2.3.20.
Verder volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 2006 [5] dat een stelsel met gebruik van een vangnetbepaling niet in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 7 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en niet dwingt tot een stelsel met een rechterlijke beslissing bij gebreke van een gezamenlijke keuze van de ouders. Het belang van het kind is met het gebruik van een dergelijke vangnetbepaling voldoende in de nationale wetgeving geïncorporeerd en deze regeling valt binnen de grenzen van de beoordelingsvrijheid die het EVRM de nationale wetgever op het dit gebied laat.
2.3.21.
Het wettelijk stelsel vormt ook geen discriminatoire regeling. Dat volgt reeds uit een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 april 2000, inzake Bijleveldt Nederland (42973/98). Het EHRM onderschrijft hierin het belang dat er spoedig een keuze voor een achternaam komt en deze niet onbepaald blijft, en oordeelt dat verdragsstaten over een ruime beoordelingsmarge beschikken om te bepalen op welke wijze dit in nationale wetgeving vormgegeven wordt. Daarbij merkt het EHRM op dat wettelijke beperkingen van de mogelijkheid om geslachtsnamen te wijzigen of te kiezen gerechtvaardigd kunnen zijn in het algemeen belang. Ook het EHRM heeft geconcludeerd dat een constructie met het gebruik van een vangnetnorm niet in strijd is met artikel 8 en 14 EVRM. Daarnaast staat zowel nationaalrechtelijk als internationaalrechtelijk voldoende vast dat de vangnetconstructie, waarvan gebruik wordt gemaakt als er geen naamkeuze wordt of kan worden gemaakt, niet strijdig is met het EVRM ofwel het IVRK.
2.3.22.
De rechtbank overweegt verder dat het wijzigen van een geslachtsnaam is geregeld in artikel 1:7 BW. Op grond van dit artikel is niet de rechtbank bevoegd om de geslachtsnaam te wijzigen, maar de Koning, bij Koninklijk Besluit. De dienst Justis voert deze taak uit en de wijze waarop is bepaald in het Besluit Geslachtsnaamswijziging, dat op 1 oktober 2024 is gewijzigd naar aanleiding van de WiGG. Een keuze van de ouder(s) tot wijziging van een geslachtsnaam bij de rechter gebeurt alleen bij de in de wet geregelde specifieke gevallen van vaststelling ouderschap en adoptie.
2.3.23.
Voor het doen van een naamkeuze is niet vereist dat de ouders gezamenlijk gezag (zullen) hebben. Voor het wijzigen van een geslachtsnaam bij Justis is ook geen gezamenlijk gezag vereist. Wel is vereist dat als de ouders wél gezamenlijk gezag hebben, zij bij een wens tot geslachtsnaamswijziging van een minderjarige, dit gezamenlijk verzoeken. Is één van de ouders het daarmee niet eens, dan kunnen zij op grond van artikel 1:253a BW vervangende toestemming vragen tot aanvraag van de geslachtsnaamswijziging bij Justis. De rechter beslist dus niet over de wijziging van de geslachtsnaam, enkel over de vraag of de ouder vervangende toestemming kan vragen voor de aanvraag daartoe. De dienst Justis beoordeelt de aanvraag.
2.3.24.
De man heeft aangevoerd dat zijn positie ten opzichte van [minderjarige] wordt verstevigd als zij ook zijn achternaam zal dragen. Zoals hiervoor is overwogen is het niet aan de rechtbank een beslissing te nemen over een namenconflict en treedt de vangnetnorm in werking, waardoor - nu de moeder en de man niet gehuwd zijn - [minderjarige] de achternaam van de moeder heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan de man vervangende toestemming te verlenen om een aanvraag te doen voor een wijziging van de geslachtsnaam, omdat niet van een bijzonder belang voor [minderjarige] bij afwijken van de vangnetnorm is gebleken. De rechtbank zal het verzoek van de man aan hem vervangende toestemming te verlenen voor het indienen van een verzoekschrift tot wijziging van de achternaam van [minderjarige] dan ook afwijzen.
2.3.25.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [minderjarige] op grond van artikel 1:7 BW in de toekomst zelf alsnog kan kiezen voor een dubbele achternaam.
Reisverbod
2.3.26.
De man heeft verzocht de moeder te verbieden om met [minderjarige] naar enig land buiten Nederland te reizen hangende deze bodemprocedure, totdat de in deze procedure af te geven beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, op straffe van een dwangsom van
€ 500 voor elke dag dat zij niet aan dit verbod voldoet. De rechtbank overweegt in de verband dat de moeder internationaal georiënteerd is en veel reist. Uit de processtukken volgt dat de moeder het liefst wil kunnen gaan en staan waar zij wil en daarbij niet belemmerd wenst te worden door de juridische rol van de man. De moeder en haar partner hebben daarnaast familie in Indonesië en Suriname. Het feit dat de moeder en haar partner een huurwoning hebben in [woonplaats 2] en dat de moeder een vast arbeidscontract heeft, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de moeder aan Nederland gebonden is en niet op enig moment voor kortere of langere termijn naar het buitenland zal vertrekken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het risico bestaat dat de moeder naar het buitenland zal vertrekken voordat de man samen met de moeder belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat het belang van de man bij zekerheid dat de moeder het land niet verlaat voordat hij mede is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] zwaarder weegt dan het belang van de moeder om met [minderjarige] naar het buitenland te kunnen reizen. De rechtbank zal het verzoek dan ook toewijzen. Wanneer de man mede belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] kan de moeder slechts met toestemming van de man met [minderjarige] naar het buitenland reizen. De rechtbank merkt daarbij op dat het de moeder zelf vrij staat om te reizen, maar dat het haar slechts verboden wordt om [minderjarige] mee te nemen naar het buitenland voordat de man mede belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Tot slot wijst de rechtbank er nog op dat tijdens de mondelinge behandeling bekend is geworden dat de moeder graag in december 2025 met [minderjarige] voor 2 of 3 weken naar Suriname zou willen reizen om de 55e verjaardag van haar moeder te vieren en om [minderjarige] aan haar familie te laten zien. De man heeft hierop verklaard dat hij, als hij mede belast is met het ouderlijke gezag over [minderjarige] , zijn toestemming aan deze reis niet zal onthouden.
2.3.27.
De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek een dwangsom op te leggen. De rechtbank zal dat verzoek daarom toewijzen. De rechtbank acht een dwangsom van € 500 per dag dat de moeder zich niet houdt aan het reisverbod passend en bepaalt het maximum aan te verbeuren dwangsom op € 10.000.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in de verzoeken ten aanzien van de vernietiging van de erkenning, de vervangende toestemming tot erkenning, het gezag, het verzoek tot wijziging van de achternaam en het verzoek ten aanzien van het reisverbod;
3.2.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de partner van de moeder;
3.3.
vernietigt de erkenning van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats], door [verweerster 2] ;
3.4.
beveelt dat de griffier de aantekening inzake het gezamenlijk gezag ten aanzien van de partner van de moeder, genaamd [verweerster 2] , zal aantekenen in het gezagsregister;
3.5.
verleent aan de man toestemming, die de toestemming van de moeder vervangt, tot erkenning van [minderjarige] ;
3.6.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de bij 3.3. tot en met 3.5. vermelde beslissingen een rechtsmiddel wordt ingesteld;
3.7.
verzoekt de man zich over drie maanden en twee weken na de datum van deze beschikking uit te laten of de erkenning van [minderjarige] door hem tot stand is gekomen, en, indien daarvan sprake is, een afschrift van de akte over te leggen;
3.8.
bepaalt dat de man gezamenlijk met de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] zodra de erkenning van [minderjarige] door de man tot stand is gekomen;
3.9.
geeft de griffier de opdracht om - zodra de akte van erkenning is ontvangen - in het gezagsregister aan te tekenen dat sprake is van gezamenlijk gezag van de man en de moeder over [minderjarige] ;
3.10.
stelt de volgende
voorlopigeomgangsregeling vast, inhoudende dat:
- de man en de vrouw vanaf de datum van deze beschikking iedere week, op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur, dan wel een in onderling overleg tussen de man en de vrouw en de moeder vast te stellen andere dag en/of tijdstip omgang met [minderjarige] hebben bij de moeder (en de partner van de moeder) thuis dan wel in de directe omgeving;
- vanaf zaterdag 23 augustus 2025 verblijft [minderjarige] op zaterdag van 10.00 uur tot 14.00 uur bij de man en de vrouw, waarbij de moeder [minderjarige] naar de man en de vrouw brengt en de man en/of de vrouw [minderjarige] terugbrengen naar de moeder;
3.11.` wijst het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen voor het indienen van een verzoekschrift tot wijziging van de achternaam van [minderjarige] af;
3.12.
verbiedt de moeder om met [minderjarige] te reizen naar enig land buiten Nederland tot het moment dat de man mede het gezag over [minderjarige] heeft;
3.13.
bepaalt dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500 per dag dat de moeder zich niet houdt aan het reisverbod, met een maximum van € 10.000;
3.14.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behoudens ten aanzien van de beslissingen onder 3.3. tot en met 3.9;
3.15.
houdt de zaak ten aanzien van de omgangsregeling aan tot de mondelinge behandeling van
25 september 2025 om 9.30 uuren verwijst de zaak daarvoor naar de enkelvoudige kamer. Partijen dienen zich twee weken voor die datum uit te laten over de stand van zaken.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van den Bosch, voorzitter, mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman en mr. S.A. Wortmann, rechters, bijgestaan door mr. A.B. Koster, griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
- door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
fn: AK/241

Voetnoten

1.Hoge Raad van 31 mei 2002, ECLI:NL:HR 2002:AE0745.
2.Hoge Raad van 30 oktober 2015, ECLI: NL:HR:2015:3196.
3.Zie o.a. HR 14 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9239, r.o. 3.5.
4.Memorie van Toelichting,
5.Hoge Raad, 14 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9239.