ECLI:NL:RBNNE:2025:2800

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
25/2004
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Knuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met omgevingsvergunning voor vestiging sportschool

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 11 juli 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van een omgevingsvergunning voor de vestiging van een sportschool. Verzoekers, Trainingsstudio Hoogeveen B.V. en Sportpaleis Hoogeveen B.V., zijn het niet eens met de verleende vergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen en hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit. Ze verzoeken om schorsing van de vergunning, maar de voorzieningenrechter wijst dit verzoek af.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. De vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend voor de vestiging van een sportschool op Groenewegenstraat 3 te Hoogeveen, en de vergunning is verleend op 27 januari 2025. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt en vroegen om een voorlopige voorziening, omdat de nieuwe sportschool op 5 juli 2025 zou openen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vergunning al in werking is getreden en dat er geen acute financiële nood is voor de verzoekers.

De voorzieningenrechter concludeert dat de opening van de nieuwe sportschool niet leidt tot onomkeerbare gevolgen voor de verzoekers en dat de zorgen over de verstoring van het ondernemersklimaat onvoldoende zijn onderbouwd. Daarom wijst hij het verzoek om voorlopige voorziening af en ziet hij geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2004

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2025 in de zaak tussen

Trainingsstudio Hoogeveen B.V. en Sportpaleis Hoogeveen B.V., uit Hoogeveen, verzoekers
(gemachtigde: mr. R.J. Grasmeijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen

(gemachtigden: J. Hulleman en P.A. Bakker).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit Heemskerk (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. L.T. van Eijck van Heslinga).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een omgevingsvergunning voor de vestiging van een sportschool. Verzoekers zijn het niet eens met de verleende vergunning en hebben tegen het besluit bezwaar gemaakt. Zij verzoeken om schorsing van de vergunning en voeren daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het vestigen van een sportschool op het adres Groenewegenstraat 3 te Hoogeveen. De sportschool wordt gevestigd op de bovenverdieping van een leegstaand pand. Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 27 januari 2025, verzonden op 28 januari 2025, verleend. Deze omgevingsvergunning ziet op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit en een technische bouwactiviteit.
2.1.
Verzoekers houden beiden een sportschool in Hoogeveen. Zij hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.3.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter op 1 juli 2025 verzocht om de omgevingsvergunning bij wijze van ordemaatregel te schorsen, wegens de opening van de sportschool op 5 juli 2025. De voorzieningenrechter heeft verzoekers per brief van 1 juli 2025 meegedeeld in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding te zien voor het treffen van een ordemaatregel.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers met [naam], [naam] en [naam] (directeuren van de sportscholen), de gemachtigden van het college en vergunninghouder met zijn zoon en zijn gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Inwerkingtreding omgevingsvergunning
3. In de tekst van de omgevingsvergunning staat dat de vergunning op grond van artikel 16:79, eerste lid, van de Omgevingswet (Ow) de dag na toezending van het besluit inwerking treedt. Vervolgens staat in de omgevingsvergunning ook dat de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt opgeschort, indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingediend. Echter, nu het besluit de dag na verzending al inwerking is getreden, is opschorting van die inwerkingtreding achteraf niet mogelijk. De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning de dag na bekendmaking in werking is getreden en vergunninghouder op dit moment van die omgevingsvergunning gebruik kan maken.
Spoedeisendheid
4. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) “een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist”. Vaste jurisprudentie [1] is dat bij financiële gevolgen, zoals in deze zaak, dat niet snel het geval is. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. Van een acute financiële noodsituatie kan sprake zijn als de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt als geen voorlopige voorziening wordt getroffen.
4.1.
Verzoekers voerden aan dat de nieuwe sportschool op 5 juli 2025 zou openen en leden van bestaande sportscholen vanaf dat moment kunnen overstappen naar een lidmaatschap bij de sportschool van vergunninghouder. Vanaf de opening van de nieuwe sportschool kan de exploitatie daarvan daarom leiden tot ernstige verstoring van het ondernemersklimaat met leegstand tot gevolg.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een zodanig spoedeisend belang, dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Ter zitting hebben de gemachtigden van het college aangegeven dat er uiterlijk half september een beslissing op bezwaar kan worden verwacht, mogelijk zelfs al half augustus. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers vrezen dat zij financieel geraakt worden door de opening van de nieuwe sportschool. Uit wat verzoekers hebben aangevoerd blijkt evenwel niet dat de opening van de sportschool er op korte termijn voor zal zorgen dat zij hun bedrijfsvoering niet kunnen voortzetten of dat tussen nu en half september sprake zal zijn van acute financiële nood bij verzoekers. De stelling dat de vestiging van een nieuwe sportschool op korte termijn tot relevante leegstand zou kunnen leiden, acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Er is geen sprake van onomkeerbare gevolgen omdat het gebruik van het pand als sportschool eenvoudig kan worden gestaakt indien de omgevingsvergunning bij de beslissing op bezwaar zou worden herroepen.
5. Nu het spoedeisend belang ontbreekt, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Knuttel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:790.