ECLI:NL:RBNNE:2025:2787

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
18.369780.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie

Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 november 2024, waarbij de verdachte samen met anderen een slachtoffer heeft beroofd van zijn vrijheid en gedwongen tot afgifte van zijn persoonlijke bezittingen, waaronder kleding en een telefoon, onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op het moment van de feiten 20 jaar oud was, een actieve rol heeft gespeeld in het geweld tegen het slachtoffer. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast en de verdachte een jeugddetentie van 360 dagen opgelegd, waarvan 223 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast is er een taakstraf van 100 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die het gevolg was van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld en de verdediging van de verdachte verworpen, waarbij de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.369780.24
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.087640.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 juni 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging en na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer]
  • een auto in te trekken en/of te dwingen middels bedreiging met een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • in een auto een tas over zijn hoofd te trekken en/of die [slachtoffer] te dwingen een tas over zijn eigen hoofd te trekken en/of
  • in een auto te vervoeren en die [slachtoffer] daarmee te beletten te gaan waarheen hij wilde gaan;
2.
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, op de openbare weg [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een
ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, kleding, een pinpas, een ID-kaart en/of een OV-kaart, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door die [slachtoffer] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te dreigen die [slachtoffer] dood te schieten en/of (met) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • tegen de zij van die [slachtoffer] te drukken,
  • op die [slachtoffer] te richten,
  • tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of
  • tegen de nek van die [slachtoffer] te drukken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, openlijk, te weten, aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen en/of de kleding van die [slachtoffer] uit te trekken en/of (met) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • op die [slachtoffer] te richten,
  • tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of
  • tegen de nek van die [slachtoffer] te drukken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen en/of de kleding van die [slachtoffer] uit te trekken en/of (met) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • op die [slachtoffer] te richten,
  • tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of
  • tegen de nek van die [slachtoffer] te drukken;
3.
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een veerdrukwapen (van het merk Beretta, type M9, kaliber 6mm BB -
ENERGY .5J), zijnde een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG, heeft overgedragen en/of voorhanden gehad en/of gedragen en/of vervoerd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1., 2. primair en 3. ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde
Uit de aangifte en de overige bewijsmiddelen volgt dat aangever in de auto, die door verdachte werd bestuurd, onder bedreiging van een vuurwapen zijn telefoon moest afgeven en dat er in [plaats] geweld tegen aangever is gepleegd en dat hij is bedreigd met een vuurwapen waardoor hij werd gedwongen tot afgifte van zijn kleding. Verdachte heeft een aandeel gehad in het toegepaste geweld en de bedreiging met geweld.
Het begrip bevoordeling moet ruim worden uitgelegd. Het betreft elke verbetering van positie, mits het economische waarde heeft. Zo kan het ook gaan om het verkrijgen van controle, het voorkomen van reputatieschade of het vernietigen van ongewenst bewijsmateriaal. De telefoon moest worden afgegeven, zodat een voor een van de verdachten belastend filmpje kon worden verwijderd en de telefoon op vliegtuigstand kon worden gezet, zodat locatiegegevens niet teruggevonden konden worden tijdens of na
de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit leverde de verdachten een direct strategisch voordeel op, namelijk het uitschakelen van mogelijk bewijsmateriaal of reputatieschade. Door het afnemen van de kleding met inhoud en het vervolgens te dumpen is aangever wederrechtelijk nadeel toegebracht. De verdachten ontnamen hem opzettelijk de beschikking over zijn eigendommen. Daar komt bij dat het afpakken van de eigendommen integraal onderdeel uitmaakte van het gewelds- en intimidatieoffensief van de verdachten, dat ten doel had aangever onder controle te krijgen, te straffen en te vernederen.
Daarnaast kan, gelet op de uiterlijke verschijningsvormen, niet anders worden geconcludeerd dan de verdachten het oogmerk hadden op het verkrijgen van de telefoon en de kleding. Ze wilden hier als heer en meester over beschikken. Er is dan ook sprake van een delictsoogmerk. Het onder 2. primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
Het wapen is door de politie beschreven en er is geconcludeerd dat het wapen een sprekende gelijkenis heeft met een Beretta. Een beschrijving of onderzoek van een wapenexpert is hiervoor niet nodig.
Verdachte heeft verklaard dat dit het wapen was dat hij heeft meegenomen en dat op 11 november 2024 is gebruikt, zodat het onder 3. ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. primair en 3. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde
Voor medeplegen is bewustzijn vereist. Verdachte was zich er niet van bewust dat de telefoon in de auto van aangever werd afgenomen. Hij kwam hier pas na afloop achter.
Van het afnemen van de kleding was verdachte zich wel bewust, maar er is geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hetgeen voor een bewezenverklaring is vereist. De verdachten hebben de kleding een kort moment in handen gehad en daarna weggegooid in de bosjes. Het oogmerk was niet gericht op het toe-eigenen van de kleding, maar op de vernedering van aangever. Voor zowel de telefoon als de kleding met inhoud kan daarom geen bewezenverklaring volgen.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
Gelet op de fotos is een sprekende gelijkenis tussen het wapen van verdachte en een echt vuurwapen. Volgens jurisprudentie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:9295) kan een leek, zoals ik of de politie, dit niet vaststellen en kan enkel een wapendeskundige vaststellen dat sprake is van een sprekende gelijkenis. Hiervoor is niet alleen een foto van belang, maar ook dat het wapen qua maatvoering overeenkomt. Hierdoor kan het onder 3. ten laste gelegde niet worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Overwegingen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen
Aangever heeft op 11 november 2024 met de politie gesproken en een verklaring afgelegd over hetgeen hem even daarvoor was overkomen. De volgende dag heeft hij aangifte gedaan. Zijn aangifte komt nagenoeg overeen met zijn verklaring van de avond ervoor maar zijn aangifte is uitgebreider en gedetailleerder. In zijn aangifte verklaart hij dat er vier personen bij betrokken zijn geweest. Hij benoemt deze personen als [medeverdachte 1] , [naam] , een persoon waarvan hij later heeft vernomen dat hij [naam] wordt genoemd en het broertje van [medeverdachte 1] , genaamd [medeverdachte 3] . In zijn aangifte geeft aangever duidelijk aan wat hij heeft gezien en waargenomen. Waar hij heeft gezien dat een bepaalde persoon een handeling heeft verricht of iets heeft gezegd dan verklaart hij hierover. Waar hij niet weet wie een bepaalde handeling heeft verricht geeft hij dit ook aan.
De rechtbank stelt vast dat aangever authentiek en consistent heeft verklaard.
Daartegenover staan de verklaringen van de verdachten. Uit het dossier blijkt dat zij de avond voordat zij verklaringen bij de politie zouden afleggen samen zijn gekomen en met elkaar hebben gesproken en dat er afspraken zijn gemaakt over hoe en wat ze zouden verklaren. Zo zouden ze verklaren dat [medeverdachte 3] er niet bij betrokken was, er geen sprake was van een ontvoering, er geen vuurwapen is gebruikt, er geen zak over het hoofd is gedaan en dat het in de auto is geëscaleerd tussen verdachte en aangever waarna een vechtpartij is ontstaan. De anderen zouden tussenbeide zijn gekomen en hem hebben geholpen, maar er is niet tegen het hoofd geschopt. Tijdens hun tweede verhoor zijn de verdachten bij deze verklaringen gebleven. Voorafgaand aan hun derde verhoor is op een telefoon van één van de verdachten een geluidsfragment van voornoemd gesprek aangetroffen. Nadat de verdachten hiermee zijn geconfronteerd hebben ze opnieuw verklaard.
Opvallend aan deze verklaringen is dat de aspecten die ze eerder van belang vonden om te ontkennen, nu vaak door de medeverdachten worden toegegeven. Ook lijkt het erop dat de broers zo gunstig mogelijk voor elkaar proberen te verklaren. Hierdoor zijn de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten op veel punten strijdig.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd zal de rechtbank de verklaring van aangever volgen, met uitzondering van de omstandigheid dat er een vuurwapen is gebruikt. Door verdachte is verklaard dat er een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gebruikt dat later ook bij de politie is ingeleverd. Dit betrof een veerdrukwapen. Aangever is er weliswaar van overtuigd dat er een vuurwapen is gebruikt en dat hij in de auto ook kogels heeft horen vallen, maar hij heeft dit niet kunnen zien. De rechtbank zal in deze de verklaring van verdachte volgen en er van uitgaan dat het wapen dat bij de politie is ingeleverd het wapen is dat is gebruikt. Het betrof derhalve een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Betrokken personen en aanduiding
Aangever [slachtoffer]2, wordt door de verdachten aangeduid met zijn voornaam [slachtoffer] . De rechtbank zal hem hierna aanduiden met aangever.
Medeverdachte [medeverdachte 1] , wordt door aangever en medeverdachten [medeverdachte 1] genoemd. Omdat in deze zaak nog een medeverdachte betrokken is met dezelfde initialen zal de rechtbank de verdachten hierna aanduiden met de voornamen. Deze medeverdachte zal als [medeverdachte 1] worden aangeduid.
Verdachte [verdachte] . Aangever verklaart over een persoon die hij aanduidt met [naam] . Hij geeft ook een beschrijving van deze persoon en deze persoon heeft het voertuig, waarin hij zat bestuurd.3 [verdachte] herkent zichzelf in deze beschrijving en heeft ook verklaard dat hij het voertuig heeft bestuurd.4 Verdachte zal daarom hierna als [verdachte] worden aangeduid.
Medeverdachte [medeverdachte 2] . Hij heeft verklaard dat zijn roepnaam [naam] is.5 Aangever kent een van de personen van de [adres] . Hij heeft later van een bekende vernomen dat deze persoon [naam] heet.6 Deze verdachte zal daarom hierna als [naam] worden aangeduid.
Medeverdachte [medeverdachte 3] . Aangever heeft verklaard dat het broertje van [medeverdachte 1] er ook bij was. Hij herkent deze persoon aan zijn houding, stem en postuur. Wanneer hem een foto van [medeverdachte 3] wordt getoond verklaart hij dat hij deze persoon bedoelt met het broertje van [medeverdachte 1] .7 Deze verdachte zal daarom hierna als [medeverdachte 3] worden aangeduid.
Feiten en omstandigheden
Op 11 november 2024 hebben [medeverdachte 1] en aangever afgesproken. Aangever heeft zijn adres gegeven en ze hebben op [adres] afgesproken.8 [verdachte] is samen met [medeverdachte 1] en [naam] in een Volkswagen Polo naar [plaats] gereden. Daar aangekomen is [medeverdachte 1] met aangever in gesprek gegaan en [verdachte] stond op een afstandje toe te kijken. Op een bepaald moment is hij naar ze toegelopen.9 Aangever zag tijdens het gesprek dat op de [adres] twee autos stonden geparkeerd. De voorste was een kleine zwarte Volkswagen en de tweede auto een grote Mercedes. Op een gegeven moment zei [medeverdachte 1] tegen [verdachte] : “We nemen hem mee”. Aangever wilde dit niet en werkte tegen, maar toen werd hij bij zijn arm vastgepakt door [verdachte] .10 [verdachte] heeft toen een pistool uit zijn broekzak gepakt en dit aan aangever getoond. Dit was geen echt vuurwapen.11 [verdachte] hield het wapen in zijn rechterhand en hield aangever met zijn linkerhand bij de rechterarm vast. Hij drukte het wapen tegen de rechterzij van aangever. Aangever moest naar de Volkswagen lopen. Aangever had het gevoel dat hij geen keuze had. Tijdens het lopen was het wapen niet meer strak in zijn zij, maar was wel op hem gericht. [verdachte] zei dat als aangever weg zou rennen hij hem zou doodschieten. Bij de auto liet [verdachte] aangever los. [verdachte] gaf het wapen aan [medeverdachte 1] . [naam] deed het rechter achterportier voor aangever open en nadat aangever was ingestapt liet [naam] de deur hard dicht klappen.12 [naam] is daarna bij [medeverdachte 3] in de Mercedes gestapt.13 De Volkswagen, waarin aangever zat, is vervolgens weggereden. [verdachte] bestuurde de auto.14 [medeverdachte 1] zat naast aangever in de auto en had het wapen bij zich.15 Ze zijn weggereden uit [plaats] in de richting van [naam vereniging] . Aangever had wel door dat er een auto achter hen reed en hij hoorde dat ze in de auto telkens met elkaar aan het bellen waren.16 Tijdens de rit vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 1] of ze naar de office gingen maar [medeverdachte 1] zei dat dit niet handig was en dat ze naar de bossen gingen. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] uitgelegd waar het was. Ter hoogte van [naam vereniging] gaf [verdachte] aan dat aangever een zak over zijn hoofd moest hebben. [medeverdachte 1] kwam toen met een tas. Die moest aangever over zijn hoofd doen. Aangever wilde dat niet, maar toen duwde [medeverdachte 1] het wapen in zijn linkerzij. Daarna heeft aangever de tas over zijn hoofd gedaan.
Hierdoor zag hij niets meer.
In de bossen bij [plaats] stopte de auto. Aangever mocht de tas van zijn hoofd halen en moest daarna gelijk uitstappen. Aangever moest met [verdachte] en [medeverdachte 1] naar een T-splitsing lopen. Daar moest hij van [verdachte] wachten. [verdachte] liep naar de Mercedes. Uit de Mercedes stapten [naam] en [medeverdachte 3] . Aangever stond op dat moment nog met [medeverdachte 1] op de T-splitsing en daar kwam de rest ook naartoe. Aangever moest toen samen met de anderen verder het bos in lopen. [medeverdachte 1] liep met het wapen op hem gericht achter hem. Op een gegeven moment begon [naam] aangever met zijn vuist te slaan. Daarna moest aangever een stukje doorlopen en toen werd hij opnieuw geslagen door [naam] . Aangever viel toen op de grond en zat op knieën en handen. Hij werd toen getrapt in zijn linker zij. Toen kwam hij helemaal op de grond te liggen. Hij is vervolgens meerdere keren geslagen en getrapt. Aangever voelde dat ze tegen zijn hoofd en de rest van zijn lichaam trapten.
Hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] hem heeft geschopt. Ook heeft hij gezien dat [medeverdachte 1] hem met het wapen tegen zijn hoofd heeft geslagen en het wapen in zijn nek heeft gelegd. Hij drukte de voorkant van het wapen tegen aangever zijn nek. Aangever heeft ook gezien dat [verdachte] hem heel vaak heeft geslagen en getrapt. Aangever heeft gezien dat [naam] hem tegen het hoofd heeft getrapt.
Aangever heeft ook gezien dat [medeverdachte 3] hem tegen zijn lichaam heeft getrapt, terwijl hij op de grond lag.
Op een gegeven moment zei [naam] dat aangever zijn kleding moest uit trekken. Aangever wilde dat niet. Toen zei [verdachte] ook dat hij zijn kleding uit moest trekken. Omdat aangever dat niet wilde werd hij, terwijl hij op de grond lag, aan zijn jas vastgepakt. Iemand duwde het wapen in zijn nek en iemand zei dat hij zijn kleding uit moest doen, omdat ze hem anders dood zouden schieten. Aangever heeft toen zijn jas uitgedaan. Vervolgens werd door [medeverdachte 3] gezegd dat aangever ook zijn broek uit moest doen. Daarna zei [naam] dat hij zijn broek uit moest doen. Aangever wilde dat niet en heeft zijn broek tot onder zijn heup getrokken. Vervolgens werd hij over zijn gehele lichaam getrapt. [medeverdachte 3] heeft toen zijn broek en schoenen uitgetrokken. Aangever lag nog steeds op de grond en hij werd vervolgens opnieuw getrapt en geslagen op zijn lichaam. Toen riep iemand dat aangever zijn korte broek uit moest doen. Aangever heeft deze toen ook over zijn heupen getrokken. [verdachte] heeft toen zijn korte broek uitgetrokken. Aangever lag daarna in zijn onderbroek en T-shirt op de grond. Hij werd tegen zijn lichaam geslagen en getrapt. Vervolgens kwam er een auto aan en gingen ze er vandoor. Ze namen aangever zijn broek en jas mee. In de jas zaten de pinpas, ID-kaart en OV-kaart van aangever.17 [verdachte] heeft vervolgens in de auto het wapen teruggekregen van [medeverdachte 1] .18
In januari 2025 is een wapen aan de politie overgedragen. Dit is het wapen dat op 11 november 2025 door [verdachte] is meegenomen en dat hij toen aan [medeverdachte 1] heeft overgedragen en daarna weer heeft teruggekregen.19 Dit wapen is vervolgens door de politie onderzocht. Deze constateerde dat het wapen aan de onderstaande omschrijving voldeed:
Soort : Veerdrukwapen, geschikt voor be- of afdreiging Merknaam : Beretta
Type : M9 CAL. 6 mm BB - ENERGY <0.5J
Opschriften : MADE FOR UMAREX GERMANY
U.S. M9 ARMED FORCES
BERETTA TRADEMARKS LICENSED BY BERETTA ITALY
Dit voorwerp betreft een kunststof veerdrukpistool. De werking van het wapen berust op een natuurkundig proces, waarbij onder veerdruk plastic kogeltjes door de loop kunnen worden afgeschoten.
De politie zag dat de slede van het wapen naar achteren kan worden getrokken om zodoende het wapen “te laden”. Het wapen is een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft de vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Beretta M9.20
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Door verdachte wordt het onder 1. ten laste gelegde bekend. Daarnaast volgt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen dat verdachte hierbij nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen, zodat de rechtbank het medeplegen bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde.
Onder 2. primair ten laste gelegde wordt verdachte, kort gezegd, verweten dat hij samen met anderen door middel van afpersing aangever wederrechtelijk tot afgifte van zijn telefoon en kleding en de zich daarin bevinden goederen heeft gedwongen.
De telefoon
De rechtbank overweegt ten aanzien van de telefoon het volgende. Uit het dossier blijkt dat aangever in de auto van [plaats] naar [plaats] door [medeverdachte 1] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is bedreigd waardoor hij zijn telefoon aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. Verdachte bestuurde op dat moment de auto en [medeverdachte 1] en aangever zaten op de achterbank.
Door verdachte is verklaard dat hij niet wist dat aangever tot afgifte van zijn telefoon werd gedwongen en dat hij deze handelingen niet heeft meegekregen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en uit het dossier volgt niet dat verdachte wetenschap had van het afnemen van de telefoon, zodat zijn opzet op de afpersing niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van het verkrijgen van de telefoon door middel van afpersing vrijspreken.
De kleding
De rechtbank overweegt ten aanzien van de kleding en de zich daarin bevindende goederen het volgende. Voor een bewezenverklaring van afpersing dient te worden vastgesteld of met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of met bedreiging met geweld een ander is gedwongen tot afgifte van de goederen. Hiervoor is anders dan bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en zoals door de verdediging is aangevoerd, niet van belang dat verdachte het oogmerk had om zich het goed wederrechtelijk toe te eigenen. Vast moet komen te staan of verdachte aangever heeft gedwongen tot afgifte van één of meer goederen en dat hij daarbij het oogmerk had om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Of iets bevoordeling is, zal in het algemeen daarvan afhangen of verdachte zich er mee in een betere conditie brengt, respectievelijk zich voorstelt te brengen. Elke verbetering van positie valt hieronder, mits het voordeel economische waarde heeft.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat door de verdachten geweld tegen aangever is gebruikt en dat hij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is bedreigd, zodat hij in het bos zijn kleding met de zich daarin bevindende goederen zou afstaan. Verdachte heeft meegedaan aan dit geweld. Hij heeft aangever meermalen geschopt en geslagen en hij heeft ook gezegd dat aangever kleding moest
uit trekken en heeft een korte broek van aangever uitgetrokken. De rechtbank is van oordeel dat daarom sprake is van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever de goederen niet wilde afgeven en dat hij daartoe is gedwongen door de verdachten. Vaststaat dat deze goederen
-waaronder een dure jas, een pinpas, ID-kaart en OV-kaart- economische waarde hebben en dat verdachten door de verkrijging van deze goederen werden bevoordeeld. Weliswaar is door medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij aangever wilde vernederen door hem te ontkleden, maar om dit beoogde doel te bereiken was het noodzakelijk dat de kleding (met de daarin bevindende goederen) werd afgestaan. Dat het opzet van verdachten was gericht op het vernederen staat daarom, gelet op het noodzakelijkheidsbewustzijnscriterium, naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan bewezenverklaring van het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Bovendien zijn de goederen na de afgifte door de verdachten meegenomen en is het niet enkel gebleven bij het bij het ontkleden van aangever.
De rechtbank acht dan ook onder 2. primair ten laste gelegde ten aanzien van de kleding en de zich daarin bevindende goederen wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
Door de verdediging is, kortgezegd, aangevoerd dat enkel een wapendeskundige kan vaststellen dat sprake is van een sprekende gelijkenis met een echt vuurwapen, omdat hiervoor niet alleen een foto van belang is, maar ook dat het wapen qua maatvoering overeenkomt.
De rechtbank stelt vast dat voor de beantwoording van de vraag of het betreffende wapen een voorwerp is dat valt onder categorie I, onder 7o, van artikel 2 lid 1 Wet wapens en munitie (hierna: WWM), de volgende wetsartikelen van belang zijn.
Artikel 2 WWM
1. Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
()
7o. andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
()
Artikel 3 Regeling wapens en munitie (hierna: Rwm)
Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG;
voorwerpen vermeld op lijst a of lijst b van de bij deze regeling behorende bijlage I, alsmede niet in die bijlage genoemde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen daarmee een sprekende gelijkenis vertonen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG;
(..)
Per 1 juli 2014 is de bij voornoemde regeling behorende bijlage I - bij wet van 25 juni 2015, nr. 528911 houdende wijziging van de Regeling wapens en munitie - vervallen. Bij beoordeling van onderhavige zaak dient artikel 3 onder b Rwm derhalve buiten beschouwing te blijven.
De toelichting bij de wijziging van de Rwm (Stcrt. 2001, 230) vermeldt dat de voorwaarden die gelden om te voldoen aan het criterium 'sprekende gelijkenis' primair de vorm van het voorwerp is en in mindere mate 'de afmetingen'. De vorm moet voldoen aan die van vuurwapens of voor ontploffing bestemde voorwerpen in het algemeen. De afmetingen moeten in het algemeen overeenkomen met de afmetingen van bestaande vuurwapens of voor ontploffing bestemde voorwerpen van dit soort. Dat wil zeggen dat een verschil van enkele centimeters vaak niet van belang is. Het criterium 'afmetingen' is ondergeschikt aan het criterium 'vorm'.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde wetsgeschiedenis, een redelijke rechtstoepassing meebrengt dat details niet van doorslaggevend belang hoeven te zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een sprekende gelijkenis. De rechtbank acht anders dan de verdediging voorts niet doorslaggevend hoe een wapendeskundige tegen het betreffende voorwerp aankijkt.21 Het komt naar het oordeel van de rechtbank primair aan op de vraag of de vorm -en in mindere mate de afmetingen- van het voorwerp overeenkomt met die van vuurwapens of voor ontploffing bestemde voorwerpen in het algemeen. Het rechtbank is van oordeel dat daar in onderhavige zaak aan is voldaan.
Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat door de verbalisant is vastgesteld dat het veerdrukpistool een nabootsing is van een pistool dat voor wat betreft de vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoond met een pistool van het merk Beretta M9. Daarnaast baseert de rechtbank zich op de fotos die zijn opgenomen in het voornoemd proces- verbaal. De foto op pagina 428 betreft een foto van een pistool van het merk Beretta M9. De rechtbank is van oordeel het inbeslaggenomen pistool -dat op de andere fotos is afgebeeld- qua vorm en afmetingen
overeenkomt met dit pistool. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het veerdrukwapen een voorwerp is als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en onder categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht het onder 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2. primair en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. ​
hij op 11 november 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer]
  • een auto in te dwingen middels bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • in een auto die [slachtoffer] te dwingen een tas over zijn eigen hoofd te trekken en
  • in een auto te vervoeren en die [slachtoffer] daarmee te beletten te gaan waarheen hij wilde gaan;
2. primair
hij op 11 november 2024 te [plaats] , op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van kleding, een pinpas, een ID-kaart en een OV- kaart, die aan die [slachtoffer] toebehoorden door die [slachtoffer] en te slaan en te schoppen en te dreigen die [slachtoffer] dood te schieten en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
  • op die [slachtoffer] te richten,
  • tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en
  • tegen de nek van die [slachtoffer] te drukken;
hij op 11 november 2024 te [plaats] en [plaats] en [plaats] , een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een veerdrukwapen van het merk Beretta, type M9, kaliber 6mm BB - ENERGY .5J, zijnde een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, heeft overgedragen en voorhanden gehad en gedragen en vervoerd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. ​
medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en beroofd houden;
2. primair
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen;
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte ter zake van het onder 1., 2. primair en 3. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van negen maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht onvoorwaardelijk moeten worden opgelegd en de overige dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden die de reclassering en de jeugdreclassering hebben geadviseerd.
Tevens vordert de officier oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht en heeft, ondanks dat hij tot een andere bewezenverklaring komt, aangegeven zich te kunnen vinden in de vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsadviezen opgemaakt door Reclassering Nederland van 6 februari 2025 en 24 maart 2025, het eerste plan van aanpak van de jeugdreclassering van Regiecentrum Bescherming en Veiligheid van 17 juni 2025, het
uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan ontvoering, afpersing en het overdragen, dragen en gebruiken van een veerdrukwapen, een wapen dat een voor bedreiging en afdreiging geschikt is. Het slachtoffer zou een medeverdachte op enig moment hebben gefilmd, terwijl deze seks had. Er was onenigheid met het slachtoffer over of deze film was verwijderd of niet. Verdachte is vervolgens samen met de medeverdachten naar de woning van het slachtoffer gegaan. Toen het gesprek met het slachtoffer niet zo verliep zoals zij wilden is besloten het slachtoffer mee te nemen. Verdachte had een op een vuurwapen gelijkend voorwerp meegenomen en hiermee hebben ze het slachtoffer bedreigd en gedwongen bij hen in de auto te stappen. Onderweg in de auto moest het slachtoffer een tas over zijn hoofd doen, zodat hij niet kon zien waar ze heen gingen. Ze hebben het slachtoffer meegenomen naar het bos bij [plaats] . Daar hebben ze met zijn allen het slachtoffer gedwongen zich uit te kleden en zijn kleding af te staan. Toen hij dit niet wilde werd hij geschopt en geslagen. Verdachte heeft actief deelgenomen aan het slaan en schoppen van het slachtoffer. Het slachtoffer lag op een gegeven moment op de grond in zijn onderbroek en een T-shirt toen een auto hen naderde. De verdachten zijn toen weggegaan en hebben hem aan zijn lot overgelaten. Het was die avond koud en nat. Het slachtoffer heeft een korte broek en zijn schoenen teruggevonden en is vervolgens verder het bos in gerend. Uiteindelijk heeft hij hulp gevraagd aan een echtpaar en deze hebben hem thuis gebracht.
Het jonge slachtoffer van negentien jaar oud is aldus een aantal uren van zijn vrijheid beroofd geweest, is ernstig mishandeld, vernederd, geïntimideerd en heeft in doodsangst verkeerd. Het is onduidelijk wat de verdachten met hem hadden gedaan wanneer ze niet door een auto waren gestoord. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dit grote gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. Hij wordt s nachts geplaagd door flashbacks en beleeft dan opnieuw de angstige momenten. Het gevoel van machteloosheid en het overgeleverd zijn laat hem maar niet los.
Verdachte heeft fors geweld gepleegd tegen het slachtoffer. Hij en zijn medeverdachten hebben door hun handelen grove inbreuken op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Dit is onacceptabel.
In beginsel past bij dergelijke strafbare feiten niets anders dan een gevangenisstraf.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Hiervoor is hem een deels voorwaardelijke werkstraf opgelegd. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de strafbare feiten nog in de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden met een veerdrukwapen op pad te gaan en samen met de medeverdachte de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken. De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst en hij heeft in 137 dagen in voorarrest gezeten. Dit is de eerste keer dat hij gedetineerd is geweest en de rechtbank begrijpt dat dit een grote impact op verdachte heeft gehad.
De reclassering adviseert op basis van het wegingskader voor adolescentenstrafrecht het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit het wegingskader komt naar voren dat een pedagogische- gezinsgerichte aanpak is geïndiceerd. Op zowel het gebied van handelingsvaardigheden als het gebied van pedagogische mogelijkheden ziet de reclassering indicaties voor toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte twintig jaar oud was toen verdachte het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). De rechtbank heeft, gelet op het advies van de reclassering, besloten om in dit geval van deze mogelijkheid gebruik te maken.
De reclassering heeft voorts gerapporteerd dat verdachte onvoldoende vaardigheden heeft om probleemsituaties te overzien en om hier de juiste keuzes in te maken. Het cannabisgebruik versterkt het feit dat hij foute keuzes maakt. Hij dient vaardiger te worden in het adequaat oplossen van zijn problemen en om weerbaarder te zijn tegen negatieve invloeden. De reclassering adviseert daarom bijzondere voorwaarden op te leggen bij een voorwaardelijke strafdeel. Deze voorwaarden dienen in te houden een meldplicht, meewerken aan diagnostiek, behandeling dan wel een training gericht op weerbaarheid en cannabisgebruik, een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten en de verplichting mee te werken aan middelencontrole om het middelengebruik te beheersen. Door de toezichthouder van de jeugdreclassering is geadviseerd om ook de bijzondere voorwaarden van verplichte dagbesteding van minimaal 24 uren per week en de verplichting zich houden aan de tijdsafspraken met de jeugdreclassering op te leggen.
De rechtbank zal het advies van de reclassering overnemen. De rechtbank acht het onder meer van belang dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en de daaruit geïndiceerde behandeling of gedragsinterventie om de kans op recidive te verminderen. De rechtbank zal verdachte daarom een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering en de jeugdreclassering worden geadviseerd. Gelet op de ernst van de strafbare feiten zou een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven zijn aangewezen, maar vanuit pedagogisch oogpunt zal de rechtbank daarvan afzien. De rechtbank zal in plaats daarvan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de ernst van de strafbare feiten en het aandeel dat verdachte daarin heeft gehad, een groter deel onvoorwaardelijke jeugddetentie passend is dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen waarvan 223 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en de jeugdreclassering, en een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie, passend en geboden en zal deze straf opleggen.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 530,-- ter vergoeding van materiële schade en 7.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de gijzeling op nihil wordt gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de vordering.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. en 2. primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 november 2024.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen wordt het jeugdstrafrecht toegepast. De gijzeling zal daarom op nihil worden gesteld.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van de tas van het merk Action gevorderd en onttrekking aan het verkeer van het veerdrukwapen van het merk Beretta, type M9.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het veerdrukwapen van het merk Beretta, type M9, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu deze van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De inbeslaggenomen tas van het merk Action behoorde toe aan de vriendin van verdachte, [medeverdachte 4] . Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat zij op 20 november 2024 afstand van dit goed gedaan. De rechtbank zal daarom over het beslag op dit goed geen beslissing nemen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 24 januari 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie met aftrek van het voorarrest, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 8 februari 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 21 januari 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Door de raadsman is geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. primair en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 223 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres Tesselschadestraat 2 te Leeuwarden, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat nodig vindt;
op aanwijzing van de reclassering meewerkt aan diagnostiek en de eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling, begeleiding en/of training gericht op weerbaarheid en cannabisgebruik, door een door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling en indien en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de door die instelling te geven huisregels.
op geen enkele wijze -direct of indirect contact heeft of zoekt met de volgende personen:
  • aangever [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005;
  • mededader [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 2022;
  • mededader [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] 2004;
  • mededader [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 2001;
4. op aanwijzing van de jeugdreclassering meewerkt aan de controle op het gebruik van drugs (cannabis) door middel van urineonderzoek, zodat de jeugdreclassering zicht krijgt op zijn gebruik en het kan beheersen;
5. een door de jeugdreclassering geschikt gevonden dagbesteding heeft van minimaal 24 uren in de week;
6. zich houdt aan de tijdsafspraken die met de jeugdreclassering worden gemaakt.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden genoemd onder 1., 2., 4., 5. en 6. en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen goed, te weten:

- een veerdrukwapen van het merk Beretta, type M9, kaliber 6 mni BB.

Benadeelde partij

Ten aanzien van het onder 1. en 2. primair bewezenverklaarde:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 8.030,-- (zegge: achtduizend en dertig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 november 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 8.030,-- (zegge: achtduizend en dertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2024 tot de dag van algehele voldoening.
Dit bedrag bestaat uit 530,-- aan materiële schade en 7.500,-- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat de gijzeling op nihil wordt gesteld.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18.087640.22:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 24 januari 2023, te weten:
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 20 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en
mr. O.F. Brouwer, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juli 2025.
Mr. O.F. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces- verbaal met OPS-dossiernummer [nummer] en zaaksnummer [nummer] , gesloten op 27 januari 2025.
2 Proces-verbaal, pagina 269;
3 Proces-verbaal, paginas 272 en 274;
4 Proces-verbaal, paginas 119 en 137;
5 Proces-verbaal, pagina 168;
6 Proces-verbaal, pagina 275;
7 Proces-verbaal, paginas 273 en 276;
8 Proces-verbaal, paginas 269 en 270;
9 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2025;
10 Proces-verbaal, paginas 270 en 271;
11 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2025;
12 Proces-verbaal, pagina 273 en 274;
13 Proces-verbaal, pagina 179;
14 Proces-verbaal, pagina 117;
15 Proces-verbaal, pagina 83;
16 Proces-verbaal, pagina 274 en 275;
17 Proces-verbaal, pagina 277 t/m 280;
18 Proces-verbaal, pagina 140;
19 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2025;
20 Proces-verbaal, paginas 424 t/m 428.
21 Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 mei 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:4748).