ECLI:NL:GHARL:2019:9295

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
21-002208-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende balletjespistolen en de kwalificatie als wapen onder de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, omdat hij balletjespistolen in zijn bezit had. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken. Het hof oordeelde dat het dossier niet de conclusie kon dragen dat de balletjespistolen als wapens konden worden gekwalificeerd onder artikel 2, lid 1, categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie. Er was onvoldoende deskundigheid aangetoond van de verbalisanten die de inbeslaggenomen balletjespistolen hadden beoordeeld. Het hof benadrukte dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde moet worden aangetoond dat de balletjespistolen zodanig op een wapen lijken dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, wat niet kon worden vastgesteld in deze zaak. De raadsman van de verdachte had betoogd dat er geen deugdelijk onderzoek was gedaan naar de balletjespistolen, en het hof volgde deze redenering. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een 'sprekende gelijkenis' met een echt vuurwapen, en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002208-19
Uitspraak d.d.: 30 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 april 2019 met parketnummer 18-041983-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
ingeschreven te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. K.E. Wielenga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2018 te [plaats] (meermalen) een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk (telkens) (een (drietal)) balletjespisto(o)l(en) (Black Series) voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De raadsman heeft - kort gezegd - betoogd dat niet bewezen kan worden dat de balletjespistolen die op 14 november 2018 onder verdachte zijn aangetroffen vallen onder voorwerpen als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en onder categorie I, onder 7°, van de Wet Wapens en munitie. De raadsman stelt dat er geen sprake is van een deugdelijk onderzoek naar deze balletjespistolen nu uit de stukken niet blijkt of ze zijn onderzocht door een wapendeskundige.
Het hof overweegt als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen dient bewezen te worden dat de betreffende balletjespistolen zodanig op een wapen lijken dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. Er moet sprake zijn van een ‘sprekende gelijkenis’.
De toelichting bij de wijziging van de Regeling wapens en munitie (Stcrt 2001, 230) vermeldt dat de voorwaarden die gelden om te voldoen aan het criterium ‘sprekende gelijkenis’ primair de vorm van het voorwerp is en in mindere mate ‘de afmetingen’. De vorm moet voldoen aan die van vuurwapens of voor ontploffing bestemde voorwerpen in het algemeen. De afmetingen moeten in het algemeen overeenkomen met de afmetingen van bestaande vuurwapens of voor ontploffing bestemde voorwerpen van dit soort. Dat wil zeggen dat een verschil van enkele centimeters vaak niet van belang is. Het criterium ‘afmetingen’ is ondergeschikt aan het criterium ‘vorm’.
Bij de boordeling van een ‘sprekende gelijkenis’ wordt uitgegaan van het toetsingskader dat de werkgroep Advies Wet wapens en munitie heeft opgesteld in een advies aan de Dienst Justis van het ministerie van Justitie. De beschreven wijze van toetsen heeft het gerechtshof Amsterdam in een arrest van 8 mei 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9977, overgenomen.
Dit toetsingskader houdt in dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een sprekende gelijkenis de volgende stappen moeten worden doorlopen:
1. Is sprake van een (vrijwel) exacte kopie van een bepaald merk en model?
Is dit het geval, dat moeten het merk en het model vuurwapen worden benoemd en kan wapen onder categorie I, onder 7 van artikel 2 lid 1 WWM worden geplaatst.
2. Als geen sprake is van een kopie kan worden gekeken of het gaat om een bewuste nabootsing van een vuurwapen zonder dat de maker hierbij een bepaald merk en model voor ogen heeft gestaan.
Dit kan worden gedaan door het aantonen van niet-functionele onderdelen die de kennelijke bedoeling hebben om het wapen van het uiterlijk van een vuurwapen te geven. Voorbeelden van niet-functionele onderdelen zijn een uitsparing in het huis van een luchtdrukgeweer, welke een hulsuitwerpvenster moet voorstellen; een pseudovuurselector en een pseudo-patroonhouder.
Bij gebruikmaking van bovengenoemd toetsingskader komt het aan op een zeer gedetailleerde bestudering van de voorwerpen om te kunnen beantwoorden of sprake is van een sprekende gelijkenis met een echt wapen. Het gevolg hiervan is dat deze vraag in de praktijk enkel kan worden beantwoord door wapendeskundigen.
Ten aanzien van het onderzoek aan de betreffende balletjespistolen bevat het dossier een zwart-wit foto van de inbeslaggenomen balletjespistolen en een voorgeprogrammeerd invulformulier van de politieacademie met keuzevragen. Op dit formulier is de vraag of het voorwerp (in casu de inbeslaggenomen balletjespistolen), wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen of een voor ontploffing bestemd voorwerp, met "ja" beantwoord.
Uit dit invulformulier en het bijbehorende proces-verbaal bevindingen van 15 november 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , blijkt echter niet of de betreffende verbalisant deskundig is op het gebied van de Wet wapens en munitie. Ook overigens blijkt uit het dossier niet van enige specifieke deskundigheid op het gebied van de Wet Wapens en Munitie bij een van de verbalisanten die de inbeslaggenomen balletjespistolen hebben beoordeeld.
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat het dossier niet de conclusie kan dragen dat de balletjespistolen die verdachte onder zich had, wapens waren in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie. Het hof zal verdachte vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren en mr. A.J. Rietveld,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 30 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Wiel-Rammeloo en mr. Rietveld zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.