ECLI:NL:RBNNE:2025:2513

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
18.400363.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het verleiden van een minderjarige tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verleiden van een 17-jarige tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De zaak kwam aan het licht na meerdere meldingen van het slachtoffer bij de politie, waarin zij aangaf dat zij onvrijwillige seks had met de verdachte, die 20 jaar ouder was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de leeftijdsverschillen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde opzet- en schuldverkrachting, omdat het slachtoffer op het moment van de seksuele handelingen meerderjarig was en er onvoldoende bewijs was dat haar wil ontbrak. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van 10.517,04 euro toekende voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/400363-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 juni 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1984 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juni 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.H. Lagerweij, advocaat te Almere. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. ​
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 april 2022 tot en met 21 februari 2023 te [plaats] en/of [plaats] en/of op verschillende andere plekken in Nederland en/of in Duitsland, [slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 2005, die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of misleiding, te weten door
  • persoonlijke en/of seksueel getinte gesprekken en/of contact met (de ruim twintig jaar jongere) [slachtoffer] te voeren en/of onderhouden, terwijl verdachte de (ex-)manager en/of (ex-)leidinggevende van die [slachtoffer] was en/of verdachte op de hoogte was van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer] zich bevond en/of
  • ( aldus) misbruik te maken van het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] en/of het feit dat hij, verdachte, een vertrouwenspersoon van die [slachtoffer] was, (telkens) opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en/of van hem, verdachte, te dulden, te weten (onder meer)
  • het brengen/duwen van verdachtes penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] en/of
  • het beffen en/of likken van de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
  • het brengen/duwen van verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
  • het laten aftrekken van verdachtes penis door die [slachtoffer] en/of
  • het brengen/duwen van verdachtes vingers en/of vuist in de vagina van die [slachtoffer] en/of
  • het brengen/duwen van verdachtes vingers in de anus van die [slachtoffer] en/of
  • het urineren/plassen over het lichaam en/of in de mond van die [slachtoffer] en/of
  • het zoenen op de mond van die [slachtoffer] en/of
  • het betasten van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
  • het vervaardigen van foto's en/of video's van seksuele handelingen tussen en/of bij verdachte en/of [slachtoffer] ;
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2024 tot en met 1 december 2024 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of op verschillende andere plaatsen in Nederland en/of in Duitsland, met een persoon, te weten [slachtoffer] , een of meerdere seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten (onder meer)
  • het brengen/duwen van verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
  • het beffen en/of likken van de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
  • het brengen/duwen van verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
  • het brengen/duwen van verdachtes vingers en/of vuist in de vagina van die [slachtoffer] en/of
  • het brengen/duwen van verdachtes vingers in de anus van die [slachtoffer] , terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 2 heeft hij daartoe het volgende aangevoerd. Aangeefster is in 2023 meermalen bij de politie geweest, waarbij zij heeft aangegeven dat zij onvrijwillige seks had met verdachte. Het lijkt dat verdachte hiervan op de hoogte was. Daar komt bij dat verdachte een stopbrief en toegangsverbod heeft gekregen van [instelling] , de zorginstelling waar aangeefster woont. Bij aangeefster is sprake van een onvrije wilsuiting, waarbij haar wilsvrijheid beïnvloed of beperkt is door de feitelijke omstandigheden waaronder het seksuele contact plaatsvond. De ongelijkwaardige situatie waarin verdachte en aangeefster zich bevonden bij aanvang van de relatie waar zij is ingegroeid speelt hierbij tevens een rol. Verdachte had gelet op voorgaande ernstige reden moeten hebben te vermoeden dat de vrije wil bij aangeefster ontbrak.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is geweest van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht door verdachte, waardoor aangeefster is overgegaan tot het plegen of dulden van de ontuchtige handelingen. Tussen aangeefster en verdachte was sprake van een gelijkwaardige relatie. Het enkele bestaan van een leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Van misbruik van dit leeftijdsverschil door verdachte is geenszins gebleken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij verdachte geen sprake is geweest van opzet op het bewegen van aangeefster tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Bewegen betekent het brengen van iemand tot iets, echter volgt uit het dossier niet dat aangeefster geen weerstand kon bieden aan verdachte. Aangeefster heeft nooit aan verdachte laten weten dat zij de (seksuele) relatie met verdachte niet wilde en voorgaande kan ook niet volgen uit de vele berichten die aangeefster verdachte stuurde, de inhoud daarvan en het feit dat aangeefster initiatief toonde. Van een bewustzijn van eventueel overwicht van verdachte is geen sprake, wat maakt dat ook geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte.
Ten aanzien van feit 2
Tussen aangeefster en verdachte was sprake van een gelijkwaardige relatie waarbij over seksuele handelingen en grenzen werd gesproken, waarbij aangeefster aangaf wat zij wel en niet wilde en waartoe aangeefster zelf ook initiatief nam. Verdachte wist niet dat bij aangeefster de wil tot seksuele handelingen ontbrak, noch had hij gelet op voorgaande ernstige reden om dit te vermoeden.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De door verdachte ter zitting van 12 juni 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat [slachtoffer] en ik in de ten laste gelegde periode seks met elkaar hadden en dat de ten laste gelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Ik was toen 37, [slachtoffer] 17. Ik heb de eerste stap gezet. U houdt mij voor dat in mijn telefoon allerlei gespreksverslagen tussen [slachtoffer] en haar begeleiding bij [instelling] zijn aangetroffen, en dat ik op een gegeven moment dus wel moet hebben geweten van haar belaste verleden. Dat klopt. We hebben dat wel met elkaar besproken.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 11 december 2024, opgenomen op pagina 126 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024282357 d.d. 15 maart 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
V = Vraag verbalisanten
A = Antwoord aangeefster
A: Mijn hele leven breng ik in de jeugdzorg door. Van mijn 11e tot mijn 16e heb ik bij mijn pleegouders gewoond. Toen ben ik met crisis uit huis gegaan. Ik ben toen door mijn voogd op een groep geplaatst.
A: Ik heb FAS. Foetaal alcohol syndroom. Ik heb ook PTSS. V: Waar merk jij of anderen aan dat jij FAS hebt?
A: Makkelijk beïnvloedbaar. Ik vertrouw iedereen te makkelijk. V: Wat weet [verdachte] allemaal van jou?
A: Eigenlijk alles. We kennen elkaar al jaren. Ik was 17 jaar toen ik hem leerde kennen. Hij wist dat het thuis niet lekker liep. Het is ooit met ons begonnen toen hij een ijsblokje in mijn
truitje gooide. En daarna is er contact gekomen. Er waren diepgaande gesprekken. Hij had ook gespreksverslagen van mij en de hulpverlening. Hij weet alles van mij. Letterlijk alles. We hebben zelfs wel eens mijn dossier van de huisarts doorgenomen met elkaar. En af en toe een rapportage. Die stuur ik gelijk door naar [verdachte] .
V: Wat wist [verdachte] van jouw seksuele ervaring?
A: In de eerste week heeft hij gezegd: "Ik dacht dat je maagd was". Ik bloedde de eerste keer en dus zag hij ook dat het mijn eerste keer was.
V: Hoe ver ging die seks?
A: Het zijn rare dingen. Rare dingen als dat hij over mij heen had geplast. Het was veel en vaak, twee tot drie keer in de week. Dat was in het begin. Verder wil hij zijn hele vuist bij mij naar binnen brengen in mijn vagina. Hij ging altijd heel diep in mijn keel met zijn piemel. Hij duwde zover mogelijk. Tot kokhalzen aan toe.
V: En anale seks?
A: Ook.
V: Van wie ging het initiatief uit?
A: In het begin van hem. Daarna van beide.
V: Jouw telefoon is in beslag genomen en onderzocht, daar hebben we onder andere foto's en video's op aangetroffen van seksuele handelingen tussen jou en een persoon. Wie is die persoon?
A: [verdachte] .
V: Wanneer werden deze opnamen gemaakt?
A: Vanaf het begin al eigenlijk. Bij de tweede keer afspreken hebben we al gefilmd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt het volgende vast. Tussen verdachte en aangeefster is in april 2022 een (seksuele) relatie ontstaan. Verdachte was op dat moment 37 jaar, aangeefster 17 jaar. Zij hebben elkaar leren kennen bij de [bedrijf] , waar verdachte de leidinggevende van aangeefster was. Vanaf het moment dat de (seksuele) relatie tussen hen startte hebben zij nog enkele dagen samengewerkt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de (seksuele) relatie van beide kanten gewild was, en dat zij binnen de relatie beiden initiatief namen tot het hebben van seks. De rechtbank is niettemin van oordeel dat in deze situatie sprake is geweest van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht door verdachte, waardoor aangeefster is bewogen tot het plegen en van verdachte dulden van de (extreme) ontuchtige handelingen. Aangeefster was een kwetsbaar meisje van 17 jaar, verdachte een 37-jarige man. Verdachte was aldus 20 jaar ouder dan aangeefster en had beduidend meer levenservaring. Daar komt bij dat verdachte ook (veel) meer ervaring had op seksueel gebied, zeker ten opzichte van de 17-jarige [slachtoffer] . Zij had immers weinig tot geen ervaring op seksueel gebied. Dat verdachte wist dat aangeefster kwetsbaar is en de nodige problematiek heeft, volgt, naast de verklaring van aangeefster, uit de in de telefoon van verdachte aangetroffen gespreksverslagen van gesprekken tussen aangeefster en haar begeleiders bij [instelling] . De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde omstandigheden een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht door verdachte volgt. De rechtbank stelt wel vast dat verdachte slechts enkele dagen tijdens hun (seksuele) relatie een leidinggevende rol heeft gehad ten opzichte van aangeefster. Dat juist deze verhouding voor overwicht heeft gezorgd is de rechtbank onvoldoende gebleken, zodat dit deel van de tenlastelegging wordt uitgestreept van het bewijs.
Verdachte heeft van voornoemd overwicht misbruik gemaakt door een seksuele relatie met aangeefster te initiëren en onderhouden. Verdachte had zich bewust moeten zijn van dit overwicht en heeft daarbij op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, en aldus voorwaardelijk opzet gehad, op het bewegen van aangeefster tot het plegen en dulden van de ontuchtige handelingen. Voor een bewezenverklaring van bewegen tot is, anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, niet vereist dat sprake is van het breken van de psychische weerstand. Voldoende is dat het slachtoffer mede onder invloed van het misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht is overgegaan tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.1 De minderjarigheid en kwetsbaarheid van aangeefster maken dat zij onvoldoende weerstand kon bieden tegen het overwicht dat verdachte had ten opzichte van haar en de (seksuele) relatie waartoe hij vervolgens het initiatief nam. Dat aangeefster de seks ook heeft gewild en dat het initiatief tot het hebben van seks later ook bij aangeefster vandaan kwam, doet daaraan niets af, juist omdat verdachte deze wilsvorming bij aangeefster op een strafrechtelijk verwijtbare wijze heeft beïnvloed. De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van opzet- dan wel schuldverkrachting te komen is onder meer vereist dat bij het slachtoffer de wil ontbrak tot het hebben van seksuele handelingen met de verdachte. Daarvan kan ook sprake zijn in uitzonderlijke gevallen waarin iemand feitelijk instemt met seksueel contact, maar die positieve wilsuiting niet in vrijheid tot stand is gekomen. Een dergelijk geval kan zich bijvoorbeeld blijkens de wetsgeschiedenis van de strafbepaling, waar het hier om gaat, voordoen wanneer iemand een zodanige
psychische stoornis heeft dat deze niet of onvolkomen in staat is een wil te bepalen omtrent de seksuele handelingen of daartegen weerstand te bieden. Een ander voorbeeld betreft seksueel contact waarbij de vrijheid van handelen van een ondergeschikte persoon tegenover een bovengeschikte wezenlijk is beperkt door het psychisch overwicht dat die bovengeschikte aan diens functie ontleent. Bij de afbakening van dergelijke uitzonderingsgevallen zal steeds de balans met het seksueel zelfbeschikkingsrecht voor ogen moeten worden gehouden.2
Aangeefster was ten tijde van het ten laste gelegde meerderjarig en moet als gevolg daarvan in beginsel in staat worden geacht voldoende vrijelijk haar wil te bepalen. Zij is veelvuldig contact blijven zoeken met verdachte en is (ook) blijven initiëren dat zij seks had met verdachte. De rechtbank heeft weliswaar oog gehad voor het nog steeds bestaande grote leeftijdsverschil en de kwetsbaarheid van aangeefster, maar waar deze omstandigheden maken dat de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen verklaart omdat aangeefster mede onder invloed van het uit deze omstandigheden voortvloeiend overwicht, waartegen zij als minderjarige moet worden beschermd, is overgegaan tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, kan de rechtbank op basis van dezelfde omstandigheden echter niet komen tot het oordeel dat verdachte wist dan wel ernstige reden had om te vermoeden dat de wil daartoe bij aangeefster ontbrak vanaf het moment dat aangeefster meerderjarig is geworden. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het ten laste gelegde onder feit 2.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. ​
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 27 april 2022 tot en met 21 februari 2023 op verschillende plekken in Nederland, [slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 2005, die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten door
  • persoonlijke en seksueel getinte gesprekken en contact met de ruim twintig jaar jongere [slachtoffer] te voeren en onderhouden, terwijl verdachte op de hoogte was van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer] zich bevond en
  • aldus misbruik te maken van het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] en het feit dat hij, verdachte, een vertrouwenspersoon van die [slachtoffer] was,
telkens opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en van hem, verdachte, te dulden, te weten
  • het brengen/duwen van verdachtes penis in de vagina en anus van die [slachtoffer] en
  • het beffen en likken van de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en
  • het brengen/duwen van verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer] en
  • het laten aftrekken van verdachtes penis door die [slachtoffer] en
  • het brengen/duwen van verdachtes vingers en vuist in de vagina van die [slachtoffer] en
  • het brengen/duwen van verdachtes vingers in de anus van die [slachtoffer] en
  • het urineren/plassen over het lichaam en in de mond van die [slachtoffer] en
  • het zoenen op de mond van die [slachtoffer] en
  • het betasten van het lichaam van die [slachtoffer] en
  • het vervaardigen van fotos en video's van seksuele handelingen tussen en bij verdachte en [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen en van hem te dulden, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest en met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer, een locatieverbod voor de gemeente Hardenberg en de verplichting tot het vermijden van kinderporno. De officier van justitie heeft gevorderd dat, conform het advies van de psycholoog, de feiten aan verdachte in verminderde mate worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van één of meerdere feiten, gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden de ambulante behandeling en het contact- en locatieverbod zoals geadviseerd door de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de Pro Justitia rapportage van 18
april 2025, het reclasseringsadvies van 9 mei 2025 en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 mei 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de periode van 27 april 2022 tot en met 21 februari 2023 schuldig gemaakt aan het verleiden van de 17-jarige [slachtoffer] tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen met en van hem. Verdachte en het slachtoffer zagen elkaar gedurende de gehele periode meermalen per week, waarbij zij vrijwel altijd seks hadden met elkaar. Deze seksuele handelingen namen, voornamelijk op initiatief van verdachte, extreme vormen aan, zoals hiervoor opgenomen in de bewezenverklaring.
Verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en daarbij de ongestoorde en vrije seksuele ontwikkeling van haar geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer, hetgeen blijkens de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring ook daadwerkelijk het geval is geweest. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft de bevrediging van zijn eigen seksuele gevoelens vooropgesteld. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de psychologische Pro Justitia onderzoeksrapportage van 18 april 2025, opgemaakt door D.R. van der Velden (GZ-psycholoog). De conclusie van de rapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte een disharmonisch begaafde man met disfunctionele persoonlijkheidstrekken is en een parafiele stoornis heeft. Verdachte is zich ten tijde van het ten laste gelegde beperkt bewust van de laakbaarheid en schadelijkheid daarvan en kleurt de relatie als volstrekt gelijkwaardig, hetgeen tevens te begrijpen is vanuit zijn sociale en emotionele onrijpheid. De psycholoog adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 9 mei 2025. De reclassering adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer, een locatieverbod voor de gemeente [plaats] , de verplichting tot het vermijden van kinderporno en een verbod tot het uitvoeren van werkzaamheden waarbij hij samenwerkt met en/of leiding geeft aan minderjarigen en/of kwetsbare personen.
Toerekenbaarheid
De rechtbank neemt de (gemotiveerde) conclusie van de gedragsdeskundige over. Ten tijde van het ten laste gelegde werd het (psychisch) functioneren van verdachte beïnvloed en beperkt door de bij hem aanwezige stoornissen. Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank is hierbij echter van oordeel dat dit slechts in zeer beperkte mate afbreuk doet aan de aansprakelijkheid van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt, waarbij het feit te ernstig is om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezen verklaarde en de persoon van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Het voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Tevens zullen aan dit voorwaardelijke strafdeel, ter voorkoming van recidive, de door de reclassering geadviseerde meldplicht, ambulante behandeling en contact- en locatieverbod worden verbonden. De rechtbank ziet, met name gelet op de aard van het bewezen verklaarde, geen aanleiding om als bijzondere voorwaarden de verplichting tot het vermijden van kinderporno en een verbod tot het uitvoeren van werkzaamheden waarbij hij samenwerkt met en/of leiding geeft aan minderjarigen en/of kwetsbare personen op te leggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 23.728,26 ter vergoeding van materiële schade en 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw de volgende standpunten ingenomen.
Het gevorderde bedrag ter vergoeding van het eigen risico over 2024 en 2025, de kosten voor bekkenfysio en de kosten ter vergoeding van het speciale ondergoed moeten worden afgewezen, nu een causaal verband met het ten laste gelegde ontbreekt. De reiskosten naar het politiebureau te Zwolle ten behoeve van de telefoon, de reiskosten naar het Isala ziekenhuis en de kosten ter vergoeding van studievertraging moeten om diezelfde reden worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht deze te matigen wegens onvoldoende onderbouwing, alsmede gelet op bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zijnde bedragen rond de 5000,00.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade met betrekking tot het eigen risico over 2023 en de reiskosten naar de advocaat en het politiebureau in Assen heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom ten aanzien van deze schadeposten worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023.
De overige gevorderde kosten ter vergoeding van materiële schade zijn door de verdediging gemotiveerd betwist. Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij (een deel van) deze schade heeft geleden en dit het rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen, mede gelet op het feit dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder feit 2 ten laste gelegde en op dit moment niet is vast te stellen welk deel van de schade aan feit 1 moet worden toegerekend. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering ter vergoeding van materiële schade daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 10.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023, en de vordering ten aanzien van de immateriële schade voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 248a van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 9 (negen) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
1. De veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij de Reclassering Nederland op de door hen aangegeven tijdstippen en locaties. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak, zolang en waar de reclassering dat nodig vindt. Dit kan ook huisbezoeken inhouden. Veroordeelde volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden, voor zover niet reeds in andere voorwaarden benoemd.
Ambulante behandeling
2. De veroordeelde werkt mee aan diagnostisch onderzoek gericht op zijn delict en laat zich zo nodig behandelen door de AFPN of en soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de
aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod
3. De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze direct of indirect contact met [slachtoffer] , geboren [geboorte datum] 2005 te Almelo in Nederland, thans wonende in [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op dit verbod.

Locatieverbod

4. De veroordeelde bevindt zich gedurende de proeftijd niet in de gemeente [plaats] . De politie ziet toe op dit verbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 10.517,04 (zegge: tienduizend vijfhonderd zeventien euro en vier cent)
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot het overige deel van de gevorderde immateriële schade af.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 10.517,04 (zegge: tienduizend vijfhonderd zeventien euro en vier cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 517,04 aan materiële schade en 10.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 87 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. M.T.M. Hennevelt, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juni 2025.
Mr. L.W. Janssen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
2 Vgl. Kamerstukken 2022/23, 36 222, nr. 7, blz. 26.