ECLI:NL:RBNNE:2025:2307

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
18-285520-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag, maar veroordeling voor voorwaardelijk opzet op zware mishandeling

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die als beveiliger/portier werkzaam was. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 september 2024 in Heerenveen, waar de verdachte de aangever, die op de grond lag, met zijn knie in de buik heeft geduwd. De officier van justitie had poging tot doodslag ten laste gelegd, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood was, en sprak de verdachte vrij van dit onderdeel. Echter, de rechtbank concludeerde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling, gezien de ernst van het letsel dat de aangever had opgelopen, namelijk een darmperforatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee jaar op en een beroepsverbod van vijf jaar als beveiliger/portier. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zowel materiële als immateriële schade had geleden.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-285520-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 juni 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 20 mei 2025. De strafzaak tegen verdachte is eerder behandeld op de zitting van 17 december 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging d.d. 20 mei 2025, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, in/bij café [bedrijf] , gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, als beveiliger/portier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, die [slachtoffer] aan een been heeft meegetrokken en (vervolgens) met veel kracht zijn (linker)knie in de buik, althans in/op het (onder)lichaam, van die [slachtoffer] heeft geduwd/gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, in/bij café [bedrijf] , gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, als beveiliger/portier, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (ondermeer) een darmperforatie, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, aan een been mee te trekken en (vervolgens) met veel kracht zijn (linker)knie in de buik, althans in/op het (onder)lichaam, van die [slachtoffer] te duwen/drukken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met verhoogde snelheid en kracht zijn knie in de buik van aangever heeft geduwd/gedrukt. Er is daarom sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Verdachte heeft door zijn handelen, mede gelet op zijn gewicht en de puntbelasting van zijn knie, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat vitale organen in de buik van aangever zouden worden geraakt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit, gelet op het ontbreken van opzet dan wel voorwaardelijk opzet bij verdachte om aangever van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Oordeel van de rechtbank1
Inleiding
Op 1 september 2024 in de avond krijgt de politie de melding dat een negentienjarige jongen (naar later blijkt aangever [slachtoffer] ) onwel is geworden, waarbij is gevraagd om personeel van het Mobiel Medisch Team (MMT) op te vangen. Ter plaatse ziet verbalisant aangever op een brancard liggen en concludeert dat er mogelijk sprake is van shockverschijnselen. Het medisch personeel vertelt aan de verbalisant dat uit een echo blijkt dat bloed te zien is in de maag van aangever.
De verbalisant hoort van de vader van aangever dat die heeft gehoord dat aangever die nacht een kroeg is uitgezet en daarbij een trap in zijn maag heeft gekregen.
Daarna is telefonisch contact opgenomen met vier getuigen, allen vrienden van aangever. Zij verklaren dat aangever door een beveiliger uit [bedrijf] in Heerenveen is gezet. Vervolgens zijn op 2 september 2024 de
camerabeelden van [bedrijf] in Heerenveen veiliggesteld.
Bewijsmiddelen
De politie heeft de camerabeelden van café [bedrijf] , gelegen aan de [adres] in Heerenveen2, van 1 september 2024 bekeken en als volgt beschreven.
Om 2.20.00 uur komt een beveiliger met een jongen [de rechtbank begrijpt: aangever] naar buiten. Buiten zit ook een andere beveiliger [de rechtbank begrijpt: verdachte].3
Om 20.20.10 uur zegt de eerder genoemde beveiliger iets tegen verdachte en loopt naar binnen. Om
2.20.17 uur staat verdachte naast de op de grond liggende aangever.4
Om 2.20.26 uur houdt verdachte met zijn rechterarm een been van aangever vast en loopt in de richting van de uitgang van het terras.
Om 2.20.28 uur houdt verdachte aangever bij zijn been vast. Aangever ligt min of meer op zijn buik.5
Om 2.20.30 uur is aangever omgedraaid van zijn buik naar zijn rug/billen. Om 2.20.31 uur maakt aangever een trappende beweging in de richting van verdachte. Verdachte maakt daarop een wankelende beweging.6
Hierop draait verdachte zich om. Verdachte doet zijn linkerbeen omhoog en beweegt met kracht zijn hele lichaam naar beneden.7 Verdachte komt hierdoor met zijn linkerknie in de buikstreek van aangever. Direct daarna heeft aangever zijn beide handen op zijn buik.8
Op 6 december 2024 doet aangever [slachtoffer] aangifte van onder meer poging tot doodslag dan wel zware mishandeling.9 Uit de aangifte blijkt dat hij sinds 1 september 2024 in het Universitair Medisch Centrum Groningen ligt vanwege een scheur in de darm en daaropvolgende complicaties.10
Uit de forensisch medische letselrapportage van Landelijk Onderzoeks- en Expertisebureau FMO (verder: LOEF) van 3 maart 202511 blijkt onder andere het volgende.
Uit medische informatie vanuit het ziekenhuis blijkt dat aangever op 1 september 2024 om 20.47 uur (ongeveer 17 uur na het incident) een spoed buikoperatie heeft gehad. Er blijkt sprake van een scheur in de dunne darm van ongeveer 10 centimeter lengte. Ook is er darminhoud in en achter de buikholte. De dunne darm is gehecht en er zijn drains geplaatst in de buik om bloed en darminhoud af te voeren.12
De ernst van het letsel van aangever (de scheur in de dunne darm) is door de deskundigen van het LOEF geduid als ernstig letsel.13 Er is tijdens het opstellen van het rapport nog niet te beoordelen of volledig herstel zal plaatsvinden.14
Er hebben zich meerdere complicaties voorgedaan zoals abces- en fistelvorming en darmnaadlekkages, maar ook uitval van de functie van de lever en nieren, een afwezige lichtreactie van de pupil van het linkeroog met uitval van het gezichtsvermogen, lucht rondom het hart, gevoelsstoornissen van het rechterbeen en afwezige reflexen zonder aantoonbaar letsel van de zenuwen en algehele zwakte van de spieren van de voeten met spitsvoeten tot gevolg.15
In de periode vanaf 2 september 2024 tot en met 16 december 2024 zijn er vanwege complicaties meerdere buikoperaties verricht (om de één à twee dagen). De overgebleven lengte van de dunne darm na de operaties is 1,70 meter (waar een normale lengte vijf à zes meter bedraagt). Aangever heeft op het moment van het opmaken van het rapport een stoma.16
De deskundigen van LOEF hebben de camerabeelden van het incident bekeken. Zij hebben deze als volgt beschreven. Aangever ligt op de grond en wordt door verdachte aan de broekspijp vastgepakt en over de grond gesleept. Na ongeveer tien seconden slepen beweegt aangever en probeert hij overeind te komen. Verdachte heeft aangever vast aan het rechterbeen. Verdachte gaat met zijn linkerknie omlaag tot op de rechterzijde van het lichaam van aangever en steunt op zijn gestrekte been.17
Uit het rapport blijkt voorts dat in het algemeen door stomp uitwendig geweld op de huid en onderliggende weefsels een onderhuidse bloeduitstorting kan ontstaan. Afhankelijk van de kracht van het uitwendig geweld kan er inwendig orgaanschade optreden.18 In de buikholte bevinden zich immers de maag, de lever, de galblaas, de milt, de dunne darm en dikke darm, maar ook bevinden zich daar de grote lichaamsslagader (aorta) met de nieren, bijnieren en een deel van de dikke darm en de kop van de alvleesklier.19
Stomp botsend uitwendig geweld op de buik kan letsel veroorzaken van de bloedvaten van de darm. Bij stomp buikletsel zal het vooral gaan om inwendig letsel van de bloedvaten en zelden zal het bloedvat gescheurd zijn zoals bij een steekwond.20
Inwendig buikletsel na stomp buiktrauma is een zeldzaam fenomeen en moeilijk te diagnosticeren door de vertraging in presentatie van klachten. Het tijdsinterval tussen het tijdstip van stomp buiktrauma en het moment van medische hulp is van invloed op de sterfte.21 Wanneer door een stompe krachtsinwerking een scheur in de darm is ontstaan is de kans op overlijden 2-30%.22
Toegepast op de casus concluderen de deskundigen van LOEF dat bij het incident (zoals te zien op de camerabeelden) sprake is van stomp buiktrauma door een plotselinge directe samendrukkende kracht op de rechterzijde van het lichaam door verdachte op een op een harde ondergrond liggende aangever.
Verdachte weegt 140 kg. Er was sprake van een gelokaliseerd drukpunt, te weten de knie van verdachte, op een gebied aan de rechterzijde van het lichaam van aangever. Het effect van het gewicht in combinatie met de snelheid en kracht in een puntbelasting op de buik kan een scheur in de darm veroorzaken.23
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte zich met een voet afzet op de grond. Hierdoor ontstaat extra snelheid. Met extra snelheid wordt bedoeld meer snelheid dan alleen het gewicht te laten vallen op de buik. Beide componenten (extra gewicht en extra snelheid) maken dat de kracht uitgeoefend op het lichaam (van aangever) groter is dan alleen bij een val met een gemiddeld gewicht op het lichaam van een ander (i.c. aangever).24
De rechtbank heeft ter terechtzitting de aan het dossier toegevoegde camerabeelden getoond.25 De rechtbank constateert dat zij op deze camerabeelden hetzelfde waarneemt als hiervoor door de politie en de deskundigen van LOEF is beschreven.
Getuige [getuige] verklaart dat hij zag dat verdachte met zijn knie in contact kwam met het lichaam van aangever.26
Verdachte erkent dat hij op 1 september 2024 als beveiliger/portier aan het werk was bij [bedrijf] in Heerenveen. Hij weegt ongeveer 140 kilogram. Verdachte betwist niet dat hij het bij aangever geconstateerde letsel heeft veroorzaakt.27
Verweren ten aanzien van het feitelijk handelen
De rechtbank zal de op de telefoon van verdachte aangetroffen berichten niet gebruiken als bewijsmiddel. De verdediging heeft daarom geen belang bij bespreking van het verweer op grond van het Landeck-arrest dat sprake is van een vormverzuim.
De verklaring van verdachte, te weten dat hij met zijn scheenbeen de buik van aangever heeft geraakt, is ongeloofwaardig. Uit de beschrijvingen van de camerabeelden zowel door de politie en de deskundigen van LOEF en zoals de rechtbank zelf heeft geconstateerd door het bekijken van de camerabeelden en de verklaring van getuige [getuige] blijkt immers dat verdachte met zijn knie de buik van aangever heeft geraakt.
De verklaring van verdachte, te weten dat hij uit evenwicht is gebracht en vervolgens is gevallen, is eveneens ongeloofwaardig. Uit de camerabeelden en de conclusies van de deskundigen van LOEF blijkt immers dat verdachte wellicht eerst een wankelende beweging maakt, maar dat hij zich daarna omdraait en een gerichte beweging inzet, waarbij extra snelheid wordt gemaakt. Naar uiterlijke verschijningsvorm is er dus sprake van een bewuste handeling door verdachte in plaats van een valbeweging.
Feitelijk handelen
Uit voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen leidt de rechtbank af dat verdachte, terwijl aangever op de grond lag, met veel kracht zijn knie in de buik van aangever heeft geduwd/gedrukt.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen een strafbaar feit oplevert in een van de ten laste gelegde modaliteiten.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag (primair) dan wel een zware mishandeling (subsidiair) is vereist dat bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op de doodslag dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, kan niet worden afgeleid dat bij verdachte sprake is geweest van het zogenaamde volle opzet om aangever van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft dit ook steeds ontkend.
Voorwaardelijk opzet (algemeen)
Opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een slachtoffer zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van zijn gedraging.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zon kans is bovendien vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die er (lichtvaardig) van is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, en dus schuld heeft, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waarom deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beoordeling of er in de onderhavige zaak sprake is van opzet in voorwaardelijke zin (op het primair dan wel het subsidiair ten laste gelegde), heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aanmerkelijke kans op de dood
Uit het rapport van het LOEF blijkt dat er geen literatuur is over het uitoefenen van een kracht met een knie in de buik en de kans op overlijden. Ook is gesteld dat inwendig buikletsel na stomp buiktrauma een zeldzaam fenomeen is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat het geven van een knie in de buik zou leiden tot letsel wat dodelijk zou zijn afgelopen. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel aanmerkelijk is. Uit het rapport van het LOEF blijkt immers dat er in de buik veel organen en belangrijke bloedvaten aanwezig zijn. Door inwerking van stomp uitwendig geweld op de buik kan dit inwendig buikletsel opleveren, welk gevolg in dit geval zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. Daarbij komt dat verdachte de kracht van zijn handeling heeft vergroot door extra snelheid te maken door de afzet van zijn voet op de grond en zijn gewicht (140 kilogram) te concentreren in de knie waardoor er een puntbelasting ontstaat. Een puntbelasting vergroot immers ook de kans op letsel.
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte de (zoals hiervoor overwogen aanwezige) aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou bekomen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, niet anders kan zijn geweest dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties daaromtrent is de rechtbank niet gebleken.
Verdachte heeft immers met zijn voet afgezet op de grond, zodat hij extra snelheid kon maken. Met die extra snelheid heeft hij zijn gewicht geconcentreerd in de knie, zodat er een puntbelasting ontstaat waardoor de kans op letsel wordt vergroot, terwijl aangever op de grond lag. Zoals eerder overwogen is de rechtbank daarbij van oordeel dat er geen sprake is van een val, maar een bewuste handeling van verdachte. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte met zijn stelling dat hij is gevallen, probeert weg te blijven bij wat er werkelijk in hem is omgegaan tijdens zijn gedraging. Misschien niet eens omdat hij bewust een bepaalde procespositie kiest, maar meer omdat hij grote moeite heeft om de keuze die hij in die splitsecond heeft gemaakt, en de gevolgen daarvan, onder ogen te zien.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is tevens van oordeel dat het door aangever opgelopen letsel aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 Sr geeft echter wel tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip door te bepalen dat onder zwaar lichamelijk letsel onder meer wordt begrepen: “ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden” alsmede “storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft”. Artikel 82 Sr strekt ertoe buiten twijfel te stellen dat in deze gevallen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, maar er is niet beoogd een limitatieve opsomming te geven.
In lijn met de wetsgeschiedenis is in de rechtspraak van de Hoge Raad vooropgesteld dat artikel 82 Sr. de rechter de vrijheid laat om ook buiten de hiervoor aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden gebaseerd op de verwondingen in hun totaliteit.28
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat als gevolg van de door verdachte verrichte geweldshandeling aangever letsel heeft opgelopen, namelijk een darmperforatie (een scheur in de dunne darm met een lengte van tien centimeter) met alle medische gevolgen en complicaties van dien. Deze gevolgen en complicaties zijn omschreven in het rapport van LOEF en deels weergegeven op pagina 3 van dit vonnis. Voor het letsel en de ernstige gevolgen en complicaties hiervan was medisch ingrijpen door middel van onder andere opname op de intensive care en meerdere operaties noodzakelijk. Gelet op de aard en de locatie van het letsel (inwendig aan een orgaan), het noodzakelijke en medische ingrijpen en de vermoedelijke duur van het herstel en de mogelijk blijvende gevolgen dient het bij aangever geconstateerde letsel naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt.
Conclusie
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 september 2024 te Heerenveen, bij café [bedrijf] , gelegen aan de [adres] , als beveiliger/portier, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer een darmperforatie, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, met veel kracht zijn linkerknie in de buik van die [slachtoffer] te duwen/drukken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede een ontzegging uit zijn beroep als portier/beveiliger voor de duur van 5 jaren.
De officier van justitie heeft tevens de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van een strafmaatverweer ten aanzien van het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman heeft bepleit de vordering tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis af te wijzen gelet op ECLI:NL:PHR:2025:267.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
In de nacht van 1 september 2024 is verdachte aan het werk als beveiliger/portier bij café [bedrijf] in Heerenveen. Aangever is uit het café gezet en ligt op de grond voor de uitgang. Verdachte heeft bij het verwijderen van aangever van het terras met veel kracht zijn knie in de buik geduwd/gedrukt van de op de grond liggende aangever. Het handelen van verdachte is juridisch gekwalificeerd als zware mishandeling.
Aangever heeft als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel bekomen, te weten een scheur van tien centimeter van de dunne darm. Een spoedoperatie in het ziekenhuis is noodzakelijk.
Aangever raakt in coma en er ontstaan allerlei ernstige complicaties. Aangever ligt uiteindelijk 111 dagen in het ziekenhuis en is aansluitend 56 dagen in een revalidatiekliniek. Ook volgen bijna dertig buikoperaties vanwege het opgelopen letsel en de complicaties. Er zijn blijvende gevolgen voor aangever, onder andere doordat zijn dunne darm sterk is ingekort.
Verdachte heeft door zijn handelen een forse en grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. In de slachtofferverklaring, namens aangever voorgedragen ter terechtzitting, heeft aangever indringend duidelijk gemaakt hoe zijn leven is verlopen na het delict. Hij ondervindt tot op heden de gevolgen van het handelen van verdachte, zowel fysiek als mentaal. Aangever heeft blijvende fysieke beperkingen door het handelen van verdachte.
Het feit speelde zich af midden in de nacht voor de uitgang van een drukbezochte uitgaansgelegenheid in het bijzijn van (jong) publiek. Dit moet indruk hebben gemaakt en hun gevoel van veiligheid hebben aangetast. Ook wakkeren dit soort delicten niet zelden gevoelens van onveiligheid, onrust en verontwaardiging aan in de samenleving.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 8 september 2024. Hieruit blijkt dat aan verdachte laatstelijk in 2023 een strafbeschikking is opgelegd wegens een mishandeling.
Persoon van verdachte
Uit het meest recente reclasseringsadvies van 6 november 2024, opgesteld door [reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker van Reclassering Nederland (Leeuwarden), blijkt dat de reclassering de leefgebieden dagbesteding en houding als delictgerelateerd heeft aangemerkt. Verdachte heeft door zijn werk als portier de afgelopen jaren een strafblad opgebouwd bestaande uit meerdere geweldsdelicten. Verdachte is overtuigd van de rechtmatigheid van zijn handelwijze en twijfelt niet aan zijn eigen integriteit. Wel heeft verdachte besloten om te stoppen met zijn werk als portier.
De reclassering heeft de overige leefgebieden als stabiel beschouwd. Verdachte heeft een eigen onderneming en werkt als vrachtwagenchauffeur.
De responsiviteit van verdachte ten aanzien van het opstellen van een delictscenario en een forensische behandeling gericht op agressieregulatie is gering. Hij vindt niet dat hij fout heeft gehandeld en voelt zich slachtoffer van het geweld door het slachtoffer.
Door de reclassering wordt de kans op recidive ingeschat als laag. Ook het risico op letsel en op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag.
Geadviseerd is de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet door de delicthouding van verdachte geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risicos te beperken of het gedrag te veranderen. Tevens is een beroepsverbod geadviseerd, waarbij verdachte maximaal vijf jaren niet mag werken als portier of een andere functie in de beveiliging.
LOVS oriëntatiepunten
Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten worden in Nederland door strafrechters gebruikt om te voorkomen dat straffen in soortgelijke zaken te zeer uiteenlopen.
De rechtbank zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS van zware mishandeling benoemd in categorie d, te weten het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel, zonder gebruik te maken van een wapen. Van zeer zwaar lichamelijk letsel is sprake als het letsel levensbedreigend is of waarvan een zeer langdurige herstelperiode (meer dan zes maanden) of geen volledige genezing wordt verwacht.
Als uitgangspunt geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden.
Straf
Vanuit de strafdoelen, waarbij vergelding en normhandhaving nadrukkelijk een rol dienen te spelen, is de rechtbank van oordeel dat een langdurige vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf miskend zouden worden.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd gelet op het verschil in juridische kwalificatie van het handelen van verdachte.
De rechtbank ziet aanleiding om in aanzienlijke mate af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank overweegt dat de verdachte werkzaam was als beveiliger/portier van een uitgaansgelegenheid. Het is de taak van beveiligers de orde te handhaven en te waken over de veiligheid van bezoekers.
Verdachte is hierin ook getraind. Een beveiliger geniet in de rechtspraak een zekere vorm van bescherming als hij tijdens zijn taakvervulling passend geweld gebruikt. Daar was echter op 1 september 2024 geen sprake van. Aangever was wellicht vervelend (in woorden en niet-meewerkend gedrag), maar niet blijkt dat hij een bedreiging voor verdachte vormde. Juist van een beveiliger mag worden verwacht dat hij zichzelf in een dergelijke situatie kan beheersen. Verdachte heeft die beheersing niet opgebracht. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat daarom ook de geringe aanleiding voor het optreden van verdachte als beveiliger/portier meegewogen. Ook weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de gevolgen van het handelen van verdachte voor aangever zeer ernstig zijn.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twee jaren op zijn plaats is. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Beroepsverbod
De officier van justitie heeft een (tijdelijk) beroepsverbod gevorderd. De rechtbank overweegt dat het feit heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van het beroep van verdachte als beveiliger/portier. Verdachte heeft ter terechtzitting herhaaldelijk aangegeven dat hij naar eer en geweten zijn beroep heeft uitgeoefend. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte het laakbare van zijn handelen niet inziet. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte voorlopig geen werkzaamheden als beveiliger/portier zal verrichten en zal hem dan ook verbieden zijn beroep uit te oefenen voor de duur van vijf jaren.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank stelt vast dat, ondanks de aangenomen twaalfjaarsgrond voor het primair ten laste gelegde, de voorlopige hechtenis van verdachte op 18 december 2024 is geschorst. De rechtbank zal verdachte echter veroordelen wegens de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, zodat de twaalfjaarsgrond niet meer aan de orde kan zijn. Enkel de recidivegrond resteert.
De rechtbank ziet in het enkele feit dat de rechtbank een veroordelend vonnis uitspreekt waarbij aan verdachte een langere straf wordt opgelegd dan het reeds ondergane voorarrest geen rechtvaardiging dan wel noodzaak voor de opheffing van de schorsing.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 62.814,37 ter vergoeding van materiële schade en 100.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van 116.814,37 (bestaande uit 41.814,37 aan materiële schade en
75.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat beoordeling daarvan leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding gelet op de omvang en hoeveelheid van de schadeposten.
Subsidiair heeft de raadsman de navolgende posten bestreden. Ten aanzien van de post personal training blijkt niet dat deze noodzakelijk zijn. De post nota medisch advies kan in redelijkheid niet voor rekening van verdachte komen, omdat deze kosten zijn gemaakt om de vordering op te stellen. Ten aanzien van de toekomstige schade (materieel en immaterieel) is de vordering telkens onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de post immateriële schade is tevens het verlies van het zicht aan het oog betrokken terwijl de oorzaak daarvan niet bekend is.
Voorts heeft de raadsman bepleit de hoogte van de vordering te corrigeren vanwege de eigen-schuld van de benadeelde partij (artikel 6:101 BW).
Oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding enkel vanwege de omvang en hoeveelheid van de schadeposten. De vordering is immers uitgebreid gemotiveerd en onderbouwd. De rechtbank beschikt zodoende over voldoende informatie om de hoogte van de schadeposten te kunnen beoordelen.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de gestelde schade ten aanzien van de posten daggeldvergoeding ziekenhuis en revalidatie (
4.893,00), veraangenamingskosten (reis- en hotelkosten ouders)
( 1.127,00+
3.820,74), poliklinische revalidatie (reiskosten)
( 587,30), eigen risico zorgverzekering
( 896,74), collegegeld
(
1.265,00), studievertraging (
24.600,00) en diversen(
198,81) heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde.
De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen met wettelijke rente vanaf 1 september 2024.
Ten aanzien van de post aanvullende zorgverzekering overweegt de rechtbank als volgt. Uit de onderbouwing blijkt dat voor het jaar 2025 een aanvullende zorgverzekering is afgesloten van 37,13 euro per maand (x 12 maanden =
445,56). Deze kosten zijn door verdachte niet betwist en zullen daarom worden toegewezen met wettelijke rente vanaf 1 september 2024.
Het is goed denkbaar dat de benadeelde partij ook in de jaren 2026 en 2027 een aanvullende zorgverzekering nodig heeft, maar de hoogte van deze kosten kunnen op dit moment nog niet worden beoordeeld. De rechtbank beschikt ten aanzien van die toekomstige schade over voldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen, zodat dat deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de post personal training beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Niet blijkt van een voldoende onderbouwing van een causaal verband tussen het handelen van verdachte en deze kosten. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de post nota medisch advies overweegt de rechtbank als volgt. Uit de wet (artikel 6:96 BW) volgt dat ook redelijke kosten ter vaststelling van schade als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen. De benadeelde partij heeft deze kosten gemotiveerd en nader onderbouwd met een factuur. Deze post nota medisch advies (
2.069,10) is naar het oordeel van de rechtbank redelijk en zal daarom worden toewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2024.
Ten aanzien van de post toekomstige schade overweegt de rechtbank dat deze kosten op dit moment nog niet kunnen worden beoordeeld. De rechtbank beschikt ten aanzien van die toekomstige schade over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen, zodat dat deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Concluderend zal de rechtbank een totaal van
39.903,25aan materiële schade toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2024.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering leent zich op basis van de nu bekende gegevens naar maatstaven van billijkheid voor toewijzing van een bedrag van
45.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2024.
De rechtbank overweegt hierbij dat het bewezen verklaarde naast pijn en fors letsel, psychische en praktische gevolgen bij de benadeelde partij hebben teweeg gebracht en dat hij hiervan ook langdurige tijd na het bewezenverklaarde nog hinder van ondervindt.
De rechtbank overweegt dat er voor de hoogte van de immateriële schade aansluiting is gezocht bij de ANWB Smartengeldbundel en de Rotterdamse schaal ten aanzien van het darmletsel. Tevens is rekening gehouden met de jonge leeftijd van de benadeelde partij, de langdurige ziekenhuisopname en revalidatieperiode en het geestelijk welzijn zoals het onduidelijke toekomstperspectief.
Van het overige letsel (aan oog en benen) blijkt de rechtbank niet dat er sprake is van een medische eindsituatie. Ook de overige gevorderde toekomstige schade kan op dit moment nog niet worden beoordeeld. De rechtbank beschikt ten aanzien van deze schade over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen, zodat dat deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij (deels) eigen schuld draagt, nu dit onvoldoende is onderbouwd. De materiële en immateriële schade is immers het gevolg van het handelen van verdachte. De schade kan niet worden toegerekend aan het normoverschrijdend gedrag van de benadeelde partij dat voor de verdachte kennelijk aanleiding vormde om de fysieke confrontatie met de benadeelde partij aan te gaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij. Het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel is niet enkel bedoeld om betalingsonwillige daders te dwingen om te betalen, maar ook om te voorkomen dat slachtoffers civielrechtelijke procedures moeten doorlopen om de toegewezen bedragen te kunnen ontvangen van de dader. Nu vaststaat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 365 dagen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 28, 31, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ontzet verdachte uit het recht tot de uitoefening van het beroep van beveiliger/portier voor de duur van 5 jaren.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer] , subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van 84.903,25 (zegge: vierentachtigduizend negenhonderdendrie euro en vijfentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 39.903,25 aan materiële schade en
45.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 365 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. H.P. Eckert, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juni 2025.
Mr. M.J. Dijkstra en mr. H.P. Eckert zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas, zijn dit paginas uit het dossier van de politie
Eenheid Noord-Nederland, Districtsrecherche Fryslân, met het onderzoeksnummer NN1R024090 (genaamd Holden), doorgenummerd 1 tot en met 321. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal.
2 Pagina 166.
3 Pagina 172.
4 Pagina 174.
5 Pagina 175.
6 Pagina 176.
7 Pagina 177.
8 Pagina 178.
9 Pagina 24.
10 Pagina 26.
11 Paginas 231 en 232.
12 Pagina 235.
13 Pagina 244.
14 Pagina 245.
15 Paginas 235 en 236.
16 Pagina 235.
17 Pagina 236.
18 Pagina 237.
19 Paginas 237 en 238.
20 Pagina 240.
21 Pagina 240.
22 Pagina 246.
23 Pagina 241.
24 Pagina 246.
25 Het proces-verbaal ter terechtzitting van 20 mei 2025.
26 Paginas 151 en 152.
27 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 mei 2025.
28 Zie ook Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.