ECLI:NL:RBNNE:2025:228

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
11337014 VV EXPL 24-105
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte toegewezen wegens huurachterstand en geldigheid van verrekeningsbeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Heineken Nederland B.V. en De Tapperij Grote Markt B.V. De eisende partij, Heineken, vorderde ontruiming van de bedrijfsruimte in Groningen vanwege een aanzienlijke huurachterstand van meer dan € 136.000,00. De huurovereenkomst tussen partijen bevatte een verrekeningsbeding, dat door De Tapperij c.s. werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat Heineken voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De Tapperij c.s. had geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de huurachterstand en het beroep op verrekening werd verworpen. De kantonrechter concludeerde dat de huurachterstand een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde, wat grond gaf voor ontbinding van de overeenkomst. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van dertig dagen voor ontruiming. Tevens werd De Tapperij c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 11337014 VV EXPL 24-105
Vonnis in kort geding van 23 januari 2025
in de zaak van
HEINEKEN NEDERLAND B.V.,
te Leiden,
eisende partij,
hierna te noemen: Heineken,
gemachtigde: mr. H.J. Heynen,
tegen

1.DE TAPPERIJ GROTE MARKT B.V.,

te Groningen,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
te [woonplaats] ,
5.
[gedaagde sub 5],
te [woonplaats] ,
6.
[gedaagde sub 6],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: De Tapperij c.s.,
gemachtigde: M.V. Hazekamp

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van De Tapperij c.s.;
- de conclusie van antwoord in het incident van Heineken;
- de akte vermeerdering van eis in het incident van De Tapperij c.s.;
- de nagezonden producties 6 en 7 van De Tapperij c.s.;
- de mondelinge behandeling van 31 oktober 2024 ten overstaan van mr. M. Haisma, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar mondeling is beslist in het incident;
- de beslissing van de meervoudige kamer van 22 november 2024 op het verzoek tot verschoning van mr. M. Haisma;
- de nagezonden producties 12 en 13 van Heineken;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van De Tapperij c.s.;
- de mondelinge behandeling van 9 januari 2025 ten overstaan van mr. F. de Jong, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Van de zijde van Heineken zijn verschenen [bedrijfsjurist] en mr. H.J. Heijnen. Mr. Heijnen heeft mede het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen, die hij heeft overgelegd. Van de zijde van De Tapperij c.s. zijn verschenen [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] , bijgestaan door M.V. Hazekamp.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen Heineken en De Tapperij c.s. bestaat een (onder)huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] te Groningen (hierna: het gehuurde).
2.2.
De huurovereenkomst bestaat uit een oorspronkelijke huurovereenkomst met de voormalig huurder en een akte indeplaatsstelling. In deze akte indeplaatsstelling is onder 3.1 opgenomen:
‘’ [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [naam] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] verklaren zich jegens de brouwerij hoofdelijk aansprakelijk voor alle voor de ondernemer uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.’’
2.3.
Tussen partijen is overeengekomen dat de huurprijs bij vooruitbetaling moeten worden voldaan. Op het moment dat de dagvaarding werd uitgebracht bedroeg de huurprijs € 6.356,54 exclusief btw per maand.
2.4.
In artikel 4.1. van de huurovereenkomst is onder meer bepaald:
‘’(…) Ieder beroep van de huurder op opschorting, verrekening, eigenbeslag en/of korting ter zake van hetgeen de huurder krachtens deze overeenkomst of enige andere rechtsverhouding aan de brouwerij verschuldigd is, is uitgesloten.’’
2.5.
In de loop der tijd is een huurachterstand ontstaan, waarover tussen partijen meermaals overleg is geweest. Heineken heeft De Tapperij c.s. diverse keren aangemaand.

3.Het geschil

3.1.
Heineken vordert - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad:
I. De Tapperij Grote Markt B.V. te veroordelen om het gehuurde binnen acht dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen;
II. De Tapperij c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de huurachterstand, te vermeerderen met rente;
III. De Tapperij c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de maandelijkse huurprijs vanaf 1 oktober 2024 tot aan de ontruiming, te vermeerderen met rente;
IV. De Tapperij c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met rente;
V. De Tapperij c.s. te veroordelen tot betaling van de nakosten.
3.2.
De Tapperij c.s. voert verweer. De Tapperij c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Heineken dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Heineken, met veroordeling van Heineken in de proceskosten en nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Heineken voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering. Daarbij weegt mee de hoogte van de huurachterstand die elke maand verder oploopt en het gestelde incassorisico aan de zijde van De Tapperij c.s., mede doordat zij meerdere schulden heeft zoals de gebleken belastingschuld en energieschuld. Dat Heineken veel financiële draagkracht heeft, zoals
De Tapperij c.s. aanvoert, doet aan het voorgaande niet af. Ook een grote onderneming als Heineken heeft recht op (tijdige) betaling.
4.2.
De vraag is vervolgens of de vorderingen kunnen worden toegewezen. In dit kort geding moet aan de hand van door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van Heineken in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding - welke toewijzing een bijna definitief karakter heeft - is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter, indien zijn of haar oordeel wordt gevraagd, tot hetzelfde oordeel zal komen.
Huurachterstand
4.3.
De Tapperij c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de huurachterstand. Daarom moet worden uitgegaan van de juistheid van de door Heineken op dit punt gestelde feiten. Derhalve is komen vast te staan dat de huurachterstand van De Tapperij c.s. op 25 september 2024 € 106.575,01 bedroeg (ruim zestien huurtermijnen) en dat deze ten tijde van de (tweede) zitting op 9 januari 2025 € 136.275,65 bedroeg (ruim eenentwintig huurtermijnen).
4.4.
De Tapperij c.s. heeft als verweer een beroep op verrekening gedaan. De Tapperij c.s. heeft aangevoerd nog veel geld van Heineken tegoed te hebben, onder meer vanwege schade (te hoge bierprijs) die De Tapperij c.s. stelt te hebben geleden als gevolg van een afnamebeding dat in strijd zou zijn met artikel 6 van de Mededingingswet (Mw), een mondeling afgesproken coronakorting op de maandelijkse huur, een mondeling afgesproken hectoliterbonus en een huurkorting van 40% vanwege gebreken. Heineken heeft de gegrondheid van deze posten betwist en een beroep op het in de huurovereenkomst opgenomen verrekenbeding gedaan, zoals weergegeven onder 2.4. Als reactie daarop heeft De Tapperij c.s. aangevoerd dat dit beding buiten toepassing moet blijven, omdat dit onredelijk bezwarend is dan wel dat toepassing daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huurovereenkomst een verrekenbeding bevat, waarin partijen een beroep op verrekening ter zake van hetgeen De Tapperij c.s. krachtens de huurovereenkomst aan Heineken verschuldigd is contractueel hebben uitgesloten. De vraag is of dit een onredelijk bezwarend beding is in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a BW en of het beding daarom vernietigbaar is. Het uitsluiten van de bevoegdheid tot verrekening is een beding dat voorkomt op de ‘grijze lijst’ van artikel 6:237 sub g BW en wordt daarom, in overeenkomsten waarbij de wederpartij een consument is, vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Deze omstandigheid kan van belang zijn, ook voor wederpartijen die geen consument zijn, omdat zij zich dan op de zogenaamde reflexwerking van artikel 6:233 BW kunnen beroepen. De Hoge Raad heeft geoordeeld (zie ECLI:NL:HR:2023:1197) dat toepassing van de reflexwerking voor de hand ligt in het geval dat een rechtspersoon wel in de uitoefening van haar beroep of bedrijf een overeenkomst sluit, maar die overeenkomst geen betrekking heeft op haar eigenlijke beroeps- of bedrijfsactiviteiten. Er kunnen zich dus gevallen voordoen waarin de wederpartij weliswaar geen consument is, maar haar positie grote gelijkenis vertoont met die van een consument.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat De Tapperij c.s. bij het sluiten van de huurovereenkomst handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf en daarom geen consument is. Evenmin is voorshands aannemelijk geworden dat De Tapperij c.s. met een consument gelijk is te stellen. De huurovereenkomst is tussen zakelijke partijen gesloten en het opnemen van een verrekenbeding gebeurt vaker in commerciële huurovereenkomsten. Het sluiten van een huurovereenkomst is geen ongebruikelijke activiteit voor een onderneming in de horecabranche. Gelet op het voorgaande is van reflexwerking geen sprake. Ook het beroep van De Tapperij c.s. op artikel 6:248 lid 2 BW wordt gepasseerd, nu zij heeft nagelaten dat beroep voldoende te onderbouwen.
4.7.
Aldus volgt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter uit het voorgaande dat Heineken een beroep op het verrekenbeding kan doen en dat het verweer van De Tapperij c.s., dat zij nog te verrekenen geldbedragen heeft, niet opgaat.
4.8.
Daarbij komt nog dat de posten die De Tapperij c.s. met de huurachterstand stelt te kunnen verrekenen niet op eenvoudige wijze zijn vast te stellen, zodat, zelfs wanneer er geen verrekenbeding was overeengekomen, deze posten ingevolge artikel 6:136 BW in dit kort geding niet voor verrekening in aanmerking kunnen komen. Nog daargelaten of de verschillende posten voldoende zijn onderbouwd, is immers gebleken dat voor het vaststellen van de gegrondheid van het verrekeningsverweer nadere bewijslevering nodig is, hetgeen ook de gemachtigde van De Tapperij c.s. ter zitting heeft verklaard. Volgens hem is daarvoor zowel een deskundigenonderzoek als een getuigenverhoor nodig. Een kort geding leent zich daar niet voor.
4.9.
Nu in dit kort geding naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet is komen vast te staan dat Heineken onrechtmatig handelt dan wel niet aan haar verbintenissen voldoet (zoals De Tapperij c.s. aanvoert onder punt 13 van de conclusie van antwoord), faalt het daarop gebaseerde verweer van De Tapperij c.s. eveneens.
4.10.
De conclusie is dat de gevorderde huurachterstand zal worden toegewezen. De daarover gevorderde en niet weersproken rente zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde rente over de toekomstige huurtermijnen niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu deze thans nog niet opeisbaar zijn.
Ontruiming
4.11.
De vraag is vervolgens of het laten ontstaan van de huurachterstand rechtvaardigt dat De Tapperij c.s. wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde.
4.12.
De hiervoor vastgestelde huurachterstand levert een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op. Op grond van artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt als uitgangspunt dat iedere tekortkoming in de nakoming (ook wel wanprestatie genoemd) grond kan opleveren voor ontbinding van een huurovereenkomst. Op de huurder rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) stelplicht en bewijslast van de uitzondering op het uitgangspunt dat de tekortkoming, gezien de bijzondere aard of geringe betekenis daarvan, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn, hetgeen meebrengt dat niet op voorhand aan één gezichtspunt een beslissende rol, ongeacht de overige omstandigheden van het geval, kan worden toegekend. Het is aan de kantonrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden. Deze beoordelingsruimte heeft de kantonrechter ook indien tegen de huurder verstek is verleend. Deze rechterlijke beoordeling vindt vanzelfsprekend (ook in verstekzaken) wel haar praktische begrenzing erin dat de rechter slechts rekening kan houden met de voor hem kenbare feiten en omstandigheden (zie onder meer HR 29 september 2018, ECLI:NL:HR: 2018:1810).
4.13.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat in dit geval sprake is van een tekortkoming van voldoende gewicht. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat De Tapperij c.s. een huurachterstand heeft laten ontstaan van maar liefst eenentwintig maanden, terwijl De Tapperij c.s. meermaals is aangemaand om over te gaan tot betaling van de achterstallige huur. Ook weegt mee dat de huurachterstand gedurende deze procedure verder is opgelopen. De Tapperij c.s. is structureel tekortgeschoten in de nakoming van haar hoofdverplichting, die eruit bestaat dat De Tapperij c.s. tijdig de huur moet betalen. Weliswaar is de onderneming die De Tapperij c.s. drijft op last van de gemeente een aantal maanden gesloten geweest, maar naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dit een omstandigheid die, in de rechtsverhouding tussen Heineken en De Tapperij c.s., voor risico van De Tapperij c.s. komt. Bovendien is de totale huurachterstand van eenentwintig maanden vele malen hoger dan het aantal maanden van de gedwongen sluiting. De Tapperij c.s. heeft verder nog aangevoerd dat mondjesmaat weer wordt betaald, zoals de betaling van € 1.065,- op 28 december 2024. Echter, voor zover De Tapperij c.s. in de komende periode verwacht substantieel meer financiële middelen te hebben, onderbouwt zij dat onvoldoende. Ter zitting is namens De Tapperij c.s. verklaard dat er nog geen koper is gevonden voor haar onderneming en dat het verkoopproces niet soepel verloopt, zodat op korte termijn geen inkomsten uit verkoop te verwachten zijn. Mede gelet op de totale schuldenlast (de belastingschuld en energieschuld) van De Tapperij c.s. is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken van een reële verwachting dat De Tapperij c.s. de huurachterstand binnen een redelijke termijn kan inlopen en tevens de lopende huurbetalingen kan betalen.
4.14.
Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter het aannemelijk dat de bodemrechter later zal oordelen dat het belang van De Tapperij c.s. bij behoud van het gehuurde niet opweegt tegen het gewicht van de tekortkoming van De Tapperij c.s. en dat van Heineken in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst met De Tapperij c.s. nog langer wordt voortgezet.
4.15.
De kantonrechter zal daarom de vordering tot ontruiming in kort geding toewijzen. Aan De Tapperij c.s. zal een ruimere termijn voor ontruiming worden gegeven dan de gevorderde termijn van acht dagen, namelijk dertig dagen na betekening van dit vonnis.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.16.
In rechtsoverweging 4.13 zijn de belangen van Heineken en De Tapperij c.s. tegen elkaar afgewogen. Diezelfde belangen spelen ook een rol bij de vraag of het vonnis uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard. De kantonrechter is van oordeel dat de eerdergenoemde belangen van Heineken ook bij het beantwoorden van deze vraag zwaarder wegen dan de eerdergenoemde belangen van De Tapperij c.s.. Het vonnis zal daarom, zoals Heineken heeft gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Kosten
4.17.
De Tapperij c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Heineken worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.473,22
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Hoofdelijkheid
4.19.
De veroordelingen worden (deels) hoofdelijk uitgesproken, omdat Heineken een beroep op artikel 3.1. van de akte indeplaatsstelling (weergegeven onder 2.2) heeft gedaan en de hoofdelijkheid niet is bestreden. Dit betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt De Tapperij Grote Markt B.V., om de bedrijfsruimte staande en gelegen te [adres] binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis, met al het hare en de haren te ontruimen en ontruimd te houden onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Heineken te stellen;
5.2.
veroordeelt De Tapperij c.s. hoofdelijk tot betaling aan Heineken van een bedrag van € 117.265,11 aan huurachterstand inclusief contractuele rente tot en met 25 september 2024, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand hierover vanaf 26 september 2024, tot de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt De Tapperij c.s. hoofdelijk om aan Heineken te betalen de maandelijkse huurprijs van € 6.356,54 vanaf 1 oktober 2024 tot aan de dag van ontruiming van de bedrijfsruimte als bedoeld onder 5.1, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand over de achterstallige bedragen vanaf de vervaldata van de huurtermijnen tot heden;
5.4.
veroordeelt De Tapperij c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 2.473,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als De Tapperij c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.5.
veroordeelt De Tapperij c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong en door mr. L.T. de Jonge uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
c48298