ECLI:NL:RBNNE:2025:2205

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
18.122544.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met een minderjarige tijdens een spooktocht

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige man, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn 13-jarige achternichtje tijdens een spooktocht. De verdachte heeft het slachtoffer een zoen op de mond gegeven, zijn tong in haar mond geduwd en haar borsten en billen betast. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen en de impact op het slachtoffer niet heeft erkend. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 80 uren. De zaak kwam aan het licht na verklaringen van het slachtoffer en haar moeder, die de emotionele impact van de gebeurtenissen bevestigden. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar en steunde deze met ander bewijsmateriaal, waaronder de verklaring van de verdachte zelf, die zijn daden deels erkende. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn blanco strafblad en stabiele levensomstandigheden, maar vond de ernst van het feit zwaarwegend genoeg om een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie was geëist. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die ook emotionele schade had geleden door de handelingen van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/122544-24
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juni 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1970 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
26 mei 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. D. de Jong-Van de Berkt, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2023 te [plaats] , in de gemeente Borger-Odoorn, met [slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 2009, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, te weten:
  • het betasten van haar billen en/of
  • het betasten van haar borsten en/of
  • het zoenen op haar mond en/of het duwen van zijn tong in haar mond;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Bewijsoverweging
[slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 2009, heeft op meerdere momenten een verklaring afgelegd over hetgeen tussen haar en verdachte zou zijn voorgevallen. De rechtbank stelt vast dat de door [slachtoffer] gegeven informatie in die verklaringen feitelijk, gedetailleerd en (in de kern) consistent is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Allereerst wordt haar verklaring ondersteund door de verklaring van haar moeder, [naam] (hierna: aangeefster). De verklaring van aangeefster berust niet alleen op informatie die zij van [slachtoffer] heeft verkregen (de auditu), maar zij verklaart ook over de emoties die zij zelf bij [slachtoffer] heeft waargenomen op het moment dat [slachtoffer] haar vertelde wat er tussen haar en verdachte zou zijn voorgevallen. Aangeefster verklaart dat [slachtoffer] tijdens de spooktocht naar haar kwam toegerend met tranen in haar ogen. [slachtoffer] vroeg haar of zij met haar wilde praten op een plek waar ze apart stonden. Vervolgens vertelde [slachtoffer] dat verdachte haar stevig had vastgehouden.
Ze wees daarbij naar haar borsten en billen. Ook vertelde ze dat verdachte haar had geprobeerd te kussen met de tong. Volgens aangeefster was [slachtoffer] tijdens het vertellen in paniek, had zij tranen in haar ogen en stotterde ze bij het noemen van de naam van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat deze eigen waarneming van aangeefster niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaring van [slachtoffer] , zodat deze verklaring kan worden gebruikt als steunbewijs.
Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer] , voor wat betreft de context waarbinnen de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden, bevestigd door de verklaring van verdachte. Hij heeft net als [slachtoffer] verklaard dat hij tijdens de spooktocht samen met [slachtoffer] op een post in het park stond, dat [slachtoffer] het op een gegeven moment koud kreeg en dat hij toen zijn armen om haar heen heeft geslagen. Daarnaast bekent verdachte in zijn verhoor bij de politie op 21 maart 2024 dat hij [slachtoffer] tijdens de spooktocht een zoen op de mond heeft gegeven. Op de vraag van verbalisant of verdachte de borsten van [slachtoffer] heeft betast tijdens het zoenen en tongzoenen, antwoordt verdachte dat hij dit niet meer weet, maar dat dit heel goed zou kunnen. Op de vraag wat verdachte tijdens het betasten dacht, antwoordt hij: Dit kan niet, dit mag niet. Verder verklaart verdachte dat het gewoon dom is geweest, dat hij spijt heeft, dat hij niet begrijpt waarom het is gebeurd, dat het 100 procent nooit meer gaat gebeuren en dat hij aan de vader van [slachtoffer] had willen uitleggen dat hij aan haar had gezeten. Naar het oordeel van de rechtbank kan bovenstaande verklaring van verdachte niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte daadwerkelijk grensoverschrijdende handelingen bij [slachtoffer] heeft gepleegd.
Op basis van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de - betrouwbare - verklaring van [slachtoffer] op specifieke punten voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, ook voorzover haar verklaring inhoudt dat verdachte zijn tong in haar mond heeft geduwd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 oktober 2023 te [plaats] met [slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 2009, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
  • het betasten van haar billen en
  • het betasten van haar borsten en
  • het zoenen op haar mond en het duwen van zijn tong in haar mond.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren is verricht, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om te volstaan met oplegging van een taakstraf. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft, zijn leven goed op orde heeft en dat het recidiverisico door de reclassering wordt ingeschat als laag.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 26 september 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 april 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn achternichtje, [slachtoffer] . Terwijl verdachte en [slachtoffer] op een donkere en afgelegen locatie in een park stonden te wachten op de deelnemers aan een spooktocht, heeft verdachte [slachtoffer] een zoen op haar mond gegeven, zijn tong in haar mond geduwd en haar borsten en billen betast. [slachtoffer] was destijds 13 jaar oud, terwijl verdachte 53 jaar oud was. Met zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden en het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem - als volwassene én als haar (oud)oom - had, ernstig beschaamd. Verdachte heeft hier geen oog voor gehad en heeft zijn eigen (lust)gevoelens en behoeften boven de belangen van [slachtoffer] gesteld. Uit de ter
terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt hoe groot de impact van het handelen van verdachte op [slachtoffer] is geweest en ook nog steeds is.. Zij voelt zich niet meer veilig in haar eigen lichaam.
Daarnaast voelt zij zich soms vies, bang en schuldig en kost het haar moeite om andere mensen te vertrouwen. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte (het strafblad) van 10 april 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Het strafblad van verdachte werkt bij het bepalen van de (hoogte van de) straf dan ook niet strafverzwarend.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 26 september 2024. Uit dit rapport volgt dat geen sprake is van problematiek op de verschillende leefgebieden. Verdachte heeft een fulltime baan, een eigen woning, een stabiele relatie en een sociaal netwerk. Er is voorts geen sprake van een schuldenlast of middelengebruik. De reclassering schat, mede gelet op de uitkomst van de bij verdachte afgenomen zedengerichte risicotaxatie-instrumenten, het herhalingsgevaar in als laag en adviseert om die reden een straf zonder bijzondere voorwaarden. Dat verdachte zijn leven goed op de rit heeft, hetgeen ook door zijn raadsvrouw ter terechtzitting naar voren is gebracht, weegt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf in het voordeel van verdachte mee.
Bij de strafoplegging weegt de rechtbank tot slot nog het volgende mee. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft daardoor zelf geen indruk kunnen krijgen van de persoon van verdachte. Ook heeft zij geen zicht kunnen krijgen op wat hem heeft gedreven om het bewezenverklaarde feit te plegen. Tijdens zijn verhoor bij de politie op 21 maart 2024 heeft verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn handelen grotendeels bij [slachtoffer] neergelegd. Zij zou zich aan hem hebben opgedrongen, aldus de verklaring van verdachte. Deze houding van verdachte baart de rechtbank zorgen voor de toekomst en weegt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf in het nadeel van verdachte mee.
De straf
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren is verricht, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden
.Het voorwaardelijke strafdeel dient als stevige stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw in een met het feit vergelijkbare situatie te begeven. De rechtbank komt tot een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, nu zij van oordeel is dat deze straf meer recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd.

Benadeelde partij

[naam] en [slachtoffer] hebben zich, als wettelijk vertegenwoordigers (op grond van artikel 1:245 lid 4 BW) van hun dochter, benadeelde partij [naam] , door tussenkomst van hun raadsvrouw, mr. M. de Vries, advocaat te Groningen, in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 125,22 ter zake van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, nu deze schade voldoende is komen vast te staan.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte bereid is de door de benadeelde partij geleden schade te vergoeden. De immateriële schadevergoeding dient echter te worden verlaagd omdat de aangehaalde jurisprudentie niet overeenkomt met het ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadepost Kledingschade voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft deze schadepost dan ook toewijzen.
De gevorderde materiële schadepost reiskosten, gemaakt ten behoeve van twee bezoeken aan de (slachtoffer)advocaat, komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze schade niet kan worden aangemerkt als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De schadepost is ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 juni 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4540. De rechtbank zal de vordering op dit punt dan ook afwijzen.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat, gelet op de onderbouwing van de vordering en de toelichting daarop ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding van 1.000,- ook billijk. De rechtbank heeft hierbij gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend en heeft daarbij (mede) in aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte tot op de dag van vandaag, ruim anderhalf jaar na het incident, een grote impact heeft op het (dagelijks) leven van de benadeelde partij. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van 1.055,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2023. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van één maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 uren zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [naam] te betalen:
  • het bedrag van 1.055,- (zegge: duizendvijfenvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.055,- (zegge: duizendvijfenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 55,- aan materiële schade en 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2025.