ECLI:NL:RBNNE:2025:2189

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
23/4385
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.S. Schür
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een opslaggebouw

Deze uitspraak betreft het beroep van eiser tegen een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een gebouw voor de opslag van goederen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen had op 3 oktober 2023 het bezwaar van eiser tegen de omgevingsvergunning afgewezen en de vergunning in stand gelaten. Eiser is het niet eens met dit besluit en voert aan dat het in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, vooral vanwege de hoogte van het gebouw en de rechtsonzekerheid die het behoud van een groenstrook met zich meebrengt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van het gebouw, dat de toegestane bouwhoogte van het bestemmingsplan overschrijdt, niet leidt tot strijd met de goede ruimtelijke ordening. Ook de zorgen van eiser over de groenstrook zijn door de rechtbank niet gegrond bevonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/4385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.A. Luehof),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen

(gemachtigde: mr. K. Croezen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigden: mr. J.H.B. Averdijk, [namen] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw voor de opslag van goederen aan de [adres] in [plaats] . Met het bestreden besluit van 3 oktober 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (het college) de omgevingsvergunning, voorzien van nadere motivering, in stand gelaten. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Eiser stelt dat het besluit, gelet op de hoogte van het gebouw, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook stelt eiser dat het besluit leidt tot rechtsonzekerheid omdat het behoud van een groenstrook die het gebouw aan zijn zicht onttrekt, maar voor 10 jaar is verzekerd. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook is het besluit niet in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 24 februari 2023 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een gebouw voor de opslag van goederen en het handelen in strijd met regels van het bestemmingsplan aan de [adres] in [plaats] . [1]
2.1.
Met het besluit van 5 oktober 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Het college heeft het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen, voorzien van een nadere motivering, in stand gelaten. Ook heeft het college een aantal voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiser en diens echtgenote, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en de gemachtigden van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
Per 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag van de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht. [2]
3.2.
Een omgevingsvergunning voor een activiteit die ziet op het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, kan alleen worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. [3] Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 4 van bijlage II bij het Bor. [4]
3.3.
Het college komt beleidsruimte toe bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [5]
Is de hoogte van het gebouw in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
4. Eiser stelt dat het college geen juiste afweging heeft gemaakt van de impact van de hoogte van het gebouw op de diverse belangen van de omgeving. Op basis van het bestemmingsplan mogen gebouwen op het perceel 6 meter hoog zijn. Volgens eiser heeft het college de noodzaak van de verhoging met 17 meter tot 23 meter niet aangetoond. Eiser voert hiertoe aan dat niet is onderzocht of het gebouw ook 6 meter hoog kan worden met een grotere oppervlakte. Eiser stelt verder dat zijn zichtlijnen op het gebouw, anders dan het college stelt, niet beperkt zijn. Ook betoogt eiser dat het college niet heeft onderzocht of de opslagcapaciteit echt nodig is en of deze opslagcapaciteit op een andere manier op het terrein kan worden gerealiseerd. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser stelt dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid van de Wabo.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het gebouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voor de motivering van de afwijking van het bestemmingsplan verwijst het college naar de ruimtelijke onderbouwingen van RooBeekAdvies van juni 2022 en juli 2023. Het college heeft verder toegelicht dat het een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij de belangen van eiser met betrekking tot zijn zicht op het bouwwerk zijn onderkend. Het college heeft echter een zwaarder gewicht toegekend aan de overige belangen die baat hebben bij de realisering van het bouwwerk. Hierbij heeft het college meegewogen dat eiser geen recht heeft op vrij uitzicht en dat de afstand tussen de woning van eiser en het gebouw hemelsbreed meer dan 100 meter is. Het college stelt zich op het standpunt dat zij de omgevingsvergunning mocht verlenen, omdat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening,
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het plan in strijd is met het geldende bestemmingsplan ‘Emmer-Compascuum’. Het plan overschrijdt de in het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte met 17 meter.
4.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij heeft dat onderbouwd met de ruimtelijke onderbouwingen van RooBeekAdvies, Daarbij is van belang dat op de locatie al een bedrijventerrein, met de bijbehorende bedrijfsmatige uitstraling, aanwezig is. Ook is het op grond van de algemene afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan al mogelijk bouwwerken te bouwen van maximaal 25 meter. Daarnaast zijn er voorwaarden aan de vergunning verbonden ten aanzien van de ruimtelijke inpassing en een groenstrook. In wat eiser tegen deze onderbouwing heeft ingebracht ziet de rechtbank te weinig aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.2.3.
Ten aanzien van de belangenafweging overweegt de rechtbank dat de nadelige gevolgen die eiser van de omgevingsvergunning ondervindt niet onevenredig zijn in verhouding met de doelen die de vergunning dient. Eiser heeft ter zitting uitgelegd dat zijn belang vooral is gelegen in zijn uitzicht. Het is begrijpelijk dat dit voor eiser een groot pijnpunt is. Dit is echter geen zodanig belang dat het college dit belang zwaarder had moeten laten wegen dan het belang van de onderneming en het belang van werkgelegenheid dat gediend is met het verlenen van de omgevingsvergunning. Er bestaat in Nederland nu eenmaal geen recht op vrij uitzicht.
4.2.4.
Ten aanzien van de vraag of de opslagcapaciteit op een andere manier kan worden gerealiseerd overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie moet het college besluiten op de aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals deze is ingediend. Als het project op zichzelf aanvaardbaar is, dan kan het bestaan van alternatieven alleen tot weigering leiden als vooraf duidelijk is dat die alternatieven een gelijkwaardig resultaat opleveren, maar met beduidend minder bezwaren. [6] De rechtbank overweegt dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er gelijkwaardige alternatieven zijn. Het college heeft met de gegeven motivering voldoende aangetoond dat alternatieven zijn onderzocht maar dat deze niet haalbaar zijn gebleken. Hier heeft eiser geen onderbouwing van zijn bewering tegenover gesteld.
Leidt het vergunningvoorschrift ten aanzien van de groenstrook tot rechtsonzekerheid?
5. Eiser stelt dat het vergunningvoorschrift om de groenstrook te versterken en in stand te houden leidt tot rechtsonzekerheid omdat dit voorschrift slechts tien jaar geldt. De groenstrook zou volgens eiser na tien jaar verwijderd kunnen worden, waardoor eiser volledig zicht op het bouwwerk krijgt.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het voorschrift aan eiser voldoende zekerheid biedt. Volgens het college is de gemeente eigenaar van de groenstrook, waardoor zij na verloop van tien jaar de beplanting weer in eigen onderhoud neemt. Het college heeft ter zitting uitgelegd dat de termijn van tien jaar als doel heeft dat vergunninghouder de groenstrook levensvatbaar kan aanleggen. Verder heeft het college ter zitting toegelicht dat zij, ook na afloop van de termijn van tien jaar, niet van plan is de groenstrook te verwijderen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt het vergunningvoorschrift ten aanzien van de groenstrook niet tot rechtsonzekerheid. De rechtbank overweegt dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom aan het vergunningvoorschrift een termijn van tien jaar is verbonden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.S. Schür, rechter, in aanwezigheid van
E.D.M. Nijbroek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Artikel 2.1:

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)

Artikel 2.12

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)

Voetnoten

1.De vergunning is verleend op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, tweede onderdeel van de Wabo, in samenhang met artikel 4, eerste lid van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.Dit is geregeld in artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Zie artikel 2.12, eerste lid, onder a, tweede onderdeel van de Wabo, in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo.
4.Dit is geregeld in artikel 2.7. van het Bor.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024: ECLI:NL:RVS:2024:1960 r.o. 4.1.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020: ECLI:NL:RVS:2020:2907, r.o. 8.1.