ECLI:NL:RBNNE:2025:172

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
18-750112-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de handel in harddrugs en witwassen na pseudokoop en stelselmatige informatie-inwinning

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Leeuwarden, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in harddrugs en witwassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon in januari 2015 naar de handel in verdovende middelen en witwassen, waarbij de verdachte betrokken was bij de verkoop van MDMA en amfetamine. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verkopen, afleveren en vervoeren van XTC-pillen, en dat hij ook betrokken was bij het witwassen van bitcoins die afkomstig waren van criminele activiteiten. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en bewijsuitsluiting, en oordeelde dat de inzet van bijzondere opsporingsmethoden, zoals pseudokopen en stelselmatige informatie-inwinning, gerechtvaardigd was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 298 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.750112.17
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.311637.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 21 januari 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mrs. C.B. Stenger en T.S. Finken, advocaten te Amsterdam. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. G Wilbrink.
Ter terechtzitting van 7 januari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Verdachte en zijn raadslieden zijn niet verschenen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr.
L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
parketnummer 18.750112.17
1.
hij in of omstreeks de periode van 10 oktober 2017 tot en met 12 oktober 2017 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân en/of [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk,
  • een hoeveelheid van 10.000 (zogenoemde) XTC pillen (bevattende MDMA) en/of
  • een hoeveelheid van 5000 (zogenoemde) XTC pillen (bevattende MDMA)
heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
  • ongeveer 111 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
  • een zak roze pillen van ongeveer 409 gram bevattende MDMA en/of
  • ongeveer 568 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2017 tot en met 31 oktober 2017 te Sneek en/of Amsterdam en/of Leeuwarden en/of [plaats] en/of [plaats] en/of Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
  • het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
  • het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
  • het opzettelijk vervaardigen van XTC-pillen, bevattende MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
  • een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij, verdachte en/of zijn/haar mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te
vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten
  • een aanbetaling van 11.250 euro voor de vervaardiging/levering van een partij van 150.000 XTC-pillen gevraagd en/of geaccepteerd en/of in ontvangst genomen en/of overgedragen en/of
  • meermalen telefonisch contact gehad met één of ineer medeverdachten om afspraken te maken en/of af te stemmen over het vervaardigen en/of afleveren van de XTC-pillen en/of
  • meermalen ontmoetingen gehad met één of meer medeverdachten om afspraken te maken en/of af te stemmen over het vervaardigen en/of afleveren van de XTC-pillen en/of
  • de productie van een partij XTC-pillen in gang gezet en/of
  • meerdere leveranciers benaderd om zoveel mogelijk XTC-pillen te verzamelen;
4.
hij in of omstreeks de pleegperiode van 11 juni 2014 tot en met 13 januari 2016, te Sneek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op meerdere tijdstippen in de bovenvermelde periode, telkens (grote) hoeveelheden bitcoins en/of geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt (door bitcoins te verkopen en/of het daarvoor gestorte geld contant op te
nemen) terwijl hij en zijn mededader(s) telkens wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat de bitcoins en/of geldbedragen -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en heeft/hebben verdachte en zijn mededader(s) daarvan een gewoonte gemaakt;
parketnummer 18.311637.22
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2015 tot en met 26 april 2016 (in een woning aan de [adres] ) te Sneek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 651 potten met hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bespreking verweren niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en bewijsuitsluiting
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging ten aanzien van feit 1, 2 en 3 onder parketnummer 18.750112.17. Ter onderbouwing hiervan heeft de verdediging op de gronden zoals nader in de pleitnota vermeld samengevat aangevoerd dat:
-de inzet van het WOD-traject niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit;
  • in ieder geval de tweede en derde pseudokoop niet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu volgens de wetsgeschiedenis de bevoegdheid tot pseudokoop is bedoeld voor een eenmalige inzet;
  • het Tallon-criterium is geschonden doordat verdachte is uitgelokt om feiten te plegen waarop zijn opzet niet gericht was;
  • het door een gebrek aan procedurele waarborgen niet goed mogelijk is om het verloop van het WOD- traject te toetsen. Op grond van de stukken in het dossier acht de verdediging het zeer aannemelijk dat er OVC- gesprekken zijn, terwijl de uitwerking van die gesprekken niet bij de stukken is gevoegd. Dit klemt temeer, nu de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte is uitgelokt.
Door deze vormverzuimen is een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte in de zin van artikel 8 EVRM. Daarnaast is zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM geschonden, omdat hij is uitgelokt. Hierdoor heeft verdachte nadeel ondervonden. Hij is aangehouden, heeft in voorlopige hechtenis gezeten, heeft langdurig een enkelband gedragen en staat al zon zes jaar onder toezicht van de reclassering in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis.
Bij schending van het Tallon-criterium kan volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot een andere conclusie worden gekomen dan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Mocht de rechtbank schending van het Tallon-criterium niet vaststellen, dan nog kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat er geen sprake is geweest van uitlokking. De bewijslast dat verdachte niet is uitgelokt ligt bij het Openbaar Ministerie. Zeker in het licht van de vraag of de OVCs nu wel of niet bestaan en wat daar dan precies is besproken, heeft het Openbaar Ministerie onvoldoende aangetoond dat verdachte niet is uitgelokt. Ook in dit geval dient het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het uitlokkingsverweer onvoldoende kan worden getoetst.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de hiervoor weergegeven gang van zaken met betrekking tot het WOD-traject dient te leiden tot bewijsuitsluiting van dit WOD-traject alsmede van alle onderzoeksbevindingen die in belangrijke mate met dit traject samenhangen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging en tot bewijsuitsluiting niet kunnen slagen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal voor de beoordeling van de formele verweren eerst het toepasselijke wettelijke kader schetsen, vervolgens de relevante feiten in kaart brengen en ten slotte overwegingen ten aanzien van de verweren en een beslissing op de verweren geven.
De toepasselijke wettelijke bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luiden als volgt.
Artikel 126i Sv luidt voor zover van belang als volgt:
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar:
a. goederen afneemt van de verdachte ()
2. De opsporingsambtenaar mag bij de tenuitvoerlegging van het bevel een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
()
Artikel 126j Sv luidt voor zover van belang als volgt:
1. In geval van verdenking van een misdrijf kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onderdeel b, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte.
()
De rechtbank stelt voor zover voor de bespreking van de gevoerde verweren van belang de navolgende feiten en omstandigheden ten aanzien van het onderzoek [naam]1 vast.
Vanaf januari 2015 werd onder de naam [naam] een onderzoek ingesteld naar de handel in verdovende middelen en witwassen tegen onder andere de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij werden onder meer verdacht van de handel, in- en uitvoer
van verdovende middelen (met name XTC en hennep) en van witwassen door middel van het
inwisselen van bitcoins.2 In het onderzoek [naam] verstrekte de TCI informatie die was vastgelegd in 5 processen-verbaal. In een van de processen-verbaal stond dat [medeverdachte 2] uit Sneek beheerder was van een internet bitcoinrekening van een groep die zich bezighield met de fabricage van en handel in XTC-pillen. Op deze rekening kwamen in verband met de XTC-handel grote geldbedragen aan bitcoins binnen vanuit het buitenland. In deze groep zaten onder andere ook [medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam] . De verstrekte informatie kon als betrouwbaar worden aangemerkt.3 Uit het onderzoek bleek dat verdachte zich in de periode vanaf 2013 tot 13 januari 2016 schuldig had gemaakt aan witwassen van geld door middel van het inwisselen van bitcoins.
Gezien de resultaten van het onderzoek [naam] en de daarin verstrekte TCI-informatie werd een vervolgonderzoek ingesteld naar de handel in verdovende middelen, de handel in bitcoins en witwassen door de in de TCI-informatie genoemde personen. Vanaf 3 januari 2017 werd het onderzoek onder de naam [naam] voortgezet. Op 13 oktober 2017 werd een TCI proces-verbaal ontvangen waarin werd beschreven dat in de maand maart, via een informant, de navolgende informatie was binnen gekomen:
“ [medeverdachte 1] uit Sneek is in Friesland een van de grote jongens die aan het hoofd
staat van een drugsorganisatie. [medeverdachte 1] heeft diverse loopjongens onder zich waaronder [verdachte] . [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn goede vrienden van elkaar.”
Tevens werd vermeld dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kon worden aangemerkt.4
[medeverdachte 1] en [verdachte] werden verdacht van de handel in hennep en XTC en witwassen. De verdenking voor deze feiten, met name de handel in verdovende middelen, was gebaseerd op de TCI- informatie. Voor de bewijsvoering van voormelde feiten was het voor het onderzoek noodzakelijk dat beter zicht werd verkregen op de handelingen en contacten van [medeverdachte 1] en [verdachte] . De inzet van andere bijzondere opsporingsbevoegdheden, zoals observatie en het afluisteren van telecommunicatie, gaven hierin niet voldoende inzicht.
Om zicht te krijgen op de criminele activiteiten was het noodzakelijk dat opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar was dat zij optraden als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie gingen inwinnen over de verdachten.
Vanaf medio juni 2017 werd op bevel van de officier van justitie door medewerkers van de
WOD op grond van artikel 126j Sv stelselmatig informatie ingewonnen over de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] . Uit het traject van de stelselmatige informatie inwinning bleek dat verdachte aangaf dat hij XTC-pillen kon leveren.5 Vervolgens heeft de officier van justitie op 25 september 2017 een bevel pseudokoop afgegeven. Dit bevel was geldig van 25 september 2017 tot en met 1 november 2017. Het bevel hield in, als bepaling van de wijze waarop aan dit bevel uitvoering moest worden gegeven, daaronder begrepen strafbaar gesteld handelen, dat de opsporingsambtenaren tegen betaling van [verdachte] een aantal XTC-pillen zouden aankopen.6
Op 1 juni 20217 start het WOD/pseudokoop-traject. De medewerkers, die werken onder dekmantel van de politie (hierna: de WOD-ers), begeven zich op die datum in de horeca van Sneek. De opdracht is dat zij informatie moeten inwinnen over [medeverdachte 1] . Zij spreken met [naam] .7
Op 7 juni 2017 is er weer een gesprek met [naam] . Hij vertelt dat een vriend van hem, genaamd [verdachte] , veel verstand van Bitcoins heeft. De WOD-ers zeggen tegen [naam] dat zij graag een keer met deze [verdachte] (hierna: verdachte) willen praten.8
Op 12 juli 2017 ontmoeten de WOD-ers verdachte voor het eerst. Zij vertellen verdachte dat zij in het transport zitten van verdovende middelen.9
Hierop zegt verdachte dat hij op dit moment niets te vervoeren heeft, maar dat dit in de toekomst wel zou kunnen. Verdachte zegt dat het rondjes zijn. De WODer vragen of hij pillen bedoelt en dat beaamt verdachte.10
Op 23 augustus 2017 is er weer een ontmoeting met verdachte. Hij vertelt dat hij wel wat grotere jongens uit Leeuwarden kent en dat hij wel aan “M” kan komen. Hij vertelt dat hij contacten in dit wereldje heeft en dat hij wel aan pillen kan komen. Verdachte zegt mensen te kennen die de pillen zelf slaan. De WOD- ers suggereren vervolgens dat zij een “lijn” op Engeland hebben, om zodoende hun cover als crimineel hoog te houden. Verdachte geeft aan dat als hij en de WOD-ers elkaar langer zouden kennen zij samen zaken kunnen doen en veel zouden kunnen verdienen.11
De volgende ontmoeting met verdachte is op 8 september 2017. Verdachte vraagt aan de WOD-ers of zij nog iemand kennen die wiet wil kopen. Verdachte zegt dat ze elke week wel 50 of 60 kilo hebben liggen. De WOD-ers antwoorden dat hen vaker om andere dingen wordt gevraagd. Verdachte vraagt wat dat is en de WOD-ers zeggen dan dat het gaat om van die kleine ronde dingetjes. Daarop geeft verdachte aan dat pillen geen probleem zijn. Hij heeft er goede contacten in en kan er makkelijk aan komen. Verdachte zegt dat de WOD-ers even bij degene die de pillen wil kopen moet vissen hoeveel diegene per pil wil betalen.
Verdachte zegt dat hij zoveel kan leveren als hij wil en dat hij 50.000 pillen zo kan ophalen.
De WOD-ers zeggen dat de Engelsman er misschien wel 4 miljoen wil hebben. Verdachte zegt dat dat wel kan, maar niet in één dag. Daarna vertelt verdachte nog over zijn idee van het smokkelen van drugs naar Engeland via radio bestuurbare vliegtuigjes.12
Op 4 oktober 2017 hebben de WOD-ers een afspraak met verdachte in café [naam] in Amsterdam. De WOD-ers vragen verdachte of hij dat waar hij het de vorige keer over had, nog steeds kan regelen.
Verdachte zegt dan 'die dingetjes' en maakt met zijn duim en wijsvinger een rondje. Verdachte zegt dat er zat liggen. De WOD-ers vragen verdachte wat voor pillen ze hebben. Verdachte zegt dat ze 220 pillen hebben en 160. Hij geeft aan dat ze beter voor de 220 kunnen gaan. Verdachte geeft aan dat ze kunnen kiezen voor een stempel, maar dat het dan langer duurt. Ze hebben nu Audi's. Verdachte zegt dat je beter voor pillen kunt gaan zonder logo. Hoe donkerder, hoe slechter de kwaliteit. Desgevraagd zegt verdachte dicht op de man te zitten die de M maakt en daarom kan hij ook aan losse M komen.13
Tijdens een afspraak op 5 oktober 2017 zegt verdachte ineens: 'Ja want dan willen die mensen een grote partij hebben, maar die partij ligt nog steeds ingeseald te wachten. Komen ze ineens niet meer opdraven'.
De WOD-ers vragen aan verdachte of hij de pillen wel zelf kan regelen of dat dit via iemand gaat en of verdachte wel zelf hierover kan beslissen. Verdachte vertelt hierop dat hij zelf over de pillen kan beslissen/beschikken en dat hij hier ook echt zo bij kan om het te pakken. Desgevraagd vertelt verdachte dat hij ze niet zelf maakt, maar dat er nog 1 iemand tussen zit. Hij vertelt dat er 220 mg MDMA in de pillen zit en dat hij ze voor 60 eurocent koopt. Hij geeft aan dat hij ze voor 75 eurocent wil verkopen omdat de M laag staat, wat hem dus een winst van 15 cent per pil oplevert. Verdachte zegt dat bij een afname van 100.000 pillen er dus 15.000 euro voor hem is en dat hij hiervoor wel zijn bed uit wil komen. Hij vertelt dat hij er wel een eurootje voor kan gaan vragen en vraagt aan de WOD-ers wat zij zouden doen. De WOD-ers zeggen dat hij beter op 75 eurocent kan gaan zitten, want de winst zit hem in de veelvoudigheid van aankopen. Verdachte vertelt dat het aantal pillen per 10.000 gaat.14
Op 10 oktober 2017 introduceren de WOD-ers de Roemeense undercoveragent A-2324 aan verdachte. Verdachte vertelt direct tegen A-2324 dat hij weet waarvoor A-2324 komt. Verdachte pakt vervolgens gelijk een doorzichtig plastic zakje waarin 3 pillen met een Audi logo, 4 pillen met een Chupa Chups logo en één pil met een Shell logo zitten.
Verdachte laat A-2324 een foto zien op zijn telefoon van een pil met een logo/afbeelding van [naam] en vertelt dat dit nieuwe pillen zijn die hij kan leveren. Verdachte vraagt of A-2324 10.000 pillen wil afnemen.15
Tijdens een ontmoeting op 11 oktober 2017 legt verdachte uit dat de pillen met de afbeelding van Chupa Chups, [naam] en Shellys van 1 groep zijn en dat de pillen met de afbeelding van Audi van een andere groep zijn. Hij vertelt dat die andere groep van de Audi uit [plaats] komt en dat de groep van Shellys, Chupa Chups en [naam] uit Amsterdam komt en dat deze groep van een vriend van hem is. Verdachte vertelt dat wanneer de overdracht morgen plaats zal vinden, er waarschijnlijk een hotelkamer geboekt gaat worden bij [naam] [plaats] en dat daar de overdracht zal plaatsvinden. Verdachte zegt dat de jongen van de Audi pillen dit meestal op deze manier doet.
Tijdens het gesprek lijkt het erop dat verdachte 5.000 pillen via de jongen uit [plaats] kan krijgen. Verdachte vraagt aan de WOD-ers of zij de eerste helft morgen willen hebben.16
Op diezelfde dag stelt verdachte aan de Roemeense WODer voor dat als het mogelijk is, ze de eerste helft in de avond leveren en de tweede helft de volgende dag. A-2324 bestelt vervolgens 3 x 5.000 pillen bij verdachte.17
Op 11 oktober 2017 overhandigt verdachte 10.000 XTC- pillen aan de WOD-ers op een boot in Sneek.18
Op 12 oktober 2017 overhandigt ene Ulrich in het bijzijn van verdachte 5.000 XTC-pillen op een parkeerplaats in [plaats] aan de WOD-ers. 19
Op 18 oktober 2017 vraagt verdachte aan de WOD-ers hoeveel pillen de Roemeen wil bestellen en of hij er met 100.000 of 150.000 wil beginnen of meer.20
Op 20 oktober 2017 bevestigt WOD-er A-4050 per sms de bestelling van 150.000 XTC-pillen aan verdachte.21
Op 27 oktober 2017 overhandigen de WOD-ers aan verdachte een aanbetaling van 11.250,- voor de
150.000 pillen. 22
In bar [naam] in Amsterdam vindt er op 30 oktober 2017 een ontmoeting plaats. Verdachte overhandigt dan aan de WOD-ers een tas met verschillende soorten drugs. Vervolgens vertelt verdachte hoe hij het de volgende dag wil gaan doen met de overdracht van de partij van 150.000 pillen.23
Op 31 oktober 2017 omstreeks 14:00 uur wordt uit onder andere het contact van de medewerkers van de WOD met verdachte duidelijk dat het die dag vermoedelijk niet meer gaat lukken de 150.000 pillen te
leveren.24 Hierop besluit de officier van justitie de pseudokoopactie te stoppen en verdachte aan te houden.25
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier vast dat aan elk van de door de WOD-ers gedane aankopen een bevel tot pseudokoop ten grondslag heeft gelegen.

Beslissing op de verweren door de rechtbank

Het juridisch kader
Niet ontvankelijkheid
Bij de beoordeling van de verweren stelt de rechtbank voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het in het voorbereidend onderzoek begane vormverzuim daarin bestaat dat door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM): the proceedings as a whole were not fair (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rov. 3.6.5.; HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2059, rov. 2.3.3-2.3.4. en HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889/1890, rov.
2.5.2.).
In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft dus niet daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht (vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889).
Bewijsuitsluiting
Bewijsuitsluiting kan als rechtsgevolg worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Allereerst gaat het om gevallen waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Indien sprake is van een vormverzuim waarbij het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, geldt als belangrijk uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het tenlastegelegde feit worden gebruikt. Is echter sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel,
dan kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Of daartoe grond bestaat, beoordeelt de rechter aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde beoordelingsfactoren en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. In het bijzonder dient de rechter te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Daarbij moet acht worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten, en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan.
Los van de hiervoor genoemde gevallen waarin bewijsuitsluiting als rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, is er grond voor bewijsuitsluiting indien zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. In dat geval berust bewijsuitsluiting niet op de toepassing van artikel 359a Sv, maar vloeit die uitsluiting rechtstreeks voort uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar vindt.
De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden zoals die naar voren komen uit het dossier, de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de inzet van de gebruikte bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen verdachte.
Het proces-verbaal aanvraag bevel informatie-inwinning van 13 juni 2017 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Verdachte [verdachte] wordt verdacht van gewoonte witwassen c.q. opzettelijk witwassen en/of de handel in de verdovende middelen hennep en XTC. Uit het voorlopig onderzoek blijkt dat [verdachte] in de periode van juni 2014 tot en met januari 2016 een bedrag van ongeveer 1.100,000,- aan bitcoins ontvangt en cash opneemt. Het onderzoek naar de transacties loopt nog. [verdachte] maakt deel uit van een groepering, waarvan onder andere [naam] en [medeverdachte 2] deel uitmaken. Uit het voorlopig onderzoek blijkt dat door deze groepering ongeveer een bedrag van 1,4 miljoen euro aan bitcoins is ontvangen en gecasht. Het onderzoek naar deze transacties loopt nog. Uit onderzoek blijkt tevens dat een deel van de bitcoins te herleiden is naar handel in harddrugs via het internet. Het is onbekend waar het gecashte geldbedrag is gebleven. Om zicht te krijgen op het gecashte geldbedrag, waar het is gebleven en waar het eventueel wordt bewaard is het noodzakelijk dat beter zicht wordt verkregen op de handelingen en contacten van verdachte [verdachte] . De inzet van andere bijzondere opsporingsbevoegdheden zoals observatie en het afluisteren van telecommunicatie hebben hier tot dusver niet voldoende inzicht in gegeven.”26
De rechtbank overweegt dat het onderzoek [naam] en daaropvolgend het onderzoek [naam] zagen op grootschalig witwassen en grootschalige handel in harddrugs. Daarbij kwam dat deze feiten zouden worden gepleegd door een groep van meerdere verdachten.
Gelet op de opsporingsbelangen die waren gemoeid met het tot klaarheid brengen van deze zaak en gelet op het feit dat er redelijkerwijs geen andere opsporingsmiddelen meer ten dienste stonden voor de politie dan toepassing van de pseudokoop en stelselmatige informatie-inwinning, is de rechtbank van oordeel dat
de inzet van deze methoden om vast te stellen of verdachten zich daadwerkelijk bezig hielden met grootschalig gewoontewitwassen en de handel in harddrugs, gerechtvaardigd was. De inzet van de pseudokoop en stelselmatige informatie-inwinning is dan ook niet disproportioneel te achten.
Het feit dat de inzet van de pseudokoop herhaaldelijk is toegepast, maakt de uitvoering van de opsporingsbevoegdheid niet onrechtmatig. De rechtbank overweegt dat verdachte tijdens het WOD-traject meerdere malen spontaan heeft laten weten dat hij grote hoeveelheden wiet en XTC-pillen kon leveren.
Gelet op deze uitlatingen van verdachte en de overige omstandigheden zoals die naar voren komen uit het dossier, was het inzetten van een tweede en derde pseudokoop naar het oordeel van de rechtbank, vanuit het oogpunt van opsporingsbelangen die zijn gemoeid met het tot klaarheid brengen van structurele of omvangrijke overtredingen van de Opiumwet, gerechtvaardigd.
Handelen in strijd met het uitlokkingsverbod?
De verdediging heeft aangevoerd dat het Tallon-criterium geschonden is doordat verdachte is uitgelokt om feiten te plegen waarop zijn opzet niet gericht was. Voorafgaand aan het WOD- traject was verdachte namelijk al gestopt met criminele activiteiten. Hoogstens kan worden vastgesteld dat de opzet van verdachte tijdens het WOD- traject was gericht op het verkopen van softdrugs, maar niet op het verkopen van harddrugs.
Voor wat betreft het verweer dat het Tallon-criterium is geschonden, levert het handelen van de WOD-ers in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank geen uitlokking op. Immers, uit de inhoud van het dossier komt naar voren dat de WOD-ers op 12 juli 2017 aan verdachte vertellen dat zij in het transport zitten van verdovende middelen. Daarna vertelt verdachte uit eigen beweging dat hij op dit moment niets te vervoeren heeft, maar dat dit in de toekomst wel zou kunnen. Verdachte zegt in dat verband dat het rondjes zijn. Wanneer de WOD-ers vervolgens vragen of hij pillen bedoelt, beaamt verdachte dat. Op 8 september 2017 vertelt verdachte dat ze elke week wel 50 of 60 kilo wiet hebben liggen. Ook geeft verdachte dan aan dat pillen geen probleem zijn. Hij heeft er goede contacten in en kan er makkelijk aan komen. Verdachte zegt dat hij zo veel kan leveren als hij wil en dat hij zo 50.000 pillen kan ophalen.
Ook als de WOD-ers uiteindelijk vragen of verdachten 150.000 XTC-pillen kan leveren, deelt verdachte mee dat dit geen probleem is. Verdachte onderhandelt dan als tussenpersoon over de prijs van de verkoop. Ook geeft verdachte direct informatie over de verschillende kwaliteiten, kan hij de prijzen noemen en kan hij aangeven op welke wijze de levering zal verlopen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen concrete voorbeelden kan noemen waaruit zou blijken dat de WOD-ers hem hebben uitgelokt tot het leveren van de XTC-pillen. Verdachte heeft ter terechtzitting slechts in algemene zin verklaard dat de WOD-ers het slinks hebben gespeeld, dat ze verdachte het gevoel gaven dat hij bij hen in het krijt stond en dat ze een dominante toon hadden.
Verdachte heeft daarnaast erkend dat hij meerdere malen heeft gezegd dat hij grote hoeveelheden XTC- pillen kon leveren. Dat deze opmerkingen grootspraak zouden zijn, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de levering van eerst 10.000 pillen en daarna nog eens 5.000 pillen aan de WOD-ers.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt zowel uit het dossier als uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting niets concreets dat zou kunnen duiden op uitlokking door de
WOD-ers.
Het feit dat de WOD-ers aan verdachte hebben gevraagd of hij XTC-pillen kon leveren of daarop hebben gehint, maakt niet dat sprake is van uitlokking als bedoeld in artikel 126i, tweede lid, Sv. Het is immers inherent aan het doen van een pseudokoop dat de pseudokopers aangeven het verboden middel te willen kopen. Een pseudokoper mag bij het doen van de pseudokoop een actieve rol vervullen om geloofwaardig te zijn, zolang hij de verdachte maar niet verleidt tot strafbare gedragingen waarop zijn opzet niet reeds tevoren was gericht. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Gelet op voornoemde omstandigheden is genoegzaam komen vast te staan dat het opzet van verdachte reeds bestond en was gericht op de verkoop van XTC-pillen en dat hij door de WOD-ers niet tot meer is verleid, laat staan tot wat anders, dan waarop zijn opzet reeds was gericht.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van het Tallon-criterium en dat in dat kader dus ook geen sprake is van schending van artikel 6 en 8 EVRM.
Gebrek aan procedurele waarborgen?
De verdediging heeft aangevoerd dat het door een gebrek aan procedurele waarborgen niet goed mogelijk is om het verloop van het WOD-traject te toetsen. Op grond van de stukken in het dossier acht de verdediging het zeer aannemelijk dat er OVC-gesprekken zijn, maar de uitwerking van die gesprekken is niet bij de stukken gevoegd. Dit klemt temeer, nu de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte is uitgelokt.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat de bevoegdheid om vertrouwelijke gesprekken af te luisteren is ingezet. De officier van justitie heeft de verdediging en de rechtbank voorafgaand aan de terechtzitting en ter terechtzitting te kennen gegeven dat er geen OVC- gesprekken bestaan, omdat de gelegenheid tot het opnemen van dergelijke gesprekken zich niet heeft voorgedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen de officier van justitie hierover heeft opgemerkt. Wat de verdediging op dit punt naar voren heeft gebracht, maakt dat niet anders.
De rechtbank stelt verder vast dat de Hoge Raad het door de verdediging genoemde arrest van 17 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1982) nog niet had gewezen ten tijde van het WOD-traject in deze zaak. Naar het onderdeel van de rechtbank is overigens voldaan aan de procedurele waarborgen ten einde het uitlokkingsverweer te kunnen toetsen, nu de rechter-commissaris de WOD-ers en hun begeleiders in aanwezigheid van de verdediging uitgebreid heeft verhoord.
Conclusie ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en bewijsuitsluiting
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat geen van de onderdelen van het verweer afzonderlijk kan bijdragen aan enige vorm van sanctionering in de vorm van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, dan wel bewijsuitsluiting. In onderling verband en samenhang beschouwd kunnen die onderdelen evenmin tot die conclusie leiden. De rechtbank verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2, 3 en 4 onder parketnummer 18.750112.17 kunnen worden bewezen.
Ook het ten laste gelegde onder parketnummer 18.311637.22 kan worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd. In de woning op het adres [adres] in Sneek is een hennepkwekerij aangetroffen. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat zijn (onvermogende) zwager in deze woning kon wonen. Hij heeft alles omtrent de huurovereenkomst geregeld en heeft de borg voor de huur voldaan. Verdachte is vaak in de woning aanwezig geweest en hij wist van de hennepkwekerij. Nu het initiatief voor de huur van de woning bij verdachte lag, kan de zwager van verdachte als katvanger worden gekwalificeerd. Bewezen kan worden dat verdachte samen met zijn zwager een kwekerij heeft ingericht.
Het medeplegen van het telen en voorhanden hebben van hennep kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Van feit 4 onder parketnummer 18.750112.17 moet verdachte worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet wist en ook niet had hoeven vermoeden dat de bitcoins van het darkweb afkomstig waren. Dat de bitcoins met contant geld werden gekocht brengt niet mee dat verdachte moest vermoeden dat de bitcoins uit misdrijf afkomstig waren. In 2013 deed [naam] namelijk nog zaken met zogenaamde contant-handelaren.
Ten aanzien van de bitcoins die geen connectie hebben met darkmarkets kan dan ook geen sprake zijn van een vermoeden dat deze uitmisdrijf afkomstig zijn.
Enkel ten aanzien van de bitcoins die gekoppeld kunnen worden aan darkmarkets kan een vermoeden bestaan dat zij uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft over deze bitcoins bij de politie direct een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. Deze verklaring komt erop neer dat verdachte cash bitcoins kocht voor ongeveer 10% onder de waarde en deze vervolgens bij [naam] verzilverde. Het dossier bevat geen aanwijzingen waaruit zou blijken dat verdachte wist dat deze bitcoins van misdrijf afkomstig zouden kunnen zijn. Daarbij komt dat getuige [naam] van [naam] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat tot 2017 niet iedereen kon zien waar de bitcoins vandaan kwamen en dus of zij van misdrijf afkomstig waren. Daarbij geldt dat de bitcoins die in de wallet van verdachte zaten overwegend indirect van het darkweb afkomstig waren. [naam] heeft pas in 2016 een transactie van verdachte geweigerd, terwijl hun beleid was om bitcoins die volledig afkomstig waren van een darkmarket te weigeren. Tot slot zijn er twee contra-indicaties voor de stelling dat verdachte wist of moest vermoeden dat de bitcoins uit misdrijf afkomstig waren. Ten eerste heeft verdachte een uitgebreide boekhouding bijgehouden van de bitcoinhandel. Daarnaast heeft verdachte contact opgenomen met de belastingdienst om te vragen hoe hij belastingtechnisch correct een bitcoinonderneming kon voeren.
Van het ten laste gelegde onder parketnummer 18.311637.22 moet verdachte worden vrijgesproken.
Tot slot heeft de verdediging de rechtbank voorwaardelijk verzocht om de betrokken leden van de observatieteams te horen die aanwezig zijn geweest op 4, 11 en 12 oktober 2017.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak parketnummer 18.311637.22
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder parketnummer 18.311637.22 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op 26 april 2016 is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen op het adres [adres] te Sneek. De zwager van verdachte was de huurder van deze woning. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij heeft geregeld dat zijn zwager deze woning kon huren en dat verdachte de borg voor de woning heeft betaald. Ook heeft verdachte zijn zwager wel eens wat geld gegeven om de huur te kunnen betalen.
Verdachte wist dat er een hennepkwekerij in de woning aanwezig was, is wel eens in die kwekerij geweest en sliep ook wel meer dan eens in de woning.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande niet vastgesteld kan worden dat de woning feitelijk bij verdachte in gebruik was. Het dossier bevat ook geen aanwijzingen waaruit blijkt dat verdachte op enig moment betrokken is geweest bij het opzetten van de hennepkwekerij en het telen van de hennep. Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de aangetroffen hennepplanten zich in de ten laste gelegde periode in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden.
De rechtbank ziet op grond van deze bevindingen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van het ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat verdachte door het faciliteren van de woning waarin de hennepkwekerij is aangetroffen hooguit medeplichtig is geweest aan het hem ten laste gelegde.
Medeplichtigheid is echter niet aan hem ten laste gelegd.
Partiële vrijspraak parketnummer 18.311637.22
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het leveren van een hoeveelheid van 5000 XTC- pillen op 12 oktober 2017, nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte en zijn medeverdachte de pillen hebben geleverd in [plaats] . Uit het dossier blijkt dat de pillen zijn geleverd in [plaats] en [plaats] is niet opgenomen in de tenlastelegging.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van de betrokken leden van de observatieteams die aanwezig zijn geweest op 4, 11 en 12 oktober 2017 als getuige
Door de verdediging is het voorwaardelijk verzoek gedaan om de betrokken leden van de observatieteams die aanwezig zijn geweest op 4, 11 en 12 oktober 2017 als getuige te horen.
De rechtbank heeft hierboven al opgemerkt dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de mededeling van de officier van justitie dat er geen OVC- gesprekken bestaan. Gelet daarop zal de rechtbank het voorwaardelijk verzoek van de verdediging afwijzen.
De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 onder parketnummer 18.750112.17 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Feit 1
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner,
d.d. 7 november 2017, opgenomen op pagina 108 e.v. van het dossier werken onder dekmantel in map 3 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van de verbalisanten;
Feit 2
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner,
d.d. 6 november 2017, opgenomen op pagina 150 e.v. van het dossier werken onder dekmantel in map 3 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van de verbalisanten.
Feit 3
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner,
d.d. 6 november 2017, opgenomen op pagina 145 e.v. van het dossier werken onder dekmantel in map 3 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van de verbalisanten.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 4 onder parketnummer 18.750112.17 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 december 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten woonde ik in Sneek. Ik kocht bitcoins op van mensen via internet. Deze bitcoins verkocht ik aan [naam] . Het geld dat ik kreeg van [naam] pinde ik vervolgens en ongeveer 90% van het bedrag gaf ik cash terug aan de eigenaren van de bitcoins. Ik kreeg zelf ongeveer 10% van het betreffende bedrag.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner,
d.d. 28 augustus 2017, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier werken onder dekmantel in map 3 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van de verbalisanten:
Op 23 augustus 2017 hadden wij een afspraak met [verdachte] . [verdachte] legde uit dat hij vroeger op websites [naam] en [naam] kwam. Op een gegeven moment kon hij daar bitcoins kopen. Hij vroeg of wij wisten wat dit voor websites zijn. Ik, A4051, zei dat ik dat wel ongeveer weet: “je kunt op deze sites dope en wapens kopen toch?” [verdachte] bevestigde dit. [verdachte] zei dat die mensen afrekenen met bitcoins. Maar op een gegeven moment willen ze de bitcoins cashen. Ze willen niet bekend worden, dus ze kunnen niet naar [naam] ofzo. Ze willen ze zwart verkopen. [verdachte] vertelde dat hij daarom voor 9.000,- bitcoins kon kopen die 10.000,- waard zijn. Zo verdiende hij dus 1.000,-. Hij wisselde de bitcoins vervolgens gewoon op zijn naam terug naar geld bij bijvoorbeeld [naam] . Die stortten dan de 10.000,- op zijn rekening. [verdachte] vertelde dat er een periode was dat hij bijna dagelijks bitcoins kocht. Nadat hij deze bitcoins weer omgewisseld had in geld, pinde hij dit direct van zijn rekening af. Hij heeft 1,4 miljoen aan bitcoins omgewisseld.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal totaaloverzicht verkopen bitcoins aan [naam] door [verdachte] periode juni 2016 tot en met juli 2016 d.d. 20 juni 2017, opgenomen op pagina 10 e.v. van map 7 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
In dit proces-verbaal wordt een totaaloverzicht gegeven van de verkopen die tussen [verdachte] en [naam] hebben plaatsgevonden. Dit betreft de periode juni 2014 tot en met juli 2016.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt (ongedateerd) proces-verbaal van aanvulling totaaloverzicht verkopen bitcoins aan [naam] door [verdachte] periode juni 2016 tot en met juli 2016, opgenomen op pagina 16 e.v. van map 7 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Totaalbedrag verkopen bitcoins [verdachte] 939.767,98. De laatste transactie tussen [verdachte] en [naam] heeft plaatsgevonden op 13-01-2016.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2016, opgenomen op pagina 21 e.v. van map 7 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Verdachte [verdachte] heeft een grote hoeveelheid bitcoins verkocht aan het bedrijf [naam] , een zogenaamde bitcoin exchanger. Deze bitcoins werden tegen een bepaalde koers omgezet in geldbedragen in euro's. Deze geldbedragen werden op diverse bankrekeningen van verdachte [verdachte] bijgeschreven waarna over het algemeen direct contante geldopnamen plaatsvonden. Het merendeel van deze bitcoins bleek, na analyse, afkomstig van zogenaamde [naam] , zoals [naam] en [naam] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner van 28 augustus 2017 blijkt dat verdachte wist dat de bitcoins van misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft de WOD-ers verteld dat hij wist dat met de bitcoins wapens en drugs werden gekocht op het darkweb en dat de betreffende handelaren deze bitcoins niet ten gelde konden maken. Verdachte heeft die bitcoins van handelaren op het darkweb opgekocht en vervolgens verkocht aan [naam] . Hierna pinde verdachte de opbrengst van deze bitcoins. Nadat verdachte 10% van dit bedrag voor zichzelf hield, gaf hij het cash geld terug aan de handelaren. Op deze manier heeft verdachte bitcoins en geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat deze bitcoins en geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Daarbij heeft verdachte nauw en bewust samengewerkt met de betreffende handelaren, zodat het ten laste gelegde medeplegen bewezen kan worden verklaard. Uit de bewijsmiddelen blijkt tot slot dat deze gang van zaken zich in de ten laste gelegde periode soms dagelijks voordeed. Dit brengt mee dat bewezen kan worden dat verdachte van het medeplegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2, 3 en 4 onder parketnummer 18.750112.17 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 10 oktober 2017 tot en met 12 oktober 2017 te Sneek tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, een hoeveelheid van 10.000 (zogenoemde) XTC pillen (bevattende MDMA) en heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 30 oktober 2017 te Amsterdam, opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd
  • ongeveer 111 gram van een materiaal bevattende MDMA en
  • een zak roze pillen van ongeveer 409 gram bevattende MDMA en
  • ongeveer 568 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 18 oktober 2017 tot en met 31 oktober 2017 te Sneek en Amsterdam en Leeuwarden en [plaats] en [plaats] en Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en
- het opzettelijk vervaardigen van XTC-pillen, bevattende MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen, of om daartoe middelen te verschaffen,
- zich gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- gelden voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit
immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten
- een aanbetaling van 11.250 euro voor de vervaardiging/levering van een partij van 150.000 XTC-pillen gevraagd en geaccepteerd en in ontvangst genomen en overgedragen en
- meermalen telefonisch contact gehad met medeverdachten om afspraken te maken/af te stemmen over het vervaardigen en/of afleveren van de XTC-pillen en
- meermalen ontmoetingen gehad met medeverdachten om afspraken te maken en af te stemmen over het vervaardigen en/of afleveren van de XTC-pillen en
- de productie van een partij XTC-pillen in gang gezet en
- meerdere leveranciers benaderd om zoveel mogelijk XTC-pillen te verzamelen;
4.
hij in de periode van 11 juni 2014 tot en met 13 januari 2016, te Sneek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, op meerdere tijdstippen in de bovenvermelde periode, telkens (grote) hoeveelheden bitcoins en geldbedragen heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en gebruikt (door bitcoins te verkopen en het daarvoor gestorte geld contant op te nemen) terwijl hij en zijn mededaders telkens wisten dat de bitcoins en geldbedragen -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl verdachte en zijn mededaders daarvan een gewoonte hebben gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
medeplegen van het om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen of om daartoe middelen te verschaffen, zich gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
4.
medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2, 3 en 4 onder parketnummer 18.750112.17 en voor het ten laste gelegde onder parketnummer 18.311637.22 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in het geval van een strafoplegging in strafmatigende zin rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn met 5 jaren. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht om er rekening mee te houden dat verdachte met het onder 4 ten laste gelegde witwassen een voordeel heeft behaald van een bedrag van ruim 38.000,- en niet van ruim 900.000,-. Tot slot heeft de verdediging de rechtbank verzocht om rekening te houden met het positieve reclasseringsadvies. De verdediging heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere drugsdelicten: het verkopen van
10.000 XTC-pillen aan undercoveragenten, het verstrekken van niet geringe hoeveelheden MDMA en amfetamine aan hen en de voorbereiding van de vervaardiging en de verkoop van een partij van 150.000 XTC-pillen aan diezelfde undercoveragenten.
Verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen gewin boven de veiligheid van de afnemers van de drugs gesteld en die afnemers willens en wetens bloot gesteld aan zeer ernstige gezondheidsrisicos. Het is immers algemeen bekend dat het gebruik van XTC-pillen, waarin MDMA de werkzame stof is, een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Bovendien ondervindt de samenleving ernstige overlast ten gevolge van de handel in harddrugs. Het gebruik van drugs genereert immers op zijn beurt strafbare feiten met alle nadelige maatschappelijke gevolgen van dien. Daarnaast levert de productie van synthetische drugs een grote hoeveelheid milieuvervuilende stoffen op die, zoals de ervaringen in het algemeen leren, op een schadelijke wijze worden geloosd, dan wel ergens worden gedeponeerd, waarbij op kosten van de samenleving het vervuilende afval moet worden opgeruimd.
Daarnaast heeft verdachte zich in een periode van anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen, door bitcoins van handelaren op het darkweb op te kopen, te verkopen aan [naam] en vervolgens de opbrengst hiervan te pinnen en contant terug te geven aan die handelaren. Door
zijn handelen heeft verdachte verhuld wie de feitelijke rechthebbenden van die bitcoins waren, waardoor die personen straffeloos hun gang konden gaan op het darkweb.
In zijn algemeenheid wordt door witwassen de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Door het (faciliteren van het) verhullen van crimineel geld wordt de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, zij het langere tijd geleden.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 3 december 2024. De reclassering adviseert om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Een gevangenisstraf zou ertoe kunnen leiden dat verdachte opnieuw in aanraking komt met een negatief netwerk. Ook zou een gevangenisstraf stagnerend werken op de reeds ingezette positieve gedragsverandering en de gecreëerde stabiliteit.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Artikel 6, eerste lid, EVRM beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid tegenover een verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de processuele houding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol van betekenis.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 31 oktober 2017, zijnde de datum van de aanhouding van verdachte. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die grond geven af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt of dat een gedeelte van het tijdsverloop voor rekening en risico van de verdediging dient te blijven.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 21 januari 2025 de redelijke termijn met ruim 5 jaren is overschreden.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet
meer op zijn plaats. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een forse taakstraf op.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 298 dagen met aftrek, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast legt de rechtbank een werkstraf voor de duur van 240 uren op aan verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18.311637.22 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, en 4 onder parketnummer 18.750112.17 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 298 dagen
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. F. Sieders en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2025.
Mr. Sieders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal,
als bijlagen opgenomen bij het dossier [naam] d.d. 26 oktober 2018 van de Politie Noord-Nederland
2 Pagina 9 van het relaas, map 1
3 Pagina 12 van het relaas, map 1
4 Pagina 13 van het relaas, map 1
5 Pagina 15 van het relaas, map 1
6 Pagina 95 en 96, map 2
7 Pagina 9 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
8 Pagina 15 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
9 Pagina 24 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
10 Pagina 25 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
11 Pagina 37 en 38 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
12 Pagina 48 t/m 50 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
13 Pagina 78 en 79 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
14 Pagina 84 en 85 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
15 Pagina 91 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
16 Pagina 97 en 98 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
17 Pagina 99 en 100 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
18 Pagina 109 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
19 Pagina 120 en 121 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
20 Pagina 131 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
21 Pagina 134 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
22 Pagina 147 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
23 Pagina 151 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
24 Pagina 162 en 163 van het proces-verbaal Dossier werken onder dekmantel, map 3
25 Pagina 3 van het persoonsdossier, map 3
26 Pagina 82 van map 2