Op 6 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, een mondelinge uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een betrokkene die beschuldigd werd van het parkeren van een voertuig op een verboden plek op 22 februari 2022. De opgelegde sanctie bedroeg aanvankelijk € 109,00. De gemachtigde van de betrokkene heeft op 31 augustus 2022 een pro forma beroepschrift ingediend, waarin hij de gedraging, de bevoegdheid van de verbalisant en de wettigheid van de bewijsmiddelen betwistte. Echter, de gemachtigde heeft zich op 2 januari 2023 aan de zaak onttrokken, waarna de kantonrechter op 8 mei 2023 het onderzoek heeft geschorst om de betrokkene in de gelegenheid te stellen zelf aanvullende gronden in te dienen. Deze gelegenheid is niet benut.
Tijdens de zitting op 23 december 2024 heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gronden van de betrokkene niet onderbouwd waren. De kantonrechter heeft de sanctie met 25% gematigd, omdat de redelijke termijn van berechting was overschreden. De termijn tussen de ontvangst van de inleidende beschikking en de uitspraak was meer dan twee jaar, wat in strijd is met artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De nieuwe sanctie bedraagt € 84,00. Tevens zijn de proceskosten voor de rechtsbijstand van de betrokkene vastgesteld op € 218,75. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing vernietigd en de inleidende beschikking gewijzigd. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om te beslissen over de wijze van uitbetalen van de sanctie.