ECLI:NL:RBNNE:2025:158

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
18-750110-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting, gebruik van vervalste geschriften en witwassen door verdachte in meerdere zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting, het opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften en witwassen. De verdachte heeft in de periode van 29 mei 2012 tot en met 11 juli 2014, na een bedrijfsongeval, ten onrechte arbeidsongeschiktheid voorgewend en schadeclaims ingediend bij verschillende verzekeraars. Hij heeft valse schadeformulieren ingediend, waarbij hij schade claimde voor aanrijdingen die niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode ook daadwerkelijk heeft gewerkt en inkomsten heeft gehad, wat zijn claims ondermijnt. De rechtbank oordeelt dat de verdachte op bedrieglijke wijze heeft gehandeld met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen.

Daarnaast heeft de verdachte valse leningsovereenkomsten gebruikt in een procedure bij de familiekamer van de rechtbank, wat ook als valsheid in geschrifte wordt aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte contante bedragen van onbekende herkomst in de kas van zijn bedrijf heeft gestort, wat leidt tot de conclusie dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de onterechte claims van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.750110.17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 21 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G Wilbrink.
Ter terechtzitting van 7 januari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Verdachte en zijn raadsman zijn niet verschenen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
l.
hij op of omstreeks verschillende momenten in de periode 29 mei 2012 tot en met augustus 2017 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, in elk geval in Nederland meermalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 1] te Hoogeveen en/of
- [slachtoffer 2] te Dordrecht en/of
- [slachtoffer 3] te Rotterdam
heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, door
- in de periode van 29 mei 2012 tot en met 11 juli 2014 t.a.v. [slachtoffer 1] in diverse contactmomenten en/of telefoongesprekken en/of via mails en/of brieven, al dan niet via zijn belangenbehartiger, arbeidsongeschiktheid voor te wenden na een (gefingeerd) bedrijfsongeval op 29 mei 2012 i.v.m. rug- en schouderklachten en/of door te claimen dat hij
geen inkomen kon verwerven en/of in psychische en/of financiële nood was geraakt en/of
-in de periode van 12 juli 2014 tot en met l juni 2015 t.a.v. [slachtoffer 2] in diverse contactmomenten, formulieren en brieven en rapporten, al dan niet via zijn belangenbehartiger, arbeidsongeschikt voor te wenden na een (gefingeerde) aanrijding op 12 juli 2014 i.v.m. pijn in hoofd en/of nek en/of schouders en/of armen en/of daarbij aan te geven dat zijn gezondheid voor het ongeval goed was en/of dat hij door het ongeval kampte met acute financiële problemen die veel stress bij hem
veroorzaakten en/of
-in de periode van 18 september 2015 tot en met augustus 2017 t.a.v. [slachtoffer 3] in diverse contactmomenten en/of brieven en/of mails, al dan niet via zijn belangenhartiger, (deels) arbeidsongeschiktheid voor te wenden, na een (gefingeerde) aanrijding op 18 september 2015, in verband met nek,- hoofdpijnklachten en schouderklachten en/of daarbij/daarna aan te geven dat hij in een burn-out was geraakt door financiële problemen en psychische
problematiek en dat zijn gezondheid voor het ongeval goed was;
2.
hij in of omstreeks 14 november 2011 tot en met 23 mei 2012 te Sneek, gemeente
Súdwest-Fryslân, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- een valselijk ingevuld schadeformulier, waarop schade werd geclaimd ter hoogte van 8281,19 euro in verband met een (vermeende) aanrijding op 14 november 2011 met [naam] , in te dienen bij [slachtoffer 3] , en/of
- een valselijk ingevuld schadeformulier, waarop schade werd geclaimd ter hoogte van 5763,53 euro in verband met een (vermeende) aanrijding op 23 mei 2012 met [naam] , in te dienen bij [maatschappij] ;
3.
hij op of omstreeks 7 en 8 november 2016 te Leeuwarden opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vals en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door meerdere valse en/of vervalste overeenkomsten in te brengen bij de voorlopige voorzieningenrechter bij de familiekamer in het kader van een procedure om alimentatie voor de kinderen vast te stellen, te weten
- vier valse lening overeenkomsten met [naam] en/of
- drie valse lening overeenkomsten met [naam] en/of
- een valse lening overeenkomst met [naam] en/of
- een valse vaststellingsovereenkomst met [naam] en/of
- twee valse lening overeenkomsten met [naam]
4 .
hij in of omstreeks de periode van l januari 2014 tot en met 30 juni 2016, in Sneek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) voorwerpen, te weten geldbedragen en/of panden aan de [adres] , [adres] , [adres] en [adres] te Sneek
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf en dat hij en zijn mededader(s) daarvan een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) contante geldbedragen van een onbekende herkomst, gestort in de kas van zijn [bedrijf] en deze contante geldbedragen aangewend om bedrijfskosten te voldoen, waardoor de girale betalingen die op de zakelijke rekening van zijn bedrijf binnen kwamen, (deels) konden worden aangewend voor de girale aankoop van bovengenoemde panden, waardoor de financiering van die panden een legale herkomst leek te hebben;
5.
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 (in zijn woning) in Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân acht biljetten van 500 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die biljetten middellijk dan wel onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2, 3, 4 en 5.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, 2, 3, 4 en 5.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk had om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen. Ten aanzien van [slachtoffer 1] geldt dat er daadwerkelijk een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden en dat verdachte daardoor letsel heeft opgelopen. [slachtoffer 1] heeft geaccepteerd dat verdachte schade heeft geleden en dat heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Ook in de zaak van [slachtoffer 2] is er daadwerkelijk een aanrijding geweest. [slachtoffer 2] heeft de aansprakelijkheidsstelling geaccepteerd. Ook hier is het traject geëindigd met een vaststellingsovereenkomst. In de zaak van [slachtoffer 3] heeft er ook een aanrijding plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze aanrijding heeft [slachtoffer 3] voorschotten uitgekeerd aan verdachte. De vraag is of er sprake was van verlies van arbeidsvermogen bij verdachte. Verdachte erkent dat hij wel altijd op de werkvloer aanwezig is geweest als leidinggevende. Hij ontkent dat hij zwaar fysiek werk heeft verricht. Het is opvallend dat de getuigen nog precies weten welke werkzaamheden verdachte uitvoerde, terwijl deze getuigen pas lange tijd later zijn gehoord.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat er schadeformulieren in het dossier zitten die zijn ondertekend door de betrokkenen. Bij de rechter-commissaris hebben beide getuigen onder ede verklaard dat zij een aanrijding met verdachte hebben gehad.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat alle overeenkomsten uit de tenlastelegging zijn afgesloten, dat de geleende gelden zijn verstrekt en ook weer zijn terugbetaald. Bij de rechter-commissaris heeft de getuige [naam] niet de waarheid gesproken.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ontkent dat hij geld voorhanden heeft gehad waarvan de herkomst onduidelijk was of van criminele activiteiten afkomstig was. Volgens de belastingdienst was het aannemelijk dat de contante bedragen ontvangen zijn in het kader van door verdachte verrichte werkzaamheden.
Tot slot heeft verdachte altijd vertrouwd op zijn boekhouder.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman onder verwijzing naar een kopie van een bankafschrift van [bedrijf] aangevoerd dat verdachte de biljetten van € 500,- contant heeft opgenomen bij de bank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 10 december 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In het begin heb ik zelf contact met [slachtoffer 1] gehad over mijn schade. Later behartigde de heer [naam] mijn belangen in de schadeprocedure bij [slachtoffer 1] . Tijdens de schadeprocedures bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de heer [naam] mijn belangen behartigd. Ik heb met [slachtoffer 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten en op 10 juli 2014 heb ik een bedrag van
€ 35.000,- ontvangen van [slachtoffer 1] . Op 12 juli 2014 heb ik een aanrijding gehad. In die schadeprocedure heb ik met [slachtoffer 2] een vaststellingsovereenkomst gesloten. Nadat ik geld van [slachtoffer 2] had ontvangen heb ik op 18 september 2015 een aanrijding gehad.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 mei 2018, opgenomen op pagina 31 e.v. van ZD 9 van het dossier van NN1R016090- [naam] van de Politie Noord-Nederland d.d. 12 juni 2019, inhoudende de verklaring van [naam] namens [slachtoffer 1] :
Een chauffeur van een verzekerde van [slachtoffer 1] , te weten [bedrijf] . te Tilburg, lost op 29 mei 2012 een lading bestaande uit rollen isolatiemateriaal. Een voorbij lopende monteur van hetzelfde bouwproject krijgt per ongeluk een rol isolatiemateriaal op zijn rug/schouder. Deze monteur zou korte tijd later blijken te zijn dhr [verdachte] . De heer [verdachte] blijkt zelfstandig timmerman te zijn en door het ongeval van 29 mei 2012 arbeidsongeschikt te zijn geraakt. Zijn linker schouder zou uit de kom zijn geraakt. Op 6 juni 2012 heeft een medewerker van de letselschade afdeling van [slachtoffer 1] telefonisch contact met de heer [verdachte] , waarbij de heer [verdachte]
melding maakt van het feit dat hij sinds het ongeval zijn arm slechts 10 centimeter
kan heffen, onder behandeling is van zijn huisarts, zelfstandig ondernemer is en krap
bij kas zit, een gezin heeft en een hypotheek en daardoor in de problemen komt. De heer [verdachte] heeft in de periode van mei/juni 2012 tot ongeveer juli 2014 schade gevorderd. Van de politie heb ik inmiddels informatie ontvangen dat uit een lopend onderzoek is gebleken dat door [verdachte] in de periode mei 2012 tot en met juli 2014 opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt op grond waarvan [verdachte] schade-uitkeringen van [slachtoffer 1] heeft ontvangen waarop hij geen enkel recht zou hebben gehad. Het totale nadeel van [slachtoffer 1] is
€ 78.527,18.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitlevering vordering [slachtoffer 1] d.d. 9 mei 2018, opgenomen op pagina 42 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit het proces-verbaal blijkt het volgende: In het begin belt [verdachte] zelf bijna wekelijks met verzekeraar [slachtoffer 1] , daarna iets minder vaak.
Wat uit de telefoonnotities blijkt, is dat [verdachte] vanaf het begin (eerste gesprek op 6-6-2012) zegt dat hij arbeidsongeschikt (rug- en schouderklachten) is en krap bij kas zit. Zo'n 2 maanden later zegt [verdachte] dat hij geld moet lenen om te voorzien in het levensonderhoud. In september zegt [verdachte] dat hij geen benzine kan betalen. Op 5 november 2012 zegt [verdachte] dat hij dreigt failliet te gaan.
Op 08-01-2013 is er een brief van belangenbehartiger [naam] . [naam] rekent vanaf datum ongeval t/m januari 2013, hij claimt dat [verdachte] nog steeds arbeidsongeschikt is.
Op 19-12-2013 is er een brief van belangenbehartiger [naam] , hierin wordt gesteld dat [verdachte] in ernstige geldzorgen verkeert vanwege zijn letsel.
Op 7-03-2014 stuurt belangenbehartiger [naam] een mail: De financiële situatie van [verdachte] is
dramatisch, hij leeft van geldleningen van familie en zijn psychische situatie is verder verslechterd.
Op 5-05-2014 stuurt belangenbehartiger [naam] een mail. Hierin staat dat [verdachte] ten einde raad is en fysiek uitbehandeld is. [verdachte] is psychisch en financieel volledig in een neerwaartse spiraal beland.
Op 16-05-2014 stuurt belangenbehartiger [naam] een mail: [verdachte] is ten einde raad, hij heeft zijn huis te koop staan en leeft van geldleningen van zijn familie.
Op 09-07-2014 is er een telefoonnotitie gemaakt van een gesprek met belangenbehartiger [naam] . [verdachte] heeft psychische problemen, hij gaat binnen 2-3 maanden failliet, heeft schulden bij familie en fiscus.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitlevering vordering [bedrijf] d.d. 23 april 2018, opgenomen op pagina 380 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit de uitlevering van [bedrijf] blijkt dat [verdachte] ( [bedrijf] ) in de periode van l9-4-2012 t/m 11-10-2012 eigen gewerkte uren registreert op urenbriefjes en uren factureert aan [bedrijf] .
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 maart 2018, opgenomen op pagina 407 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] namens [bedrijf] :
[verdachte] zette systeemplafonds en wanden en maakte koven als hij door [bedrijf] werd ingehuurd. [verdachte] werkte gewoon mee, 7 uur per dag en 5 dagen in de week. [verdachte] kon alleen uren declareren voor het timmeren en plaatsen van systeemplafonds en niet voor bijvoorbeeld opzichterstaken. Het betrof zwaar fysiek werk.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitlevering vordering [bedrijf] d.d. 9 april 2018, opgenomen op pagina 438 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit de uitlevering van [bedrijf] blijkt dat [verdachte] ( [bedrijf] ) 3 bemiddelingsovereenkomsten heeft getekend met [bedrijf] op 18-10-2012, 17-09-2013 en 17-10-2013.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 maart 2018, opgenomen op pagina 446 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] namens [bedrijf] :
Ik was vestigingsmanager bij [bedrijf] . Ik belde [verdachte] vaak voor timmerwerkzaamheden voor grotere klussen die langere tijd liepen. Normaal gesproken belde ik [verdachte] en hij was dan degene die het werk zelf uitvoerde.
Ik weet dat omdat mensen die voor [bedrijf] werken zich moeten legitimeren op de bouw, anders kreeg ik een belletje van de opzichter op de bouw. De facturen werden ook door [verdachte] gemaakt en dan stonden zijn gewerkte uren daarop. [verdachte] werd ingehuurd voor timmerwerkzaamheden en hij werkte 40 uur in de week. Hij kon niet declareren voor niet-uitvoerende taken zoals opzichterstaken. De gewerkte uren van [verdachte] moesten ondertekend worden. In de bouw is het normaal dat het werk zwaar is. Het waren vooral nieuwbouw- en renovatiewerkzaamheden die werden verricht. [verdachte] was fit destijds en ik deed nooit vergeefs een beroep op hem.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitlevering vordering [bedrijf] d.d. 26 april 2018, opgenomen op pagina 449 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit de uitlevering van [bedrijf] blijkt dat [verdachte] ( [bedrijf] ) via [bedrijf] werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] in de periode van 22-10-2012 t/m 29-3-2013 en van 21-10-2013 t/m
4-12-2013. In de periode van 22-10-2012 t/m 29-3-2013 werkt [verdachte] 20 weken voor [bedrijf] Rond kerst en oud en nieuw wordt er 3 weken niet gewerkt, verder is de periode aaneengesloten, uit de factuur- en de urenregistratie valt op te maken dat de werkzaamheden plaatsvinden in [plaats] . In die 20 weken werkt [verdachte] gemiddeld 33,37 uur per week. In deze periode van 21-10-2013 t/m 4-12-2013, een periode van 7 weken werkt [verdachte] 5 weken. Uit de urenregistratie valt op te maken dat de werkzaamheden plaatsvinden in [plaats] . In die 5 weken werkt [verdachte] gemiddeld 27,33 uur per week.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 april 2018, opgenomen op pagina 503 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] namens [bedrijf] :
[bedrijf] huurde bij [bedrijf] timmerlieden of opruimers. Als op een urenbriefje iemand zijn naam staat met uren erachter, betekent het naar alle waarschijnlijkheid dat die persoon die uren gewerkt heeft. [verdachte] heeft vermoedelijk timmerwerkzaamheden of opruimwerkzaamheden verricht. [verdachte] kon geen uren declareren voor niet uitvoerende werkzaamheden, zoals het aansturen van mensen of het organiseren van het werk. Je huurt handjes in, geen coördinatie of dat soort dingen.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 mei 2018, opgenomen op pagina 559 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] namens [bedrijf] :
Jullie laten mij een foto zien [de rechtbank begrijpt: een foto van [verdachte] ]. Hij heeft voor ons gewerkt. Volgens mij plaatste hij plafonds en keukens. [verdachte] timmerde een rasterwerk van hout en daar schroefde hij de gipsplaten tegenaan en daarnaast werd er een keukenblokje geplaatst. De uren die op de urenregistratie staan, zijn uren dat er fysiek werk werd verricht, exclusief reistijd. [verdachte] kon geen uren schrijven voor niet uitvoerende werkzaamheden, Hij heeft een hele tijd voor ons gewerkt. Dat zal hij wel goed gedaan hebben, anders hadden we hem wel weggestuurd, dus vermoedelijk was hij fit. Ik heb nooit gemerkt dat hij lichamelijke klachten had.
Een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte d.d. 6 april 2018, opgenomen op pagina 775 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [naam] namens [slachtoffer 2] :
Langs deze weg doen wij aangifte van valsheid in geschrifte tegen de heer [verdachte] .
Op 12 juli 2014 heeft er in Sneek een aanrijding plaatsgevonden waarbij onze verzekerde in een motorrijtuig met zeer beperkte snelheid achterop het motorrijtuig van [verdachte] is gereden. Als gevolg van deze low-impact aanrijding zou [verdachte] letsel, bestaande uit nek-, hoofd- en schouderkrachten, hebben opgelopen. Volgens de verklaring van [verdachte] van destijds heeft het letsel onder andere geresulteerd in een periode van arbeidsongeschiktheid en verlies van arbeidsinkomsten. Inmiddels hebben wij van de heer [naam] , financieel specialist van Politie Noord Nederland vernomen dat er bewijs in handen is dat [verdachte] gewoon betaalde werkzaamheden heeft verricht op het moment dat hij in ons dossier verklaart arbeidsongeschikt te zijn geweest. De heer [verdachte] heeft ons derhalve onjuiste informatie en gegevens verstrekt ter verkrijging van een financiële vergoeding. Aan [verdachte] en diens belangenbehartiger [bedrijf] te Sneek is in totaal € 59.553,97 uitbetaald.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitlevering vordering [slachtoffer 2] d.d. 28 mei 2018, opgenomen op pagina 779 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Vragenformulier letselschade d.d. 11-8-2014: [verdachte] geeft aan dat zijn gezondheid
goed was voor het ongeval en dat hij niet eerder bij een ongeval gewond is geraakt. [verdachte]
geeft verder aan dat hij sinds het ongeluk 13-7-2014 tot datum van ondertekening (11-8-
2014) 100% arbeidsongeschikt (AOG) is. In deze rapportage wordt o.a. verslag gemaakt van een bezoek aan [verdachte] . Hierin staat dat [verdachte] het volgende vertelt: 1. dat hij depressief is door de financiële problemen die hij door het ongeval heeft gekregen. 2. dat hij verder goed gezond was en niet eerder hoofdpijn, nekpijn of pijn in zijn schouders heeft gehad. 3. dat hij in de avond en op zaterdag in zijn bedrijf [bedrijf] werkt. Verder staat in dit rapport dat [verdachte] sinds de aanrijding volledig arbeidsongeschikt is.
Op 5-12-2014 stuurt belangenbehartiger van [verdachte] , mr. [naam] , een brief.
In de brief staat beschreven dat cliënt minimaal een schade heeft van € 2.500, - per maand.
Verder staat beschreven dat cliënt nog steeds niet in staat is om zijn werkzaamheden te
hervatten. Belangenbehartiger verzoekt daarom € 15.000, - voor de periode 12-7 tot 17-12. Op 3l-12-2014 stuurt belangenbehartiger van [verdachte] , mr. [naam] , een brief.
Er wordt in de brief eerst gerefereerd aan de jaarcijfers van [verdachte] . In de brief staat dat de
jaren 2012 en 2013 geen goede maatstaf zijn vanwege de recessie in de bouw, maar dat
[verdachte] ten tijde van het ongeval weer forse klussen had. Het schadeverlies arbeidsvermogen
bedraagt € 2.500, - per maand en loopt nog steeds op. Verder staat geschreven dat cliënt
voor het ongeval goed gezond was.
Verder staat in de brief dat cliënt geen eerder letsel heeft opgelopen, ook niet bij een
bedrijfsongeval.
Verder vraagt mr. [naam] om aanvullende bevoorschotting omdat [verdachte] kampt met acute
financiële problemen hetgeen veel stress bij hem veroorzaakt. Op 17-2-2015 stuurt mr. [naam] een brief met bijlagen.
In de brief staat dat als bijlage facturen worden meegestuurd over de periode 1-1-2014 t/m
11-7-2014.|n deze 27 facturen staan de uren van de betreffende week (week 2 t/m 28, alle
weken aaneengesloten). Volgens de facturen werkt [verdachte] in de genoemde periode 18
weken van 40 uur, 2 weken van 38 uur, 6 weken van 32 uur en 1 week van 24 uur. Rapportage eindregeling en expertise mens d.d. 20-5-2015. Hierin wordt o.a. besproken dat op 20-5-2015 er een herbezoek is geweest aan [verdachte] . Deze bespreking vond plaats in het kantoor van mr. [naam] te Sneek. In de rapportage staat dat [verdachte] nog altijd een pijnlijke en stijve nek ervaart en dat zijn depressieve klachten minder worden nu hij enigszins aan het werk is. [verdachte] gaat er vanuit dat alle klachten aan het einde van het jaar verdwenen zijn.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitlevering vordering [bedrijf] d.d. 21 februari 2018, opgenomen op pagina 845 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit de uitlevering van [bedrijf] B.V. 25 blijkt dat [verdachte] ( [bedrijf] ) in 2015 en 2016 werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] B.V. Uit de uitgeleverde stukken blijkt:
Dat [verdachte] in de periode van 26 t/m 30 januari 2015 voor [bedrijf] B.V. 31 uur heeft gewerkt.
Dat [verdachte] in de periode van 4 mei 2015 t/m 31 juli 2015 gewerkt heeft voor [bedrijf] B.V. Dit betroffen werkweken van tussen de 27,5 en 83,5 uur per week.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 oktober 2017, opgenomen op pagina 886 e.v. en 891 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] namens [bedrijf] :
Wij hadden [verdachte] gedetacheerd bij [bedrijf] . [verdachte] plaatste metal-stud wanden en dan worden de platen er tegenaan geschroefd. Dit werk deed [verdachte] zelf, als het druk was nam [verdachte] zelf mensen mee en dan was hij de contactpersoon tussen deze mensen en de uitvoerder. Dan was [verdachte] de voorman van deze groep. Dan werkte [verdachte] zelf gewoon mee met de rest van de groep, hij was meewerkend voorman. [verdachte] kon geen uren declareren voor niet-uitvoerende werkzaamheden zoals opzichterswerkzaamheden. [verdachte] werkte de hele dag voluit mee. Als er tijdsdruk was en de uitvoerder vroeg aan [verdachte] om over te werken, dan deed hij dat altijd. [verdachte] nam zelf de leiding als meewerkend voorman. Ik heb nooit gemerkt dat hij niet fit zou zijn.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 mei 2018, opgenomen op pagina 894 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik ben eigenaar van [naam] afbouw. Als [bedrijf] mij inhuurde als voorman tekende ik de manuren-registratie. Als de gewerkte uren kloppen, dan tekende ik die. Elke vrijdag tussen 1 en 2 uur kwam [verdachte] langs en tekende ik de uren. [verdachte] was een erg hardwerkende jongen. De uren op het urenbriefje zijn daadwerkelijk gewerkte uren en [verdachte] plaatste metal-stud wanden en plafonds. Uit mijn hoofd was dit in de periode april - december 2015. [verdachte] was het aanspreekpunt was voor z'n eigen clubje, dat was 4 of 5 mensen en verder werkte [verdachte] de hele dag fysiek mee.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 februari 2018, opgenomen op pagina 970 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] namens [bedrijf] :
[verdachte] heeft werkzaamheden voor [bedrijf] verricht. Dit was in september 2014. Dit betrof het plaatsen van voorzet- en scheidingswanden in Meppel. Verder werkte [verdachte] op 3 november tot en met 5 december 2014 voor [bedrijf] bij [bedrijf] voor het plaatsen van wanden en later heeft [verdachte] met monteurs van [bedrijf] gewerkt bij [bedrijf] , ook voor het plaatsen van wanden. In 2015 (18-2 t/m 25-2) heeft [verdachte] wanden geplaatst in een [bedrijf] in [plaats] . De directeur vertelde dat [verdachte] altijd met [naam] werkte en ze waren altijd met z'n tweeën, bij alle klussen. De werkzaamheden waren het plaatsen van wanden en afbouwwerkzaamheden. De rol van [verdachte] was meehelpen met monteren van gipswanden voor 8 uur per dag. In principe doe je het met z'n tweeën. Een gipsplaat is ongeveer 40 kilo. Deze pak je van de stapel af, dat zet je tegen het metal frame aan en schroef je vast. [verdachte] kwam fit over.
Een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte d.d. 11 juli 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [naam] namens [slachtoffer 3] :
Op 18 september 2015 vond er een aanrijding plaats te Sneek op de [adres] , tussen de bij [bedrijf] verzekerde BMW [nummer] en de bij [slachtoffer 3] verzekerde Seat [nummer] . De BMW werd volgens het ondertekende schade-aangifteformulier bestuurd door [verdachte] . [slachtoffer 3] werd door bestuurder [verdachte] aansprakelijk gesteld voor de materiele schade, immateriële schade en letselschade ten gevolgen van deze aanrijding. Op het schade-
aangifteformulier werd door [verdachte] melding gemaakt: "Heb last van mijn nek!"
[verdachte] heeft gelogen over zijn gezondheidstoestand op het moment van de aanrijding, [verdachte] gaf aan dat hij niet (volledig) kon werken, echter uit onderzoek van de politie blijkt dat dit wel het geval is. [slachtoffer 3] heeft €17.779,- aan voorschotten aan [verdachte] uitgekeerd.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitlevering vordering [slachtoffer 3] d.d. 28 februari 2018, opgenomen op pagina 1189 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Uit de uitlevering door [slachtoffer 3] blijkt dat [verdachte] door het ongeluk op 18-9-2015 letselschade heeft opgelopen. [verdachte] heeft last van nek- en hoofdpijnklachten met schouderklachten. [verdachte] is hierdoor minder inzetbaar, er zijn fysieke beperkingen, hij is eerder moe en slaapt slechter.
[verdachte] wordt bijgestaan door belangenbehartiger mr. [naam] . Verder blijken de volgende bevindingen:
Brief van belangenbehartiger van [verdachte] d.d. 9-10-2015 + facturen (gewerkte uren week 27 t/m 31 en 33 t/m 39 in 2015): Uit deze facturen blijkt dat [verdachte] veelal werkweken maakt van rond de 40 uur, met uitschieters in week 29 (76 uur) en week 30 (83,5 uur).
In de brief staat wat cliënt in die periode verdiende en dat hij nu klachten heeft van nek en
schouders. Hierdoor voert hij zijn werkzaamheden voor 25% uit.
Opmerking verbalisant: Op 20-5-2015 geeft [verdachte] aan dat hij weer enigszins werkt en dat hij
verwacht dat de klachten eind 2015 verdwenen zijn, maar uit de facturen blijkt dat hij halverwege juli 2015 werkweken heeft van 76 en 83,5 uur.
Brief van belangenbehartiger van [verdachte] , d.d. 12-11-2015: wordt beschreven dat [verdachte] beperkingen heeft in nek, druk op het achterhoofd en schouders. Hij probeert 2 vervangers in te zetten. Als gevolg hiervan loopt zijn netto winst sterk achteruit.
Mail van letselschade behandelaar d.d. 23-12-2015: Staat in dat [verdachte] gedeeltelijk
arbeidsongeschikt is sinds het ongeval. Sinds begin december, na het einde van een groot project, volledig uitgevallen.
Statusrapportage van [bedrijf] d.d. augustus 2017: De opsteller van deze rapportage rapporteert:
- Benadeelde zou wel erg krap zitten en de belangenbehartiger spreekt over een burn out in
verband met de financiële en psychische problematiek.
- Ten tijde van mijn bezoek vertelde betrokkene dat zijn gezondheid voor het ongeval goed was.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitlevering administratie [naam] d.d. 17 mei 2018, opgenomen op pagina 1224 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit de uitlevering van [naam] blijkt dat:
[verdachte] in week 6 in 2016 twee gewerkte dagen factureert bij [naam] .
[verdachte] van week 7 t/m week 12 in 2016 in totaal 272 gewerkte uren registreert.
Dit is gemiddeld ruim 45 uur per week. [verdachte] een mail stuurt naar [naam] waarin hij zijn gewerkte uren bevestigt. Deze uren komen overeen met de urenregistratie van week 11.
[verdachte] een BHV diploma behaalt waarop als cursusdatum 22-9-2015 staat.
[verdachte] in het bezit is van het diploma VCA, uitgegeven op 11-3-2014.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 mei 2018, opgenomen op pagina 1258 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
[verdachte] plaatste metal-studwanden met gipsplaten erop. Hij kwam met 6 of 7 mannen en plaatste zelf ook wanden. Gipsplaten er tegenaan zetten is zwaar werk. Ik heb niet gemerkt dat hij last had van z'n rug ofzo.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen overzicht opdrachtgevers [verdachte] vanuit zijn financiële administratie d.d. 2 mei 2018, opgenomen op pagina 18 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit de financiële administratie van [bedrijf] de administratie blijkt de volgende geboekte omzet.
2012: 142.208,03
2013: 74.061,79
2014: 52.528,63
2015: 200.303,32
2016: 141.220,08
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen [adres] d.d. 15 oktober 2018, opgenomen op pagina 1266 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit onderzoek blijkt dat [verdachte] op 4 april 2014 het Pand [adres] te Sneek zonder hypotheek heeft aangekocht voor € 77.000.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen [adres] d.d. 15 oktober 2018, opgenomen op pagina 1296 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 23 juni 2014 koopt [verdachte] het pand [adres] , [adres] te Sneek voor
€ 44.000,- zonder hypotheek.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen [adres] d.d. 15 oktober 2018, opgenomen op pagina 1313 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 28 november 2014 koopt [verdachte] het pand [adres] , [adres] te Sneek voor
€ 75.500,- zonder hypotheek.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen [adres] , d.d. 15 oktober 2018, opgenomen op pagina 1337 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 9 maart 2015 koopt [verdachte] het pand [adres] , [adres] te Sneek voor € 80.000,- zonder hypotheek.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen [adres] d.d. 15 oktober 2008 in, opgenomen op pagina 1366 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 21 december 2015 koopt [verdachte] het pand [adres] , [adres] te Sneek voor
€ 108.000,- zonder hypotheek.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen [adres] d.d. 15 oktober 2018, opgenomen op pagina 1401 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 16 maart 2016 koopt [verdachte] het pand aan de [adres] te Sneek op de veiling voor een bedrag van € 66.000,- zonder hypotheek.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen [adres] d.d. 15 oktober 2018, opgenomen op pagina 1440 e.v. van ZD 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 27 juni 2016 koopt [verdachte] het pand [adres] , [adres] Sneek op de veiling voor
€ 81.000,- zonder hypotheek.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte op 29 mei 2012 een bedrijfsongeval heeft gehad en dat hij op 12 juli 2014 en 18 september 2015 een aanrijding heeft gehad.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling de [bedrijf] [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te bewegen tot afgifte van geldbedragen door voor te wenden dat hij als gevolg van het bedrijfsongeval en de twee aanrijdingen arbeidsongeschikt was geraakt en in (ernstige) financiële nood was geraakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte telkens, zelf of via zijn belangenbehartiger, aan de [bedrijf] heeft laten weten dat hij door de verschillende ongevallen (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was geraakt. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte in de periode van 29 mei 2012 tot en met augustus 2017 gewerkt heeft. Uit de diverse getuigenverklaringen blijkt bovendien dat dit veelal ging om zwaar fysiek werk. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de getuigen, ondanks het feit dat sommige getuigen pas laat gehoord zijn door de politie. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de getuigen gedetailleerd hebben verklaard over (de persoon van) verdachte en de door hem verrichte werkzaamheden.
Dat verdachte daadwerkelijk arbeidsongeschikt was geraakt kan de rechtbank dan ook niet vaststellen.
Dat verdachte wel werkte brengt mee dat hij ook in diezelfde periode inkomen heeft gehad. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte in de periode van 4 april 2014 tot en met 27 juni 2017 zeven panden heeft gekocht zonder daarvoor een hypotheek te hoeven afsluiten. Verder is gebleken dat verdachte vlak voor de aanrijdingen op 12 juli 2014 en 18 september 2015 forse geldbedragen had ontvangen van respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het kader van een vaststellingsovereenkomst met die beide verzekeraars.
De rechtbank kan op basis hiervan dan ook niet vaststellen dat verdachte in (ernstige) financiële nood verkeerde.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat verdachte tegenover [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft aangegeven dat zijn gezondheid voor het ongeval goed was, terwijl verdachte daarvoor al letsel had opgelopen door andere ongevallen.
In de wijze waarop de verdachte heeft gehandeld ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten dat hij heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Verdachte heeft met zijn handelwijze op bedrieglijke wijze misbruik gemaakt van het reguliere verwachtingspatroon van [bedrijf] bij het afhandelen van schadeclaims. Op grond van de door verdachte verstrekte onjuiste informatie hebben de [bedrijf] immers een vaststellingsovereenkomst met verdachte gesloten of voorschotten aan hem uitgekeerd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting, meermalen gepleegd.
Feit 2
Een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte d.d. 19 maart 2019, opgenomen op pagina 342 e.v. van ZD 10 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] namens [slachtoffer 3] :
[slachtoffer 3] [slachtoffer 1] heeft op 19-3-2019 n.a.v. de onderzoeksbevindingen van de politie aangifte gedaan van het niet naar waarheid verstrekken van gegevens en/of valsheid in geschrift. [slachtoffer 3] werd bewogen tot het uitkeren van schade als gevolg van een vermoedelijk niet plaatsgevonden aanrijding door [verdachte] , d.d. 14-11-2011, dan wel het valselijk opmaken en ondertekenen van een schadeformulier. [verdachte] heeft € 8.281,19 ontvangen van verzekeraar [slachtoffer 3] .
Een schriftelijk bescheid, te weten een aanrijdingsformulier, opgenomen op pagina 344 van ZD 10 van voornoemd dossier, inhoudend, zakelijk weergegeven:
Datum aanrijding: 14 november 2011
Plaats: [plaats]
Straat: [adres]
Opmerkingen [naam] : reed op verkeerde rijbaan per ongeluk door de mist lette niet goed op.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen [naam] en [naam] in financiële administratie [verdachte] d.d. 9 oktober 2018, opgenomen op pagina 368 e.v. van ZD 10 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Uit de fysiek in beslag genomen administratie van het [bedrijf] is een factuur van 23-12-2011 aangetroffen die betrekking heeft op een betaling aan [bedrijf] .
Uit de bankmutaties van bankrekening [nummer] t.n.v. [bedrijf] blijkt dat de eerste betaling aan het rekeningnummer van [bedrijf] heeft plaatsgevonden op 14-11-2011. Dit is op dezelfde dag dat [verdachte] een aanrijding met [naam] heeft gehad.
Uit de kamer van Koophandel blijkt dat de eigenaar van [bedrijf] [naam] is, geboortedatum [geboortedatum] -1985. Op basis van naam en geboortedatum is dit dezelfde [naam] als de [naam] waarmee [verdachte] een aanrijding heeft gehad.
[naam] was derhalve een bekende van [verdachte] ten tijde van de aanrijding.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 maart 2019, opgenomen op pagina 394 e.v. van ZD 10 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
[verdachte] huurde mij wel in voor zakelijke klussen. Ik heb in het verleden een aanrijding gehad met [verdachte] in Sneek en niet met [verdachte] . De plaats [plaats] en de straat [adres] zeggen mij niks. Dat heb ik niet geschreven. Hier ben ik nog nooit geweest. Dit formulier klopt niet, dit formulier is later ingevuld. De auto waarmee ik de aanrijding heb gehad heb ik bij [verdachte] gekocht, bij [bedrijf] . Jullie houden mij voor dat ik de auto na de aanrijding voor hetzelfde bedrag weer heb verkocht aan [verdachte] . Dat zou kunnen.
Een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte d.d. 2 mei 2019, opgenomen op pagina 423 e.v. van ZD 10 van voornoemd dossier, inhoudend de aangifte door [naam] namens [maatschappij] :
Volgens betrokkene heeft er op 23 mei 2012 een aanrijding plaatsgevonden op de Rondweg in Sneek. [verdachte] was bestuurder van een BMW 3-serie met kenteken [nummer] en zou van
achteren aangereden zijn door een verzekerde van [bedrijf] (inmiddels [maatschappij]
) met schade tot gevolg. [verdachte] heeft hierop schade geclaimd, waarna
(zo later bleek ten onrechte) een uitkering is verstrekt aan [verdachte] van € 5763,53.
Uit informatie van de politie blijkt dat de verzekerde van [bedrijf] / [maatschappij] ontkent bij deze aanrijding betrokken te zijn.
Een schriftelijk bescheid, te weten een aanrijdingsformulier, opgenomen op pagina 447 van ZD 10 van voornoemd dossier, inhoudend:
Datum aanrijding: 23 mei 2012
Plaats: [plaats]
Opmerkingen [naam] : remde te laat knalde achterop voertuig A.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 april 2019, opgenomen op pagina 527 e.v. van ZD 10 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte [naam] :
lk werkte samen met [verdachte] als koppel. En later werkte ik voor hem. Hij betaalde
mij toen.
V: Heb je ook verzekeringskwesties gehad met 1 van de [naam] ?
A: Nee.
V: Heb je een aanrijding met 1 van de [naam] gehad?
A: Nee, helemaal niet.
V: Op 23-05 -2012 zou jij met jouw auto in aanraking zijn gekomen met het voertuig van [verdachte] . Wat kun jij hierover vertellen?
A: Niks. En dan beroep ik me niet op mijn zwijgrecht of zo. lk weet hier helemaal niks van. Die handtekening heb ik, bij mijn weten, hier nooit onder gezet. Ik weet zeker dat ik nooit op een BMW heb gezeten. Dan hebben ze me gebruikt hiervoor.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De verdenking komt er in de kern op neer dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van twee vals opgemaakte aanrijdingsformulieren.
De rechtbank stelt allereerst vast dat alle twee de aanrijdingen plaatsvonden met een bekende van verdachte. Zij waren niet alleen een bekende van verdachte, maar zij werkten ook allebei voor hem. Ten aanzien van [naam] stelt de rechtbank daarnaast vast dat verdachte op de dag van de (vermeende) aanrijding geld heeft overgemaakt aan [naam] . Daarnaast heeft [naam] de auto waarmee hij de (vermeende) aanrijding met verdachte had bij garage [bedrijf] gekocht. Deze garage was van verdachte en de broer van verdachte. Na de (vermeende) aanrijding heeft verdachte deze auto ook weer aan die garage verkocht.
[naam] en [naam] hebben op twee momenten een verklaring afgelegd: in 2019 bij de politie en in 2024 bij de rechter-commissaris. Beiden zijn zij daarbij niet consistent geweest in hun verklaringen. Bij de politie hebben zij verklaard dat zij geen aanrijding met verdachte hebben gehad. Bij de rechter-commissaris hebben zij verklaard dat ze wel een aanrijding met verdachte hebben gehad.
Het feit dat [naam] en [naam] allebei voor verdachte werkten én dat zij beiden ergens in Friesland een aanrijding zouden hebben gehad met verdachte acht de rechtbank dermate onwaarschijnlijk dat het reeds daarom ongeloofwaardig is dat deze aanrijdingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Het feit dat betrokkenen in de verhoren bij de politie en bij de rechter-commissaris wisselend hebben verklaard over het al dan niet hebben plaatsgevonden van een aanrijding tussen hen en verdachte, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat hun verklaringen als niet betrouwbaar moeten worden gewaarmerkt.
De rechtbank is van oordeel dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de aanrijdingen niet hebben plaatsgevonden en dat verdachte aldus vals ingevulde schadeformulieren heeft ingediend bij de verkeringsmaatschappijen om die maatschappijen ertoe te bewegen schadepenningen aan hem uit te keren. De rechtbank komt gelet hierop tot een bewezenverklaring van feit 2.
Feit 3
De door verdachte ter zitting van 10 december 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik één geldleningsovereenkomst met [naam] , drie geldleningsovereenkomsten met [naam] , één geldleningsovereenkomst met [naam] en twee geldleningsovereenkomsten met [naam] heb ingebracht in een procedure bij de familiekamer van de rechtbank. Ik heb geld van [naam] geleend en niet mijn broer en zijn vriendin [naam] .
Een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking voorlopige voorzieningen van de enkelvoudige familiekamer d.d. 16 november 2016 van de rechtbank Noord-Nederland, opgenomen op pagina 366 e.v. van ZD 12 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van deze enkelvoudige kamer op
8 november 2016. Bij de stukken bevindt zich een brief binnengekomen op 7 november 2016 namens de man, met bijlagen.
Een schriftelijk bescheid, te weten een Geldleningovereenkomst, opgenomen op pagina 378 e.v. van map 12 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Schuldenaar: [verdachte]
Schuldeiser: [naam]
De schuldeiser verstrekt aan de schuldenaar heden te leen een bedrag van € 25.000,-.
De schuldenaar zal over de hoofdsom of het restant daarvan gedurende 10 jaren vanaf
heden, een rente betalen van 4,35% per jaar, bij nabetaling te voldoen. De rente zal voor het eerst verschijnen in december 2016 en vervolgens elk volgend jaar in de maand december.
Sneek, 2 februari 2015
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 7 februari 2024, opgenomen als losse bijlage bij voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte [naam] :
U vraagt mij of ik bij de politie de waarheid heb verteld. Ja. U vraagt of ik die handtekeningen herken als de mijne? Nee, die handtekeningen herken ik niet en zijn niet van mij. U vraagt mij of ik geld heb geleend aan de heer [verdachte] . Nee.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal uitlevering vordering ICOV [naam] d.d. 5 september 2018, opgenomen op pagina 468 e.v. van ZD 12 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
[naam] beschikt volgens het Icov over de volgende banksaldi in onderstaande jaren per 31-12.
2017: € 15.022
2016: € 4455
2015: € -29
2014: € 6032
Het loon van [naam] bedraagt volgens het Icov in 2013: € 17.215 en in 2014:
€ 7.399,-
Een schriftelijk bescheid, te weten een geldleningovereenkomst, opgenomen op pagina 370 e.v. van map 12 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Schuldenaar: [verdachte]
Schuldeiser: [naam]
De schuldeiser verstrekt aan de schuldenaar heden te leen een bedrag van € 25.000,-.
De schuldenaar zal over de hoofdsom of het restant daarvan gedurende 10 jaren vanaf
heden, een rente betalen van 2,5% per jaar, bij nabetaling te voldoen. De rente zal voor het eerst verschijnen in december 2014 en vervolgens elk volgend jaar in de maand december.
De schuldenaar is verplicht om periodiek op gemelde renteverschijndagen voor het eerst op 31 december 2014 en dan vervolgens op 31 december en zo verder, een bedrag van € 2500,- op de hoofdsom af te lossen.
Sneek, 1 juli 2014
Een schriftelijk bescheid, te weten een geldleningovereenkomst, opgenomen op pagina 372 e.v. van map 12 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Schuldenaar: [verdachte]
Schuldeiser: [naam]
De schuldeiser verstrekt aan de schuldenaar heden te leen een bedrag van € 67.500,-.
De schuldenaar zal over de hoofdsom of het restant daarvan gedurende 10 jaren vanaf
heden, een rente betalen van 3% per jaar, bij nabetaling te voldoen. De rente zal voor het eerst verschijnen in december 2015 en vervolgens elk volgend jaar in de maand december.
De schuldenaar is verplicht om periodiek op gemelde renteverschijndagen, voor het eerst voor 1 januari 2016 en dan vervolgens voor 1 januari 2017 en zo verder, gedurende 30 jaar, een bedrag van € 2500,- op de hoofdsom af te lossen.
Sneek, 1 juli 2014
Een schriftelijk bescheid, te weten een geldleningovereenkomst, opgenomen op pagina 374 e.v. van map 12 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Schuldenaar: [verdachte]
Schuldeiser: [naam]
De schuldeiser verstrekt aan de schuldenaar heden te leen een bedrag van € 10.000,-.
De schuldenaar zal over de hoofdsom of het restant daarvan gedurende 10 jaren vanaf
heden, een rente betalen van 2,5% per jaar, bij nabetaling te voldoen. De rente zal voor het eerst verschijnen in december 2014 en vervolgens elk volgend jaar in de maand december.
De schuldenaar is verplicht om periodiek op gemelde renteverschijndagen voor het eerst op 31 december 2014 en dan vervolgens op 31 december en zo verder, een bedrag van € 1.000,- op de hoofdsom af te lossen.
Sneek, 1 april 2014
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2018, opgenomen op pagina 751 e.v. van ZD 12 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Uit gevorderde gegevens van de belastingdienst bleek dat de belastingdienst beschikte over leningsovereenkomsten waaruit bleek dat [verdachte] op 19-12-2014 de schuld van
€ 10.00,- en € 25.000,- aan [naam] contant heeft afgelost. Verder zou er op 20-4-2015 contant € 57.500,- afgelost zijn en € 10.000,- per bank.
Een schriftelijk bescheid, te weten een Geldleningovereenkomst, opgenomen op pagina 376 e.v. van map 12 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Schuldenaar: [verdachte]
Schuldeiser: [naam]
De schuldeiser verstrekt aan de schuldenaar heden te leen een bedrag van € 10.000,-.
De schuldenaar zal over de hoofdsom of het restant daarvan gedurende 10 jaren vanaf
heden, een rente betalen van 2,5% per jaar, bij nabetaling te voldoen. De rente zal voor het eerst verschijnen in december 2014 en vervolgens elk volgend jaar in de maand december.
De schuldenaar is verplicht om periodiek op gemelde renteverschijndagen, voor het eerst op 31 december 2014 en dan vervolgens op 31 december en zo verder, een bedrag van € 1.000,- op de hoofdsom af te lossen.
Sneek, 1 april 2014
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2018, opgenomen op pagina 751 e.v. van ZD 12 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant(en).
Uit gevorderde gegevens van de belastingdienst bleek dat de belastingdienst beschikte over een leningsovereenkomst waaruit bleek dat [verdachte] op 19-12-2014 de schuld van
€ 10.000,- aan [naam] contant heeft afgelost.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 maart 2018, opgenomen op pagina 817 e.v. van ZD 12 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Wij zien dat [naam] jou 2 keer geld leent. De 1e keer in 2014: € 10.000,00. Dat geld wordt contant gestort op zijn bankrekening en hij leent het aan jou uit. Wanneer en hoe heb je dat terugbetaald?
A: lk heb dat gewoon contant terugbetaald, ik denk nog hetzelfde jaar.
Een schriftelijk bescheid, te weten een geldleningovereenkomst, opgenomen op pagina 382 e.v. van map 12 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Schuldenaar: [verdachte]
Schuldeiser: [naam]
De schuldeiser verstrekt aan de schuldenaar heden te leen een bedrag van € 10.000,-.
De schuldenaar zal over de hoofdsom of het restant daarvan gedurende 10 jaren vanaf
heden, een rente betalen van 2,5% per jaar, bij nabetaling te voldoen. De rente zal voor het eerst verschijnen in december 2016 en vervolgens elk volgend jaar in de maand december.
Sneek, 30 januari 2015.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 14 december 2017, opgenomen op pagina 404 e.v. van ZD 12 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte [naam] :
V: Aan wie denkt u dat u de lening heeft verstrekt?
A: Aan [naam] en haar vriend.
V: Van wie heeft u het geld terug gekregen?
A: Van [naam] en haar vriend.
V: Kwam zij steeds met dezelfde persoon?
A: Ja.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 oktober 2018, opgenomen op pagina 904 e.v. van ZD 12 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] :
De leningsovereenkomst met [naam] van € 10.000,- heb ik ondertekend. Dit geld is drie maanden later weer teruggegeven aan [naam] . De handtekeningen onder de andere leningsovereenkomsten zijn niet van mij.
Partiële vrijspraak
Op grond van de beschikking met bijlagen van de rechtbank van 16 november 2016 kan de rechtbank niet vaststellen dat de vaststellingsovereenkomst met [naam] aan de rechtbank is overgelegd. Daarnaast stelt rechtbank op grond van deze beschikking met bijlagen vast dat er niet vier, maar één leningsovereenkomst tussen verdachte en [naam] aan de rechtbank is overgelegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het gebruiken van de vaststellingsovereenkomst met [naam] en drie leningsovereenkomsten met [naam] .
Ook van het gebruiken van de leningsovereenkomst ter hoogte van € 15.000,- met [naam] spreekt de rechtbank verdachte vrij. Uit de bewijsmiddelen is de rechtbank niet gebleken dat deze lening al is terugbetaald. Ook overigens acht de rechtbank niet bewezen dat het hier gaat om een valse overeenkomst.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens de door verdachte aan de rechtbank overgelegde leningsovereenkomst heeft [naam] € 25.000,- uitgeleend aan verdachte. Zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris heeft [naam] verklaard dat zij nooit geld heeft geleend aan verdachte. Uit haar inkomen en vermogen blijkt bovendien dat zij ook niet over dergelijke geldbedragen kon beschikken. De rechtbank acht bewezen dat de inhoud van deze overeenkomst vals is.
Ten aanzien van de leningsovereenkomsten tussen verdachte en [naam] en verdachte en [naam] stelt rechtbank vast dat in deze overeenkomsten staat dat er nog sprake is van een terugbetalingsverplichting. Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt echter dat verdachte deze leningen al had afgelost, voordat hij deze overeenkomsten overlegde aan de rechtbank. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat de inhoud van de overeenkomsten tussen verdachte en [naam] en tussen verdachte en [naam] vals is.
Naar het oordeel van de rechtbank is tot slot bewezen dat de leningsovereenkomst tussen verdachte en [naam] vals is. In deze overeenkomst staat dat [naam] geld heeft uitgeleend aan verdachte, terwijl hij in werkelijkheid geld heeft uitgeleend aan de broer van verdachte en diens vriendin.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruiken van zes valse geldleningsovereenkomsten.
Feit 4
Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht Kasboek [bedrijf] 2014, opgenomen op pagina 29 e.v. van ZD 14 van voornoemd dossier, inhoudend, zakelijk weergegeven:
Uit deze financiële administratie blijkt dat er in de jaren 2014 tot en met 2016 vanuit privé grote sommen contant geld in de zakelijke kas zijn gestort. In 2014 gaat het om een bedrag van € 23.000,-
Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht Kasboek [bedrijf] 2015, opgenomen op pagina 33 e.v. van ZD 14 van voornoemd dossier, inhoudend, zakelijk weergegeven:
Uit deze financiële administratie blijkt dat er in de jaren 2014 tot en met 2016 vanuit privé grote sommen contant geld in de zakelijke kas zijn gestort. In 2015 gaat het om een bedrag van € 117.500,-.
Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht Kasboek [bedrijf] 2016, opgenomen op pagina 37 e.v. van ZD 14 van voornoemd dossier, inhoudend, zakelijk weergegeven:
Uit deze financiële administratie blijkt dat er in de jaren 2014 tot en met 2016 vanuit privé grote sommen contant geld in de zakelijke kas zijn gestort. In 2016 gaat het om een bedrag van € 57.720.
Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht Kasboek [bedrijf] 2014 t/m 2016, opgenomen op pagina 87 e.v. van ZD 14 van voornoemd dossier, inhoudend, zakelijk weergegeven:
Uit het kasboek afkomstig van de financiële administratie van [bedrijf] blijkt dat de privéstortingen die in 2014 tot en met 2016 hebben plaatsgevonden zijn aangewend om kosten contant te voldoen. Het gaat hierbij om contante uitgaven aan inhuur personeel en overige kosten, zoals brandstofkosten en telefoonkosten.
Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht kasopstelling voor het [bedrijf] 2014 tot en met juni 2016, opgenomen op pagina 151 e.v. van ZD 14 van voornoemd dossier, inhoudend, zakelijk weergegeven:
Uit de kasopstelling voor het [bedrijf] over de jaren 2014 tot en met juni 2016 blijken de volgende tekorten:
2014: € 28.779,-
2015: € 65.925,-
2016 (tot en met juni): € 45.648,-
Totaal: € 140.352,-
Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht financiering per pand, opgenomen op pagina 205 van ZD 14 van voornoemd dossier, inhoudend, zakelijk weergegeven:
[adres] : € 12.000,- afkomstig van [bedrijf] .
[adres] : € 5.100,- afkomstig van [bedrijf] .
[adres] : € 25.985,- afkomstig van [bedrijf] .
[adres] : € 46.600,- afkomstig van [bedrijf] .
Totaal afkomstig van [bedrijf] : € 89.685,-
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2018:2352)).
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Volgens de financiële administratie van [bedrijf] over de jaren 2014 tot en met juni 2016 zou een groot geldbedrag contant vanuit privé in de kas van de onderneming zijn gestort ter betaling van kosten voor de onderneming.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de privémiddelen van verdachte ontoereikend zijn om deze stortingen in de onderneming te kunnen verrichten. Zo blijkt uit een overzicht contante opnamen en stortingen 2014 tot en met 2016 op pagina 42 e.v. van ZD 14 van het dossier dat verdachte in 2014 € 800,-, in 2015 € 70,- en in 2016 € 100.950,- van zijn privérekeningen heeft opgenomen. In 2016 heeft verdachte grote contante bedragen van zijn privérekeningen gehaald in het 3e en 4e kwartaal.
Uit het overzicht Kasboek [bedrijf] 2016, opgenomen op pagina 37 e.v. van ZD 14 van het dossier blijkt echter dat de stortingen in 2016 met name in het eerste en tweede kwartaal plaatsvonden.
Uit de overzichten Grootboek 0610 privéopnamen en overzichten Grootboek 0910 eigen vermogen [verdachte] , opgenomen op pagina 44 e.v. van ZD 14 van het dossier blijkt dat verdachte in privé in 2014 € 4.500,- en in 2015 € 10.000,- contant heeft ontvangen van [bedrijf] .
De bron van herkomst van de privéstortingen in de kas van [bedrijf] is dan ook onbekend. Uit de financiële administratie blijkt dat de (onbekende) vanuit privé gestorte bedragen worden gebruikt om kosten (onder andere inhuur van personeel en vervoerskosten) contant te betalen. Op deze wijze wordt het geld uit onbekende bron omgezet in legale geldstromen.
Vervolgens heeft deze werkwijze het mogelijk gemaakt om een deel van de giraal ontvangen
(legale) omzet binnen [bedrijf] aan te wenden voor de aanschaf van panden, welke verdachte hypotheekvrij heeft aangekocht. In plaats van de girale omzet te gebruiken voor het doen van zakelijke uitgaven is een deel van deze omzet gebruikt om panden te kopen.
Om de juiste omvang van de privéstortingen te bepalen heeft de financiële recherche aan de hand van de aangetroffen fysieke en digitale administratie een kasopstelling gemaakt over de jaren 2014 tot en met juni 2016. Uit deze kasopstelling blijkt een totaal tekort van
€ 140.351,52. Dit bedrag wordt contant in de eenmanszaak ingebracht vanuit een onbekende bron, ter voldoening van crediteuren.
Op grond hiervan acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geldbedrag.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat er geld in de eenmanszaak is ingebracht waarvan de herkomst onduidelijk is of dat van criminele activiteiten afkomstig is. De belastingdienst heeft een boekenonderzoek gedaan en heeft uiteindelijk alles goedgekeurd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte over het contant in de kas gestorte geld heeft gegeven niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet op de periode, waarin het witwassen heeft plaatsgevonden en de frequentie waarin bedragen contant in het bedrijf zijn ingebracht, is naar het oordeel van de rechtbank is ook sprake van gewoonte.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde.
Feit 5
1. De door verdachte ter zitting van 10 december 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik 8 biljetten van € 500,- in een kledingkast had liggen in mijn woning aan de [adres] te Sneek.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 oktober 2019, opgenomen op pagina 1 e.v. van ZD 16 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
In het onderzoek [naam] heeft op 31 oktober 2017 een doorzoeking plaatsgevonden, onder andere op locatie [adres] te Sneek. Tijdens de doorzoeking heeft de commandant van het aanwezige Advanced Search Team van Defensie een verborgen ruimte in een kast in de kinderkamer aangetroffen. In de verborgen ruimte lag een tas. In de tas zat een pak met contant geld welke was verpakt door verschillende lagen duct tape. Tussen de lagen duct tape zat zeepsop. De totale waarde van het in deze verborgen ruimte aangetroffen contante geld is € 102.050,-. In het ingetapete, verborgen pakket contant geld zijn 8 biljetten van € 500,- aangetroffen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank bij feit 4 heeft overwogen over de vraag onder welke omstandigheden er sprake is van een vermoeden van witwassen en onder welke omstandigheden van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is, oordeelt de rechtbank als volgt.
In de woning van verdachte is in een verborgen ruimte een contant bedrag van € 102.050,- aangetroffen. In dit pakket zaten 8 biljetten van € 500,-. Het is een feit van algemene bekendheid dat biljetten van € 500,- in het normale Nederlandse betalingsverkeer zelden worden gebruikt. Gelet op deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Verdachte dient daarom met een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te komen voor de herkomst van deze biljetten.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij het geld geleend heeft van verschillende personen en vervolgens contant heeft opgenomen. De coupures van € 500,- heeft hij in zijn bezit gekregen door het wisselen met een vriend. Welke vriend dat is geweest wil
verdachte niet verklaren. Verder heeft verdachte verklaard dat hij alleen geld heeft gewisseld uit het pakket van € 25.000,- dat bij hem is aangetroffen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de biljetten van € 500,- heeft besteld bij de bank.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 8 oktober 2019, opgenomen op pagina 1 e.v. van ZD 16 van het dossier blijkt dat verdachte in de periode september 2016 tot en met oktober 2016 ruim € 100.000,- contant heeft opgenomen van zijn privérekeningen.
Uit onderzoek naar de contante opnamen die in september/oktober 2016 zijn gedaan blijkt dat de uitgegeven biljetten coupures betreffen van € 20,-, € 50,- of € 100,- en niet van
€ 500,-.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij alleen biljetten van € 500,- heeft gewisseld uit het pakket waarin € 25.000,- zat. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat het pakket van
€ 25.000,- is aangetroffen op de slaapkamer van verdachte. Het pakket waar de biljetten van € 500,- inzaten is aangetroffen in de slaapkamer van een van de kinderen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet voldoet aan het criterium dat deze op voorhand als niet hoogst onwaarschijnlijk moet worden aangemerkt.
De rechtbank heeft bij dat oordeel betrokken dat verdachte wisselend heeft verklaard. Daar waar de verklaring van verdachte is onderzocht door de politie, bleek deze niet juist te zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte het vermoeden van witwassen niet weerlegd. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de biljetten van € 500,- geen legale herkomst hebben en dat deze dus onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde witwassen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
l.
hij op verschillende momenten in de periode van 29 mei 2012 tot en met augustus 2017 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3]
heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, door
- in de periode van 29 mei 2012 tot en met 11 juli 2014 t.a.v. [slachtoffer 1] in diverse contactmomenten en telefoongesprekken en via mails en brieven, al dan niet via zijn belangenbehartiger, arbeidsongeschiktheid voor te wenden na een bedrijfsongeval op 29 mei 2012 i.v.m. rug- en schouderklachten en door te claimen dat hij geen inkomen kon verwerven en in psychische en financiële nood was geraakt en
-in de periode van 12 juli 2014 tot en met l juni 2015 t.a.v. [slachtoffer 2] in diverse contactmomenten, formulieren en brieven en rapporten, via zijn belangenbehartiger, arbeidsongeschikt voor te wenden na een aanrijding op 12 juli 2014 i.v.m. pijn in hoofd en nek en schouders en armen en daarbij aan te geven dat zijn gezondheid voor het ongeval goed was en dat hij door het ongeval kampte met acute financiële problemen die veel stress bij hem veroorzaakten en
-in de periode van 18 september 2015 tot en met augustus 2017 t.a.v. [slachtoffer 3] in diverse contactmomenten en brieven en mails, via zijn belangenhartiger, (deels) arbeidsongeschiktheid voor te wenden, na een aanrijding op 18 september 2015, in verband met nek,- hoofdpijnklachten en schouderklachten en daarbij/daarna aan te geven dat hij in een burn-out was geraakt door financiële problemen en psychische problematiek en dat zijn gezondheid voor het ongeval goed was;
2.
hij in de periode van 14 november 2011 tot en met 23 mei 2012 te Sneek, gemeente
Súdwest-Fryslân, meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- een valselijk ingevuld schadeformulier, waarop schade werd geclaimd ter hoogte van 8281,19 euro in verband met een vermeende aanrijding op 14 november 2011 met [naam] , in te dienen bij [slachtoffer 3] , en
- een valselijk ingevuld schadeformulier, waarop schade werd geclaimd ter hoogte van 5763,53 euro in verband met een vermeende aanrijding op 23 mei 2012 met [naam] , in te dienen bij [maatschappij] ;
3.
hij op 7 en 8 november 2016 te Leeuwarden opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door meerdere valse overeenkomsten in te brengen bij de voorlopige voorzieningenrechter bij de familiekamer in het kader van een procedure om alimentatie voor de kinderen vast te stellen, te weten
- een valse leningsovereenkomst met [naam] en
- drie valse leningsovereenkomsten met [naam] en
- een valse leningsovereenkomst met [naam] en
- een valse leningsovereenkomsten met [naam]
4 .
hij in de periode van l januari 2014 tot en met 30 juni 2016, in Sneek, (van) voorwerpen, te weten geldbedragen
Sub a
- de werkelijke aard en herkomst, heeft verhuld, dan wel
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft omgezet, en
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte contante geldbedragen van een onbekende herkomst gestort in de kas van zijn [bedrijf] en deze contante geldbedragen aangewend om bedrijfskosten te voldoen, waardoor de girale betalingen die op de zakelijke rekening van zijn bedrijf binnen kwamen, deels konden worden aangewend voor de girale aankoop van bovengenoemde panden, waardoor de financiering van die panden een legale herkomst leek te hebben;
5.
hij op 31 oktober 2017 in zijn woning in Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân acht biljetten van 500 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die biljetten middellijk dan wel onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. oplichting, meermalen gepleegd

2. opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd

3. opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd

4. van het plegen van witwassen een gewoonte maken

5. witwassen

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2, 3, 4 en 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 5 jaar schuldig gemaakt aan meerdere oplichtingen van [bedrijf] . Na meerdere ongevallen heeft hij ten overstaan van deze [bedrijf] voorgewend dat hij arbeidsongeschikt was geraakt. Verdachte claimde onder andere dat hij geen inkomen kon verwerven en dat hij in psychische en/of financiële nood was geraakt. Er is sprake geweest van een jarenlange praktijk waarin verdachte meermalen onterechte claims bij de verzekering heeft ingediend. De [bedrijf] hebben hierdoor forse schade geleden in de vorm van onterechte uitkeringen, maar ook in de vorm van onnodig gemaakte onderzoekskosten. Dit gedrag leidt bovendien tot hogere premies voor [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het gebruikmaken van vervalste geschriften door twee vals ingevulde aanrijdingsformulieren in te dienen bij [bedrijf] en meerdere valse overeenkomsten in te dienen in een procedure bij de rechtbank.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte van de [bedrijf] geld uitgekeerd gekregen waar hij geen recht op had. Verdachte heeft hiermee op grove wijze het stelsel van [slachtoffer 1] ondermijnd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij uit puur financieel eigenbelang heeft gehandeld en er daarmee blijk van heeft gegeven niet geïnteresseerd te zijn in de schade die hij met zijn handelen heeft aangericht.
Door het indienen van de valse overeenkomsten bij de rechtbank heeft verdachte opzettelijk de rechtsgang gefrustreerd.
Verder heeft verdachte zich in een periode van tweeënhalf jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Verdachte heeft grote contante geldbedragen waarvan de herkomst onbekend was gestort in de kas van zijn [bedrijf] . Vervolgens heeft verdachte dit geld gebruikt om onder andere inhuur van personeel en vervoerskosten contant te betalen. Op deze wijze heeft hij dit geld uit onbekende bron omgezet in legale geldstromen. Daarnaast heeft deze werkwijze het mogelijk gemaakt om een deel van de giraal ontvangen (legale) omzet binnen het [bedrijf] aan te wenden voor de aanschaf van panden, welke verdachte hypotheekvrij heeft aangekocht. Door zijn handelen heeft verdachte de werkelijke aard en herkomst van die geldbedragen verhuld. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen door acht biljetten van € 500,- voorhanden te hebben. Deze biljetten had verdachte verstopt in een verborgen ruimte in een kledingkast in zijn woning.
In zijn algemeenheid wordt door witwassen de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Door het verhullen van crimineel geld wordt de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin. De rechtbank rekent verdachte deze feiten aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 4 december 2024. De reclassering adviseert om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Een gevangenisstraf zou de ambulante behandeling van verdachte kunnen frustreren, wat tot destabilisatie van zijn psychosociaal functioneren zou kunnen leiden.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Artikel 6, eerste lid, EVRM beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid tegenover een verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de processuele houding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol van betekenis.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 31 oktober 2017, zijnde de datum van de aanhouding van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die grond geven af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt of dat een gedeelte van het tijdsverloop voor rekening en risico van de verdediging dient te blijven.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 21 januari 2025 de redelijke termijn met ruim 5 jaar jaren is overschreden.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer op zijn plaats.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een forse taakstraf op.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 184 dagen met aftrek, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast legt de rechtbank een werkstraf voor de duur van 240 uren op aan verdachte.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 78.527,18 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 76.664,34 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 26.668,71 (€ 17.775,92 ten aanzien van feit 1 en € 8.892,79 ten aanzien van feit 2) ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
4. [maatschappij] , tot een bedrag van € 5.763,53 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vordering niet ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er sprake is van een civiele kwestie.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] (te weten de vordering ter hoogte van € 17.775,92 ten aanzien van feit 1) oordeelt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier volgt dat de benadeelde partijen een vaststellingsovereenkomst met verdachten hebben gesloten en/of voorschotten aan hem hebben uitbetaald, omdat de verzekeraar telkens had vastgesteld dat de benadeelde partij schade had geleden. Vaststaat dat er telkens daadwerkelijk een ongeval had plaatsgevonden en dat verdachte (enig) letsel had opgelopen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde, maar beschikt over onvoldoende informatie om de exacte hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] (€ 8.892,79 ten aanzien van feit 2) en [maatschappij] de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 225, 326, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 184 dagen

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 1
Verklaart de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] (te weten het deel van de vordering ter hoogte van € 17.775,92 ten aanzien van feit 1) niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partijen de eigen proceskosten dragen.
Ten aanzien van feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] te betalen:
- het bedrag van € 8.892,79 (zegge: achtduizend achthonderd tweeënnegentig euro en negenenzeventig eurocent);
- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2018 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.892,79 (zegge: achtduizend achthonderd tweeënnegentig euro en negenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 79 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [maatschappij] te betalen:
- het bedrag van € 5.763,53 (zegge: vijfduizend zevenhonderd drieënzestig euro en drieënvijftig eurocent);
- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2018 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [maatschappij] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.763,53 (zegge: vijfduizend zevenhonderd drieënzestig euro en drieënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 63 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2025.
Mr. F. Sieders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.