ECLI:NL:RBNNE:2025:1400

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
LEE 25/278
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning bouw supermarkt en appartementen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 11 april 2025, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het verzoeker, die zich verzet tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt en 20 appartementen aan het Molenplein 1 te Ter Apel, heeft aangevoerd dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen spoedeisend belang aanwezig is, aangezien de vergunninghouder heeft verklaard niet voor 1 juni 2025 te zullen starten met de werkzaamheden. Dit betekent dat er tot die datum geen onomkeerbare gevolgen zullen optreden.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling ook gekeken naar de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hoewel er gerede twijfel bestaat over de rechtmatigheid, blijkt uit de tussenuitspraak in het bodemgeschil dat de rechtbank het college de gelegenheid biedt om de geconstateerde gebreken in de besluitvorming te herstellen. Dit geeft aan dat de rechtbank van mening is dat de gebreken hersteld kunnen worden, en er is daarom geen reden om het bestreden besluit op voorhand te schorsen. De voorzieningenrechter benadrukt dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor de rechtbank in een eventueel bodemgeding.

De uitspraak concludeert dat, indien nodig, verzoeker de mogelijkheid heeft om opnieuw om een voorlopige voorziening te vragen. De beslissing is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/278

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Blom en mr. M.T.M. Vroklage),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde, het college
(gemachtigde: mr. A. Kwint).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Over Vastgoedontwikkeling BV uit Stadskanaal, vergunninghouder
(gemachtigde: mr.drs. M.I. Jaarsma).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt en 20 appartementen aan het Molenplein 1 te Ter Apel. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van spoedeisend belangen en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

3. Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een supermarkt en 20 appartementen. Het college heeft deze vergunning met het besluit van 5 maart 2024 verleend. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
3.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 maart 2025, tegelijk met het bodemgeschil, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigden van verzoeker, Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts was G. Metselaar, werkzaam bij de gemeente, aanwezig. Namens vergunninghouder waren [derde 1] en [derde 2] en de gemachtigde aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. Vergunninghouder heeft namelijk ter zitting verklaard dat er niet gebouwd zal worden voor 1 juni 2025. Geconcludeerd kan daarmee worden dat de werkzaamheden tot die datum niet tot onomkeerbare gevolgen zullen leiden.
4.2.
Bij het ontbreken van spoedeisend belang, kan alleen een voorlopige voorziening worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. In de tussenuitspraak van heden in het bodemgeschil heeft de rechtbank geoordeeld dat geen van de aangevoerde gronden tot vernietiging van het bestreden besluit zullen leiden met uitzondering van de gronden die zien op de aanwezigheid van de benodigde parkeerruimte. De rechtbank geeft in deze tussenuitspraak het college de gelegenheid om de in de uitspraak daarop betrekking hebbende geconstateerde gebreken te herstellen. Hoewel hieruit volgt dat er ten tijde van deze tussenuitspraak gerede twijfel bestaat ten aanzien van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, blijkt uit het geven van de herstelmogelijkheid ook dat de rechtbank van oordeel is dat de gebreken in het bestreden besluit hersteld kunnen worden. De voorzieningenrechter ziet daarin daarom geen reden om op voorhand tot schorsing van het bestreden besluit te komen.
4.3.
De rechtbank wijst verzoeker erop dat, indien en voor zover dit nodig mocht blijken te zijn, de mogelijkheid bestaat om opnieuw om een voorlopige voorziening te vragen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.