ECLI:NL:RBNNE:2025:1332

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
18.044525.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine

Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en heeft de maatregel kostenverhaal opgelegd, zoals bedoeld in artikel 13d van de Opiumwet. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar een drugslab dat op 2 februari 2024 werd ontdekt. De verdachte was op dat moment in een gestolen Mercedes-Benz Sprinter aangetroffen, waarvan de kentekenplaten vals waren. Tijdens het onderzoek aan de telefoon van de verdachte werd vastgesteld dat hij betrokken was bij het drugslab, waar grote hoeveelheden amfetamine en chemicaliën werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van de strafbare voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de andere ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/044525-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 april 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2005 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2025 en 27 maart 2025. Verdachte is op 3 maart 2025 en op 27 maart 2025 verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 2 februari 2024 te [plaats] , gemeente Apeldoorn, een Mercedes-Benz Sprinter, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof
2
hij op of omstreeks 2 februari 2024 te Zwolle en/of [plaats] en/of [plaats] , in elk geval in Nederland, op de weg, A28 en/of N302/N310 en/of N34, een motorrijtuig (Mercedes Benz Sprinter) heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat op dat motorrijtuig een teken, te weten een kentekenplaat met kenteken [kenteken] , was aangebracht dat, niet zijnde het ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken, door kon gaan voor een zodanig kenteken, of dat teken te doen doorgaan voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken, of een met toepassing van artikel 37, derde lid van voornoemde wet, opgegeven kenteken
3
hij in of omstreeks de periode van 23 januari 2024 tot en met 3 februari 2024 te [plaats] , gemeente De Wolden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) amfetamine(olie), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens 3a, vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen; en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
immers, heeft/ hebben zij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededaders(s) (telkens): in/op een pand/schuur aan [adres] te [plaats] een (compleet) in werking zijnde laboratorium-
opstelling/productieplaats (drugslab) gebruikt en/of opgezet en/of in stand gehouden, althans voor handen gehad, bedoeld voor de opslag van
grondstoffen/chemicaliën en/of voor de productie en/of vervaardiging van amfetamine en/of de productie van MAPA/BMK-Glycidezuur naar BMK (Benzylmethylketon), in elk geval een stof vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of in dat drugslab (in ieder geval) de volgende voorwerpen/producten te weten grondstoffen en/of chemicaliën en/of productiemiddelen en/of productievoorwerpen en/of hulpmiddelen en/of laboratoriumbenodigdheden gebruikt en/of bereid en/of aangeschaft en/of laten aanschaffen en/of vervoerd en/of laten vervoeren en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad, bedoeld voor de productie van BMK en/of (vervolgens) amfetamine(-olie), althans synthetische drugs, waaronder:
  • 15,5 liter, althans een hoeveelheid, amfetamine(-olie) en/of
  • 400 liter, althans een hoeveelheid, mierenzuur en/of
  • 1200 liter, althans een hoeveelheid, fosforzuur en/of
  • 50 liter, althans een hoeveelheid, amfetaminebase en/of
  • 1340 liter, althans een hoeveelheid, formamide en/of
  • 287,5 kilogram, althans een hoeveelheid, Caustic Soda en/of
  • diverse hardware, waaronder (6) propaan gasflescilinders en/of (191) gevulde, niet gevulde en/of deels gevulde jerrycans en/of (7) gasbranders en/of (18) maatbekers en/of een rvs-reactieketel en/of een (3) scheitrechters en/of (21) klemdekselvaten en/of een afzuiginstallatie en/of werkhandschoenen en/of een volgelaatsmasker en/of een halfgelaatsmasker en/of een filterbus, althans een grote/aanzienlijke
hoeveelheid hardware
- ( (regen)tonnen en/of IBC's (van [plaats] ) naar [plaats] heeft vervoerd

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 1 en feit 2 heeft de officier van justitie daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte wordt op 2 februari 2024 aangetroffen in een gestolen voertuig, te weten een Mercedes-Benz Sprinter, waarvan de kentekenplaten niet bij het voertuig horen en bovendien vals waren. Verdachte heeft hier geen enkele verklaring voor, terwijl de omstandigheden daar wel om vragen. Tevens had verdachte op basis van de autopapieren op zijn minst het kenteken kunnen en moeten controleren. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden kunnen feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman primair aangevoerd dat op basis van de jurisprudentie het onderzoek aan de telefoon van verdachte als onrechtmatig moet worden beschouwd, nu het onderzoek aan de telefoon heeft plaatsgevonden zonder voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris. Aan dit vormverzuim dient de consequentie van bewijsuitsluiting verbonden te worden. Dit betekent dat al het bewijs dat op basis van de informatie uit de telefoon van verdachte is verkregen, uitgesloten dient te worden. Derhalve dient verdachte wegens het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrijgesproken te worden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden van het medeplegen zoals onder feit 3 ten laste gelegd. Indien de rol van verdachte bij het drugslab kan worden vastgesteld, is zijn rol zeer beperkt geweest. In ieder geval van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen.
Oordeel van de rechtbank
Vormverzuim
Uit het arrest CG/Bezirkshauptmannschaft Landeck (C-548/21) (ECLI:EU:C:2024:830) van de Grote Kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2024 (hierna: het Landeck-arrest) volgt dat de voorgenomen verzameling van de gegevens het relevante aangrijpingspunt is voor de beoordeling of rechterlijke toestemming is vereist voorafgaand aan het veiligstellen van op een telefoon aanwezige gegevens en aan het rechtstreeks raadplegen daarvan. Tevens blijkt uit het Landeck-arrest dat dergelijke voorafgaande toestemming in veel gevallen is vereist. De toegang tot al die gegevens kan namelijk, in het bijzonder als deze gegevens in onderling verband met elkaar worden gebracht, leiden tot zeer nauwkeurige conclusies over het privéleven van de gebruiker. De daaruit voortvloeiende inbreuk op de door artikel 7 en 8 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten moet worden aangemerkt als ernstig of bijzonder ernstig. Een voorafgaande toetsing door een rechter of een onafhankelijk bestuursorgaan is, voor zover hier relevant, alleen dan niet vereist als de inmenging in de betrokken grondrechten die de toegang van een overheidsinstantie tot persoonsgegevens met zich brengt, niet als ernstig kan worden aangemerkt
.Van een dergelijk beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is echter al geen sprake meer als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan de smartphone inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals fotos, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en
gevoelige gegevens). Bij elke vorm van onderzoek aan een elektronische gegevensdrager of een geautomatiseerd werk die een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt, is - behalve in spoedeisende gevallen - een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist.1
De rechtbank stelt vast dat er in onderhavige zaak met het uitlezen van de telefoon van verdachte sprake is van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Aangezien er slechts sprake was van voorafgaande toestemming van de officier van justitie om de telefoon uit te lezen en voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris daartoe ontbrak, constateert de rechtbank dat er sprake is van een vormverzuim.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of aan dit vormverzuim rechtsgevolgen moeten worden verbonden, en zo ja welke. Bij beantwoording van die vraag moet rekening worden gehouden met de in artikel 359a lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren, namelijk het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Geschonden belang
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een vormverzuim waarbij niet (rechtstreeks) het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, te weten het recht op privacy zoals neergelegd in artikel 8 EVRM. In die gevallen geldt als belangrijk uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het ten laste gelegde feit worden gebruikt.
Ernst van het verzuim
Als er sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, kan onder omstandigheden bewijsuitsluiting toch noodzakelijk worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke situatie zich hier niet voor. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat er sprake was van een onderzoek naar een ernstig strafbaar feit en de machtiging van de rechter-commissaris, indien (op juiste wijze) aangevraagd, naar alle waarschijnlijkheid zou zijn verkregen. De ongerechtvaardigde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte tast bovendien de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal niet aan.
Nadeel
Met betrekking tot het onderzoek aan de telefoon van verdachte is door de verdediging niet betoogd welk concreet nadeel daardoor is geleden. Het enkel in verband brengen van verdachte met strafbare feiten heeft ook niet te gelden als nadeel zoals hier bedoeld. Het had op de weg van verdachte gelegen dat nadeel te concretiseren. Nu dat niet is gedaan, verbindt de rechtbank geen consequenties aan het geconstateerde vormverzuim.
Vrijspraak feit 1 en feit 2
De rechtbank acht feit 1 en feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de Mercedes-Benz Sprinter een gestolen voertuig betrof en dat op het voertuig valse kentekenplaten waren bevestigd. Ook de combinatie van omstandigheden zoals door de officier van justitie benoemd, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Derhalve spreekt de rechtbank verdachte wegens het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrij van heling zoals onder 1 ten laste gelegd en het rijden met valse kentekenplaten zoals ten laste gelegd onder feit 2.
Met betrekking tot feit 32
Feiten en omstandigheden
Op vrijdag 2 februari 2024 om 14:09 uur rijdt er een voertuig, te weten een Mercedes-Benz Sprinter, bij Zwolle door de ANPR (Automatic Number Plate Recognition) waarvan de kentekenplaten vals zouden zijn. Wanneer het voertuig bij een pand gelegen aan de [adres] parkeert, controleert de politie het voertuig en wordt er aan de achterzijde van het voertuig een sterk chemische zoete lucht geroken. Uit nader onderzoek blijkt het voertuig als gestolen te zijn opgeven waarop de bestuurder, te weten verdachte, wordt aangehouden op verdenking van heling.3 De eigenaar van het terrein aan de [adres] geeft aan dat verdachte die dag in totaal tien regentonnen kwam halen die verdachte had gekocht voor 200,-. Voordat verdachte werd aangehouden had hij eerder die dag al vier regentonnen opgehaald. Op dat moment stonden er ook IBC-vaten in de bus waardoor er niet meer regentonnen in de laadruimte van de bus pasten. Verdachte zou derhalve later die dag terugkomen voor de laatste zes regentonnen.4
Uit het onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt dat hij vanaf het adres [adres] te [plaats] naar de [adres] in [plaats] is gereden.5 De politie is vervolgens op 2 februari 2024 rond 22:15 uur naar het adres [adres] te [plaats] gereden om onderzoek te doen naar de directe omgeving van het adres. Aldaar rook de politie met vlagen een chemische zoete lucht die zij herkende als een geur die vrijkomt bij een synthetisch drugslab.6 Hierop is op zaterdag 3 februari 2024 door de politie een instap gedaan op het adres [adres] te [plaats] . Bij controle werd er in de zwarte schuur een inwerking zijnde drugslab aangetroffen. Hierop zijn de bewoners te weten medeverdachte [medeverdachte] en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden in de woning op het perceel.7 Naast de twee bewoners werden er op en nabij het perceel nog twee andere mannen, te weten [medeverdachte] en [medeverdachte] , als verdachten aangehouden.8
Het drugslab
De schuur waarin het drugslab is aangetroffen was ingericht als productieruimte voor synthetische drugs en precursoren. De schuur was verdeeld in twee ruimtes. Een productieruimte (ruimte A) en een opslagruimte (ruimte B). In de productieruimte zijn onder andere jerrycans met chemicaliën, IBC-vaten, een RVS-reactieketel en diverse gascilinders aangetroffen. In de opslagruimte zijn zes IBC-vaten en diverse emmers en jerrycans met vermoedelijk druggerelateerd afval en chemicaliën aangetroffen.9 Blijkens onderzoek van de LFO en het NFI is er in het drugslab in totaal 1200 liter fosforzuur, 1340 liter formamide, 50 liter amfetaminebase, 400 liter mierenzuur, 15,5 liter amfetamine(-olie) en 287,5 kilogram Caustic Soda aangetroffen. Daarnaast is er nog hardware in het drugslab aangetroffen waaronder 6 propaan gasflescilinders, 191 jerrycans, 7 gasbranders, 18 maatbekers, een rvs-reactieketel, 3 scheitrechters, 21 klemdekselvaten, een afzuiginstallatie, werkhandschoenen, een volgelaatsmasker, een halfgelaatsmasker en een filterbus.10
DNA-bewijs
Tijdens het onderzoek door de LFO is er onder andere een volgelaatsmasker in beslag genomen en ten behoeve van DNA-onderzoek opgestuurd naar het NFI.11 Waar het volgelaatsmasker precies is aangetroffen, is naderhand verduidelijkt door de LFO middels een aanvullend proces-verbaal. Daaruit blijk
dat het volgelaatsmaster is aangetroffen op een van de IBC-vaten in de opslagruimte van het drugslab.12
Van de rand en het uitblaasventiel van het volgelaatsmasker werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering AARH8942NL is ook een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA- profiel van verdachte komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer - kort gezegd - verdachte één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.13
Telefoongegevens
Uit het onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt dat het toestel meerdere keren in [plaats] en omstreken is geweest. Namelijk op 23 januari 2024 in [plaats] , op 25 januari 2024 in Zuidwolde, op 1 februari 2024 in [plaats] en op 2 februari 2024 in [plaats] .14
Verklaringen (mede)verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij door iemand anders gevraagd werd om een ritje te rijden waar hij 100,- voor zou krijgen. Verdachte is op het aanbod ingegaan waarop hij naar [plaats] gebracht werd en daar een witte bestelbus opgehaald heeft. Met die bus heeft verdachte op 2 februari 2024 vaten opgehaald in [plaats] en teruggebracht naar [plaats] . Hij moest vervolgens de bus in de buurt van de zwarte schuur op het terrein van [adres] parkeren, zodat de bus uitgeladen kon worden. Nadat verdachte de bus geparkeerd had, moest hij weglopen. Zodra de bus uitgeladen was, moest verdachte weer met de bus wegrijden. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij wel vaker dat soort ritjes deed.
Verdachte werd dan gevraagd om boodschappen te halen en weer terug te brengen. Over het volgelaatsmasker heeft verdachte verklaard dat hij het masker heeft gekocht en dat dit een van de boodschappen was die hij moest doen. Verdachte heeft het masker toen voor de grap een keer opgezet.15
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op het terrein van [adres] te [plaats] meerder personen heeft gezien. Medeverdachte [medeverdachte] heeft onder andere iemand gezien die steeds langskwam om vaten te brengen.16
Oordeel van de rechtbank
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij gevraagd was om ritjes te rijden, niks wist van het drugslab in de schuur en dat hij alleen maar deed wat hem door anderen werd opgedragen. Die verklaring acht de rechtbank in het licht van voornoemde bewijsmiddelen ongeloofwaardig.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist van het drugslab in de schuur en dat hij ten behoeve van dat drugslab meerdere keren goederen heeft vervoerd en afgeleverd. Zo heeft verdachte vaten opgehaald en naar [plaats] gebracht en heeft hij - naar eigen zeggen - tevens gezichtsmaskers gekocht. Daar komt bij dat verdachte zelf ook heeft verklaard dat hij meerdere keren boodschappen heeft gedaan en ritjes heeft gereden. Blijkens het onderzoek aan de telefoon van verdachte is verdachte in ieder geval sinds 23 januari 2024 op die wijze betrokken geweest bij het drugslab.
De rechtbank gaat er ook vanuit dat het verdachte was die volgens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] steeds langskwam om vaten te brengen. Voorts concludeert de rechtbank op basis van de hiervoor opgenomen resultaten van het DNA-onderzoek door het NFI dat, met inachtneming van de rest van het dossier, verdachte donor is van (een deel van) het celmateriaal op het volgelaatsmasker dat door het LFO is aangetroffen in het drugslab. Ook de verklaring van verdachte dat zijn DNA op het masker terecht is gekomen omdat hij het masker voor de grap had opgezet, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er, mede gelet op de andere bewijsmiddelen, derhalve vanuit dat verdachte het masker heeft gedragen ten behoeve van werkzaamheden in of rondom het drugslab.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van verdachte gekwalificeerd kan worden als medeplegen
.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt vast dat verdachte gedurende de periode 23 januari 2024 tot en met 2 februari 2024 regelmatig goederen ten behoeve van het drugslab heeft vervoerd en geleverd en dat verdachte ook in of rondom het drugslab werkzaamheden heeft verricht. Gelet op het voornoemde en de frequentie waarmee verdachte goederen heeft gehaald ten behoeve van het drugslab, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is om vast te stellen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de strafbare voorbereiding gericht op de productie van amfetamine zoals ten laste gelegd onder feit 3.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
3
hij in de periode van 23 januari 2024 tot en met 2 februari 2024 te [plaats] , gemeente De Wolden tezamen en in vereniging anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, en vervaardigen van hoeveelheden amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden:
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers, hebben zij, verdachte en zijn mededaders:
ineen schuur aan [adres] te [plaats] een (compleet) in werking zijnde laboratorium- opstelling/productieplaats (drugslab) opgezet en in stand gehouden, bedoeld voor de opslag van grondstoffen/chemicaliën en voor de productie en vervaardiging van amfetamine en de productie van MAPA/BMK-Glycidezuur naar BMK (Benzylmethylketon), en in dat drugslab (in ieder geval) de volgende voorwerpen/producten te weten grondstoffen en chemicaliën en productiemiddelen en productievoorwerpen en hulpmiddelen en laboratoriumbenodigdheden gebruikt en aangeschaft en laten aanschaffen en vervoerd en opgeslagen en voorhanden hebben gehad, bedoeld voor de productie van BMK en (vervolgens) amfetamine(-olie), waaronder:
  • 15,5 liter, amfetamine(-olie) en
  • 400 liter, mierenzuur en
  • 1200 liter, fosforzuur en
  • 50 liter, amfetaminebase en
  • 1340 liter, formamide en
  • 287,5 kilogram, Caustic Soda en
  • diverse hardware, waaronder 6 propaan gasflescilinders en 191 jerrycans en 7 gasbranders en 18 maatbekers en een rvs-reactieketel en 3 scheitrechters en 21 klemdekselvaten en een afzuiginstallatie en werkhandschoenen en een volgelaatsmasker en een halfgelaatsmasker en een filterbus en
  • regentonnen en IBC's.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
3. medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De officier van justitie ziet, onder andere gelet op het psychologisch pro Justitia-onderzoek en het advies van jeugdreclassering, geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte hoofdelijk de maatregel kostenverhaal zoals bedoeld in artikel 13d van de Opiumwet op te leggen voor een bedrag van 80.172,45.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat in belangrijke mate rekening moet worden gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Verdachte is op 7 oktober 2024 veroordeeld door de
meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht. Bij de behandeling van die strafzaak had onderhavige strafzaak meegenomen moeten worden.
Zeer waarschijnlijk had de rechtbank Utrecht dan ten aanzien van de ten laste gelegde feiten toepassing gegeven aan het jeugdstrafrecht. Ook gelet op de jonge leeftijd van verdachte dient het jeugdstrafrecht toegepast te worden. Verdachte voorziet onvoldoende de consequenties van zijn handelen. Ook het feit dat verdachte nog thuis woont is een indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Gelet op het voornoemde stelt de raadsman zich op het standpunt dat kan worden volstaan met een (deels voorwaardelijke) werkstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijk jeugddetentie.
Indien toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht, kan de maatregel kostenverhaal niet worden opgelegd. In de artikelen 77c, 77g en 77h van het Wetboek van Strafrecht wordt namelijk niet naar artikel 13d van de Opiumwet verwezen. Subsidiair, dient bij oplegging van de maatregel kostenverhaal rekening gehouden te worden met de zeer beperkte rol van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het pro Justitia rapport d.d. 11 april 2024 alsmede de adviezen van de (jeugd)reclassering d.d. 26 maart 2024, 28 juni 2024 en 26 maart 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich van 23 januari 2024 tot en met 2 februari 2024 schuldig gemaakt aan het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie amfetamine. Amfetamine is een harddrug die zeer verslavend en schadelijk voor de volksgezondheid is. Bovendien is de handel in harddrugs zeer lucratief en gaat de productie en de verkoop ervan vaak gepaard met andere vormen van zware, georganiseerde criminaliteit, waaronder ernstige vormen van geweld. Daar komt bij dat de chemicaliën en het afval van de productie van synthetische drugs doorgaans grote schade aan de natuur en het milieu veroorzaken.
Verdachte heeft met zijn handelen geen rekenschap gegeven van de voornoemde schadelijke gevolgen voor anderen en het milieu, maar heeft zich enkel laten leiden door geldelijk gewin. Voorts heeft verdachte met zijn handelen een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de productie van harddrugs, met alle gevolgen van dien. Het voornoemde is de reden dat er voor het bewezenverklaarde feit doorgaans forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch rapport d.d. 11 april 2024, opgemaakt door drs. E.F. de Witt, GZ-psycholoog, blijkt zakelijk weergegeven- het volgende.
Bij verdachte is ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis geconstateerd. Voornoemde stoornis was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten, maar de deskundige kan niet met zekerheid zeggen of die stoornis van invloed is geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De stoornis van verdachte zal echter niet snel leiden tot het advies om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, nu er geen psychopathologie is die ertoe leidt dat verdachte zich niet bewust kon zijn van de gevolgen van zijn gedrag en/of hij de strafbaarheid van zijn gedrag niet kon inzien. Voorts wordt de kans op toekomstig gewelddadig gedrag laag tot matig ingeschat
bij voldoende toezicht en interventie. Indien er geen toezicht of interventie zou zijn, wordt de kans op toekomstig grensoverschrijdend/gewelddadig gedrag ingeschat als matig tot hoog. De ouders en de relatie van verdachte worden als beschermende factoren gezien, nu zij verdachte in enige mate ondersteunen en structuur bieden.
Omdat verdachte bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 7 oktober 2024 met toepassing van het jeugdstrafrecht veroordeeld is tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een gedragsbeïnvloedende maatregel, heeft de jeugdreclassering op 26 maart 2025 aanvullend geadviseerd, onder andere over het verloop van de gedragsbeïnvloedende maatregel.
Uit voornoemde rapportage van de jeugdreclassering blijkt dat de gedragsbeïnvloedende maatregel zal worden teruggelegd. Verdachte laat een zeer berekenende houding zien en komt, ondanks alle inspanningen vanuit de hulpverlening, zijn afspraken niet na. Verdachte is niet gemotiveerd en heeft de verschillende kansen die hij heeft gekregen, niet aangegrepen.
Begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt derhalve gezien als een gepasseerd station.
Gelet op het gedrag van verdachte en de bewuste keuzes die hij maakt, ziet de jeugdreclassering geen redenen om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Daarnaast worden er geen nieuwe interventies voorgesteld.
Jeugdstrafrecht
Gelet op de inhoud van voornoemde rapportages ziet de rechtbank geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht en daarmee het jeugdstrafrecht toe te passen. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het gedrag van verdachte blijkt dat hij berekenend is richting hulpverlening, hij bewuste keuzes maakt om zich niet aan de afspraken te houden en hij niet gemotiveerd is om mee te werken aan hulpverlening. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2025 is verdachte nog gewezen op het belang van het meewerken aan de gedragsbeïnvloedende maatregel en de consequenties van het niet naleven van de afspraken. Desondanks heeft verdachte zich daar, in de korte tussenliggende periode tot het onderzoek ter terechtzitting van 27 maart 2025, niks van aangetrokken. Gelet op al het voornoemde gaat de rechtbank bij de strafoplegging uit van het volwassenenstafrecht.
De straf
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS- afspraken. Daarbij heeft de rechtbank verder in aanmerking genomen dat het een professioneel en operationeel drugslab betrof, dat bedoeld was om grote hoeveelheden amfetamine(-olie) te produceren. Daarnaast heeft de rechtbank bij de straftoemeting - meer dan de officier van justitie - rekening gehouden met de rol die verdachte gespeeld heeft in het geheel. Uit het dossier blijkt dat de rol van verdachte kleiner was dan de rol van medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] . Verdachte is daarnaast een veel kortere periode betrokken geweest bij het drugslab. Dat tezamen resulteert in een lagere straf dan geëist.
De rechtbank ziet op basis de inhoud van het advies van de jeugdreclassering en het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding om verdachte, in welke vorm dan ook, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit ook niet kan worden volstaan met een taakstraf. De rechtbank acht derhalve alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Maatregel kostenverhaal
Op 1 juli 2022 is de Maatregel Kostenverhaal in werking getreden. De maatregel is van toepassing op strafbare feiten die na de inwerkingtredingsdatum worden opgespoord en vervolgd. De maatregel, opgenomen in artikel 13d van de Opiumwet, maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of volksgezondheid, op vordering van het Openbaar Ministerie worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een in artikel 13d, lid 1, Opiumwet genoemd strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp.
De rechtbank stelt vast dat aan voornoemde vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. In het drugslab in de schuur waren namelijk stoffen aanwezig die een ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en daarnaast heeft de Staat kosten gemaakt voor vernietiging daarvan.
Bij de stukken bevindt zich een factuur van [bedrijf] met een kostenoverzicht van het ontmantelen van het drugslab, inclusief de afvoer van chemicaliën en restafval en het vernietigen van hardware. Totaal gaat het om een bedrag van 80.172,45. De rechtbank is van oordeel dat de kosten voldoende zijn onderbouwd en zijn aan te merken als kosten in de zin van artikel 13d van de Opiumwet. Uit het dossier blijkt tevens dat de factuur van [bedrijf] door de Staat is betaald.
Gelet op het voornoemde zal de rechtbank aan verdachte de maatregel kostenverhaal opleggen. Daarbij ziet de rechtbank aanleiding rekening te houden met het aantal medeverdachten en de rol die verdachte heeft gespeeld in het geheel. Derhalve legt de rechtbank aan verdachte de verplichting op één zevende van het totaalbedrag, te weten 11.453,21, te betalen aan de Staat ter vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 13d van de Opiumwet. Indien dit bedrag niet wordt voldaan, kunnen 229 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Anders dan zoals door de officier van justitie gevorderd, legt de rechtbank de betalingsverplichting niet hoofdelijk op. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13d van de Opiumwet blijkt namelijk dat de wetgever die mogelijkheid bewust heeft uitgesloten door het zevende lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht niet van overeenkomstige toepassing te verklaren.17

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10a en 13d van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt op als maatregel de verplichting tot vergoeding van het bedrag van
11.453,21aan de Staat. Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 229 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. J. Faber en mr. M.T.M. Hennevelt, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 april 2025.
1. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409.
2 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt tenzij anders vermeld bedoeld een
ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpaginas, betreft dit tenzij anders vermeld de paginas van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024029771 d.d. 30 juli 2024 (onderzoek Buis).
3 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2024, p. 51 e.v.
4 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 2 februari 2024, p. 82.
5 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2024, p. 69 e.v.
6 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 februari 2024, p. 78.
7 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 februari 2024, p. 171 e.v.
8 Proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 3 februari 2024, p. 685 en proces-verbaal van aanhouding
verdachte d.d. 3 februari 2024, p. 704.
9 Proces-verbaal van bevindingen LFO d.d. 10 juni 2024, p. 911 e.v.
10 Proces-verbaal van bevindingen LFO d.d. 10 juni 2024, p. 911 e.v en NFI-rapport drugsonderzoek aan
materialen aangetroffen op 3 februari 2024 op de locatie [adres] te [plaats] d.d. 2 mei 2024, p. 933 e.v.
11 Proces-verbaal van bevindingen LFO d.d. 10 juni 2024, p. 911 e.v. en proces-verbaal vooronderzoek lab
d.d. 4 maart 2024, p. 892 e.v.
12 Aanvullend proces-verbaal d.d. 21 maart 2025 (documentcode JM133).
13 NFI-rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een drugslab in [plaats] d.d. 26 maart
2024, p. 897 e.v.
14 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2025, p. 346 e.v.
15 De ter terechtzitting van 3 maart 2025 afgelegde verklaring van verdachte.
16 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 februari 2024, p. 717 en p. 719.
17 Kamerstukken II 2020/21, 35564, nr. 6, p. 25