ECLI:NL:RBNNE:2025:1264

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
23/3994
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving met betrekking tot een bedrijfsloods in Makkum

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 27 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving beoordeeld. Eiser, woonachtig in Makkum, had een verzoek ingediend tegen een bedrijfsloods die volgens hem niet in overeenstemming was met de bouwtekeningen van de verleende omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân had het verzoek om handhaving afgewezen met een besluit van 5 mei 2023, en dit werd bevestigd in een bestreden besluit van 21 augustus 2023. De rechtbank heeft op 21 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het college en de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de feitelijk gerealiseerde situatie in strijd is met de vergunning. De rechtbank stelt vast dat de wijzigingen aan de bedrijfsloods vergunningvrij konden worden uitgevoerd volgens de geldende regelgeving. Eiser had ook niet betwist dat de brandcompartimentering niet was veranderd en dat de niet-geplaatste binnenwand geen constructieve functie had. De rechtbank oordeelt dat er geen overtreding is en dat het college terecht geen handhavend optreden heeft ingesteld.

Daarnaast heeft de rechtbank de beroepsgrond van eiser over parkeer- en transportproblemen afgewezen, omdat deze niet in het verzoek om handhaving was opgenomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om terugbetaling van griffierecht af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Makkum, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, hierna te noemen het college
(gemachtigden: mr. M.R. van der Velde, E.E. van der Pal en C. van de Wal).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit Makkum (derde-partij)

(gemachtigde: mr. S.T. Bosch).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving.
1.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving met het besluit van 5 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is het college hierbij gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college en de gemachtigde van derde-partij, vergezeld van W.J. van der Vegte die werkzaam is voor derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 9 februari 2023 een verzoek om handhaving ingediend, gericht tegen een bedrijfsloods aan de [adres] [nummer] in Makkum. Deze loods zou niet in overeenstemming met de bouwtekeningen bij de verleende omgevingsvergunning zijn gebouwd, omdat de kantoor- en personeelsruimte niet zijn gerealiseerd. Ook wijkt het gebruikte isolatiemateriaal af. Het college heeft in bezwaar het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het primaire besluit niet herroepen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser, dat zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
5.1.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 9 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wat heeft het college beslist?
6. In het bestreden besluit heeft het college beslist dat de inpandige ruimten op grond van het Bor vergunningvrij konden worden gerealiseerd. Dit volgt uit artikel 3, aanhef en onderdeel 8, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Dit brengt met zich mee dat, nu deze ruimten niet zijn gerealiseerd maar wel op de tekening bij de verleende omgevingsvergunning stonden opgenomen, er geen sprake is van een overtreding. In de verleende omgevingsvergunning zijn verder geen voorschriften omtrent geluid voorgeschreven, zodat daar ook niet op kan worden gehandhaafd.
Geluidisolatie, kantoor- en personeelsruimte niet gerealiseerd; overtreding?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsloods, waar freeswerkzaamheden plaatsvinden, niet is gebouwd conform de tekeningen die zijn ingediend bij de bouwaanvraag en die ten grondslag liggen aan de vergunningverlening. In de bouwtekeningen stond een kantoor- en personeelsruimte, toilet en ventilatieroosters in de bedrijfsloods getekend, met daartussen een dikke geluidsisolerende wand. Deze ruimten zijn in werkelijkheid niet gerealiseerd. Dit brengt volgens eiser met zich mee dat, door het ontbreken van de geluidwerende scheidende isolatiewand, er vanuit de bedrijfsloods geluidslekken ontstaan. Eiser ondervindt daar geluidsoverlast van. Ook de geplaatste dakisolatie verschilt van de dakisolatie zoals die stond vermeld in de tekeningen. Daarom is sprake van een overtreding. Het college is hierom ten onrechte niet tot handhaving overgegaan.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het college terecht tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van een overtreding. In het beroepschrift en ook ter zitting heeft eiser niet aan de rechtbank duidelijk kunnen maken met welke regel(s) of voorschriften de huidige feitelijk gerealiseerde situatie, ten opzichte van de tekeningen die ten grondslag liggen aan de verleende omgevingsvergunning, in strijd zijn. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat het beroep onvoldoende is onderbouwd. Voor de rechtbank is er om die reden ook geen grond om tot het oordeel te kunnen komen dat er sprake is van een overtreding. Hierom slaagt het beroep al niet. Daar komt voor de rechtbank bij dat eiser niet heeft betwist dat de feitelijk gerealiseerde wijzigingen vergunningvrij konden worden gerealiseerd. Eiser heeft ook niet betwist dat de brandcompartimentering niet is veranderd. Derde-partij heeft gewezen op de reactie van de architect waarin staat verwoord dat de niet geplaatste binnenwand, waar eiser in zijn beroep op doelt, geen constructieve wand of scheidingswand voor brand is. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van een verandering van het bouwwerk, als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel 8, bijlage II Bor, [1] zonder dat daarbij de draagconstructie of brandcompartimentering is veranderd. Ook hierom slaagt het betoog niet.
Verkeer- en transportproblemen
8. Eiser heeft in zijn beroepschrift verder gewezen op parkeer- en transportproblemen rondom de percelen waar het bedrijf van derde-partij is gevestigd. Eiser zet uiteen dat dit ziet op hetzelfde handhavingsverzoek.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond niet. De rechtbank legt hierna uit waarom. Uit het verzoek om handhaving van eiser van 9 februari 2023 valt voor de rechtbank niet af te leiden dat eiser daarin ook heeft verzocht om handhavend op te treden tegen verkeer- en transportproblemen. Ter zitting heeft eiser dat evenmin duidelijk kunnen maken. Het verzoek om handhaving van 9 februari 2023 dat hier in beroep voorligt, beperkt zich daarmee tot de vergunde freeshal, in het bijzonder tot de vraag of de niet gerealiseerde kantoor- en personeelsruimte een overtreding met zich meebrengt. Om die reden kan het onderwerp verkeer- en transportproblemen in dit geschil inhoudelijk niet beoordeeld worden. [2]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. bijvoorbeeld ABRvS 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2395, r.o. 3.3. En de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 28 november 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6296, r.o. 31 – 33.
2.Vgl. bijvoorbeeld ABRvS 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1569, r.o. 6.1.