ECLI:NL:RBNNE:2025:116

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
18-168915-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 60-jarige man voor poging tot zware mishandeling, zware mishandeling, poging tot doodslag en voorhanden hebben van vuurwapen

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 60-jarige man die op 6 juli 2023 betrokken was bij een geweldsincident in de gemeente Oldambt. De man is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, zware mishandeling, poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer door hem in de buik te steken met een scherp voorwerp. Dit gebeurde tijdens een vechtpartij op een terras. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met een scherp voorwerp een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de buik van het slachtoffer, wat resulteerde in een steekwond die medische behandeling vereiste. Daarnaast heeft de verdachte in een later geweldsincident met een vuurwapen op twee andere slachtoffers geschoten, waarbij één slachtoffer in het been werd geraakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en zware mishandeling, en legde een gevangenisstraf van acht jaren op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/168915-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 en 20 november 2024 en 4 december 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Karakaya, advocaat te Apeldoorn. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.
Tenlastelegging
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de volledige tekst van de tenlastelegging verwezen naar de inhoud daarvan zoals opgenomen in bijlage I. De inhoud van die bijlage dient als hier ingelast te worden beschouwd.
De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte:
zich op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] , subsidiair ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair ten laste gelegd als een openlijke geweldpleging;
zich op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] , subsidiair ten laste gelegd als een zware mishandeling en meer subsidiair ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling;
zich op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] , subsidiair ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling;
zich op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen, onderdelen daarvan en munitie.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever, door hem in een ongecontroleerde, chaotische situatie in het bovenlichaam te steken. Naar algemene ervaringsregels is de kans op levensbedreigend letsel aanmerkelijk te achten als met een scherp voorwerp in het bovenlichaam wordt gestoken. In het bovenlichaam bevinden zich immers diverse vitale organen en grote bloedvaten die door een steekwond zodanig beschadigd kunnen raken, dat als gevolg daarvan de dood intreedt. Dat verdachte met kracht heeft gestoken, blijkt uit het feit dat het steekvoorwerp door de kleding en de huid het lichaam van aangever is binnengedrongen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm moet dit gedrag worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans bewust is geweest en dat hij deze heeft aanvaard.
Feit 2 en 3
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 2 primair en feit 3 primair. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van zowel [slachtoffer] als [slachtoffer] . Verdachte heeft in een chaotische, dynamische situatie drie maal een kogel afgevuurd op [slachtoffer] . De kans op dodelijk letsel is aanmerkelijk te achten als er in een onoverzichtelijke situatie als deze drie keer met een pistool op een persoon wordt geschoten. Uit camerabeelden in het dossier blijkt dat [slachtoffer] net voor [slachtoffer] langs kruiste toen [slachtoffer] door het derde schot van verdachte werd geraakt. Het is van toeval afhankelijk geweest dat [slachtoffer] niet door dit schot is getroffen. Toen verdachte later gericht op [slachtoffer] schoot, was [slachtoffer] op de vlucht en in een afwerende houding. Weliswaar is [slachtoffer] boven zijn knie geraakt, maar de kans dat de kogel in die beweging een andere, fatale plek had geraakt, is aanmerkelijk te achten. Het kan niet anders dan dat verdachte zich
zowel ten aanzien van [slachtoffer] als ten aanzien van [slachtoffer] van de aanmerkelijke kans bewust is geweest en dat hij deze heeft aanvaard.
Feit 4
De officier van justitie heeft - kortgezegd - veroordeling gevorderd voor feit 4.
Standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en feit 1 subsidiair. Hij heeft hiertoe - kortgezegd - aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer] . Verdachte heeft weliswaar op enig moment een schroevendraaier voorhanden gehad, maar er zijn geen objectieve getuigen die hebben waargenomen dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt. De verklaringen van aangever zijn twijfelachtig en zijn naar verloop van tijd steeds stelliger geworden, zodat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. Hier moet dan ook zeer behoedzaam en terughoudend mee om worden gegaan.
Indien de rechtbank tot een ander oordeel komt, kan alsnog geen bewezenverklaring volgen, nu verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 meer subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat niet alle handelingen zoals opgenomen in de tenlastelegging bewezen kunnen worden.
Feit 2 en 3
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat verdachte weliswaar eenmaal heeft geschoten op het been van [slachtoffer] en eenmaal op het been van [slachtoffer] , maar dat die gedragingen - kortgezegd - geen (voorwaardelijk) opzet op de dood opleveren. Ten aanzien van [slachtoffer] (feit 2) geldt dat eveneens niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld, nu uit de letselrapportage niet volgt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en verdachte bovendien geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 meer subsidiair en feit 3 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat niet alle handelingen zoals opgenomen in de tenlastelegging bewezen kunnen worden.
Feit 4
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier ingelast te worden beschouwd.
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat zich in de middag van 6 juli 2023 op het terras van een [bedrijf] in [plaatsnaam] een geweldsincident heeft voorgedaan. Bij dat incident waren twee groepen betrokken. Enerzijds was dat de groep waartoe verdachte behoorde, en anderzijds was dat de groep waartoe aangever [slachtoffer] behoorde. Het geweldsincident vond plaats nadat verdachte zijn auto tegenover het terras had geparkeerd en samen met anderen het terras is opgegaan. Aangever bevond zich op het terras en heeft bij dit geweldsincident steekletsel opgelopen.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting ontkend dat hij verantwoordelijk is voor het door aangever opgelopen steekletsel. Zijn verklaring komt er op neer dat hij weliswaar op enig moment tijdens de vechtpartij een schroevendraaier voorhanden heeft gehad, maar dat hij deze niet heeft gebruikt om aangever te verwonden. Hoe aangever steekletsel heeft opgelopen, weet verdachte niet.
Aangever heeft in zijn aangifte van 6 juli 2023 uitdrukkelijk verklaard dat verdachte tijdens de vechtpartij een rare beweging heeft gemaakt in de richting van zijn - aangevers - buik. Aangever heeft nadien rechts onder zijn tepel een wond geconstateerd. De rechtbank acht deze door aangever afgelegde verklaring betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe dat aangever niet alleen relatief kort na het incident, namelijk nog op de dag zelf, heeft verklaard over de rol van verdachte, maar daarbij ook uitdrukkelijk over zijn eigen aandeel heeft verklaard. De verklaring van aangever bij de rechter-commissaris - ruim een jaar na het incident - waarin hij meer expliciet heeft verklaard dat verdachte hem - aangever - met iets in zijn buik heeft gestoken zal de rechtbank niet gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, in de eerste plaats in de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring. Uit die verklaring volgt dat verdachte op enig moment tijdens de vechtpartij een schroevendraaier in zijn handen had en dat hij tijdens het gevecht heel dichtbij aangever heeft gestaan. De aangifte wordt voorts ondersteund door de letselrapportage, waaruit volgt dat het bij aangever vastgestelde letsel passend is bij een steekverwonding en dat de steekwond zich bevond in de rechter bovenbuik. De aangifte vindt tot slot steun in de verklaring van [bedrijf] , de eigenaar van de [bedrijf] . Uit zijn verklaring volgt dat een oudere grijsharige man - de rechtbank begrijpt: verdachte - agressief aan is komen lopen en aan het schreeuwen was. Er werd direct gevochten en tijdens de vechtpartij heeft [bedrijf] een mes gezien. De rechtbank constateert dat [bedrijf] weliswaar niet heeft verklaard dat verdachte degene is geweest die het mes vasthad, maar dat doet gelet op voornoemde bewijsmiddelen niet af aan een bewezenverklaring. In het dossier bevindt zich bovendien geen enkele aanwijzing dat iemand anders dan verdachte een scherp voorwerp vast heeft gehad tijdens de vechtpartij. Daarbij komt dat verdachte ten aanzien van zijn eigen aandeel bij het geweldsincident zeer wisselende en onsamenhangende verklaringen heeft afgelegd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een scherp en puntig voorwerp een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de buik van aangever en aangever daarbij in zijn buik heeft geraakt.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of dit handelen kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag zoals primair ten laste is gelegd. Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen, moet kunnen worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever heeft gehad. Er is geen bewijs dat verdachte aangever wilde doodsteken, zodat van vol opzet geen sprake is. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de
aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt voorop dat steken in het bovenlichaam met een scherp/puntig voorwerp onder omstandigheden dodelijk kan zijn, omdat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden. Niet elke steekbeweging in het bovenlichaam veroorzaakt echter een aanmerkelijke kans op de dood. In deze zaak geeft het dossier geen duidelijkheid over het exacte voorwerp en de kracht waarmee verdachte aangever heeft gestoken. Bovendien blijkt uit de letselrapportage dat geen sprake was van inwendig (orgaan-)letsel en was ziekenhuisopname niet nodig. De rechtbank kan gelet hierop niet vaststellen dat de omstandigheden zodanig waren dat een aanmerkelijke kans bestond dat aangever door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Met betrekking tot de vraag naar het risico op zwaar lichamelijk letsel zoals subsidiair ten laste is gelegd, komt de rechtbank tot een ander oordeel. De rechtbank is namelijk van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door het handelen van verdachte.
Verdachte heeft met een scherp en puntig voorwerp in de buik van aangever gestoken, als gevolg waarvan een steekverwonding is ontstaan. Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van een wond met een diepte van ongeveer 3 centimeter, die moest worden gehecht. Door met een scherp en puntig voorwerp in iemands buik te steken, had bovendien wel forser, permanent letsel veroorzaakt kunnen worden dan er nu is ontstaan (zoals schade aan pezen en zenuwen of inwendige organen) waarbij verder medisch ingrijpen nodig zou zijn geweest.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte heeft verdachte de kans op dit letsel ook bewust aanvaard, zodat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Feit 2, feit 3 en feit 4
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting staat vast dat zich op de dag van het steekincident op het terras, nogmaals een geweldsincident heeft voorgedaan in [plaatsnaam] . Dit geweldsincident vond in de avond plaats bij het autobedrijf van één van de zoons van verdachte aan de [adres] . Verdachte was hier samen met zijn vier zoons en twee kennissen aanwezig. De latere slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer] zijn hier op uitnodiging van een van de zoons van verdachte ook naar toe gekomen. Uit de aangiftes van [slachtoffer] en [slachtoffer] , alsmede uit (beschrijvingen van) camerabeelden en uit de verklaring van verdachte zelf blijkt dat verdachte bij dit incident een vuurwapen ter hand heeft genomen en vervolgens [slachtoffer] en daarna [slachtoffer] in het been heeft geschoten. Ter zitting van
4 december 2024 heeft verdachte verklaard dat hij dit beide keren opzettelijk heeft gedaan.
De vraag die - wederom - aan de rechtbank voorligt is of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangevers [slachtoffer] en [slachtoffer] . De rechtbank zal deze vraag in chronologische volgorde van de gebeurtenissen beantwoorden, zodat zij eerst zal bespreken of een poging tot doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals onder feit 3 primair ten laste is gelegd.
De rechtbank stelt bij het beantwoorden van deze vraag voorop dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte in totaal vier kogels heeft afgevuurd. De derde kogel heeft het been van [slachtoffer] geraakt en de vierde kogel heeft het been van [slachtoffer] geraakt. Verdachte heeft ter zitting van 4 december 2024 verklaard dat hij aanvankelijk tweemaal naar de grond heeft geschoten en dat hij de derde keer opzettelijk in het been van [slachtoffer] heeft geschoten. De officier van justitie heeft zich in haar requisitoir daarentegen op het standpunt gesteld dat op de camerabeelden duidelijk te zien is dat verdachte de eerste twee keren niet op de grond, maar gericht op [slachtoffer] heeft geschoten. De rechtbank ziet dat anders en overweegt daartoe dat uit de (beschrijving van de) camerabeelden in het dossier niet blijkt in welke richting verdachte de eerste twee maal heeft geschoten. Uit de bewijsmiddelen volgt daarentegen wel dat verdachte bij het derde schot in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een poging tot doodslag, uitgaan van de situatie waarin verdachte eenmaal in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten en hem daarbij ook heeft geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte, [slachtoffer] van het leven wilde beroven. Van vol opzet op de dood is aldus geen sprake. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte heeft geschoten kort nadat meerdere mensen dicht op elkaar stonden en er kennelijk sprake was van een conflict. Verdachte heeft in de richting van [slachtoffer] geschoten op het moment dat [slachtoffer] van hem wegrende. [slachtoffer] is hierbij in zijn been geraakt. Op dat moment was ook [slachtoffer] aan het rennen. [slachtoffer] kruiste [slachtoffer] op het moment dat [slachtoffer] neerviel.
De rechtbank is van oordeel dat in een ongecontroleerde, dynamische situatie als deze, waarin verdachte bovendien - naar eigen zeggen - heeft gehandeld uit boosheid en frustratie, sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat de door verdachte afgevuurde kogel een vitaal onderdeel van het lichaam van [slachtoffer] zou raken en hem dodelijk zou treffen. De verklaring van verdachte inhoudend dat hij een geoefend schutter is en aldus zeker wist dat hij [slachtoffer] in het been zou raken, doet geen afbreuk aan de aanmerkelijkheid van de kans. Verdachte heeft immers geschoten in de richting van een bewegend object, op wiens bewegingen hij, verdachte, geen enkele invloed had. Bovendien volgt uit de verklaring van verdachte dat hij het betreffende wapen die avond voor het eerst heeft gebruikt, zodat vaststaat dat verdachte geen enkele ervaring had met dit wapen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Al het voorgaande maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt is of verdachte zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] , zoals ten laste is gelegd onder feit 2 primair. De officier van justitie heeft betoogd dat het van toeval afhankelijk is geweest dat [slachtoffer] niet door het schot is getroffen dat [slachtoffer] in zijn been raakte, nu [slachtoffer] op dat moment net voor [slachtoffer] langs kruiste. De rechtbank ziet dat anders en overweegt daartoe als volgt. Uit de camerabeelden in het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat [slachtoffer] , [slachtoffer] kruiste nadat [slachtoffer] neerviel. De rechtbank heeft dit gegeven weliswaar van belang geacht voor de ongecontroleerdheid van de situatie waarin verdachte op [slachtoffer] schoot, maar dat gegeven levert naar het oordeel van de rechtbank nog geen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] op. De rechtbank overweegt daartoe dat het niet duidelijk is dat [slachtoffer] op het moment dat [slachtoffer] werd geraakt, zich in een zodanige nabijheid van dit schot bevond dat kan worden gesteld dat die kogel ook [slachtoffer] (dodelijk) had kunnen treffen.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte, nadat hij [slachtoffer] had neergeschoten en hij een storing in zijn wapen had verholpen, een vierde schot heeft gelost en [slachtoffer] daarbij in zijn been heeft geraakt. De rechtbank is van oordeel dat ook deze handeling geen poging tot doodslag op [slachtoffer] oplevert. Anders dan de officier van justitie leidt de rechtbank uit de (beschrijving van de) camerabeelden in het dossier niet af dat [slachtoffer] op dat moment op de vlucht was en dat de kogel een andere plek dan het onderlichaam had kunnen binnendringen. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] , zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zware mishandeling van [slachtoffer] , zoals subsidiair onder feit 2 is ten laste gelegd. Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling is allereerst vereist dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Uit de letselrapportage volgt dat de behandelend artsen op 6 juli 2023 uitwendig twee openingen in het rechter bovenbeen hebben geconstateerd en dit hebben geduid als een schotverwonding. Daarnaast hebben de behandelend artsen een uit meerdere fragmenten bestaande breuk van het onderste deel van het dijbeen geconstateerd. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, gekeken naar de aard en ernst van de letsels, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. [slachtoffer] heeft blijkens de letselrapportage een operatie moeten ondergaan, waarbij beide openingen in het been werden gehecht en de breuk in het dijbeen werd gefixeerd met behulp van een zogenaamde mergpen. In het algemeen wordt bij een breuk zoals bij [slachtoffer] een genezingsduur van circa 3-4 maanden genoemd, maar uitloop naar 6 (of meer) maanden is niet uitgesloten. Het materiaal waarmee botbreuken worden gefixeerd, wordt doorgaans operatief verwijderd enige tijd nadat de breuk voldoende is hersteld. Bij een mergpen in het bovenbeen is dat na minimaal 2 jaar. Er is daarmee nog altijd geen sprake van een medische eindsituatie.
Voor een veroordeling van zware mishandeling is voorts vereist dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte op zijn minst sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt hiertoe dat de kans dat iemand die in het been wordt geschoten met een vuurwapen zwaar lichamelijk letsel oploopt, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De handelingen van verdachte moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest. Verdachte heeft dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] .
De rechtbank acht tot slot bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van het wapen en de munitie, zoals ten laste is gelegd onder feit 4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair en feit 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. ​
hij op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • een scherp en puntig voorwerp voorhanden heeft gehad en
  • een stekende beweging heeft gemaakt met een scherp en puntig voorwerp in de richting van de buik van die [slachtoffer] en daarbij die [slachtoffer] heeft geraakt in zijn buik,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
  • een schotverwonding (met twee openingen waarvan de ene aan de voorkant en buitenzijde boven de knie en de andere aan de achterzijde halverwege het bovenbeen) en
  • een dijbeenbreuk met meerdere fragmenten en
  • waarbij operatief een mergpen is geplaatst voor fixatie van de botbreuk die operatief moet worden verwijderd (doorgaans na minimaal 2 jaar),
heeft toegebracht door
  • met een pistool te schieten op die [slachtoffer] en
  • die [slachtoffer] te raken in zijn bovenbeen;
hij op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
  • een pistool heeft getrokken en het pistool heeft gericht op die [slachtoffer] en
  • heeft geschoten op die [slachtoffer] terwijl die [slachtoffer] wegrende en
  • daarbij die [slachtoffer] heeft geraakt in zijn been,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt een wapen, munitie en onderdelen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
  • een semi automatisch pistool van het merk STAR mod. PD, kleur zwart (waarvan het wapennummer was weggewerkt), van het kaliber .45 auto en
  • een kogelpatroon (aanwezig in de kamer van dat pistool) van het merk Sellier & Bellot .45 auto en
  • een gevulde patroonmagazijn (1 kogelpatroon van het merk Sellier & Bellot .45 auto) en
  • een huls van een eenheidspatroon van het kaliber .45 auto (van het merk Sellier en Bellot) en
  • munitie (13 stuks kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot .45 auto),
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, munitie en onderdelen voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - kortgezegd - betoogd dat verdachte geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van feit 2 en feit 3 heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft hiertoe allereerst aangevoerd dat sprake is geweest van een (onmiddellijk dreigend gevaar voor een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De zoon van verdachte, [naam] , is direct voordat verdachte schoot, in zijn gezicht geslagen door [slachtoffer] . Daarnaast werd verdachte vlak voordat hij schoot, verbaal bedreigd door [slachtoffer] en [slachtoffer] . Een andere zoon van verdachte, [naam] , is eerder op de dag mishandeld en bedreigd met de dood. Daardoor ontstond er bij verdachte eveneens een reële angst voor leden uit de groep door wie [naam] was mishandeld. Die angst blijkt onder meer uit de telefoongesprekken die verdachte voorafgaand aan het schietincident met de politie heeft gevoerd en uit meerdere getuigenverklaringen in het dossier.
Het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel stond in redelijke verhouding tot de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en bovendien is voldaan aan het onttrekkingsvereiste, in die zin dat in redelijkheid niet van verdachte gevergd kon worden dat hij zijn eigen garage zou verlaten. Verdachte komt dan ook een gerechtvaardigd beroep op noodweer toe.
Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich niet proportioneel heeft verdedigd, komt verdachte een gerechtvaardigd beroep toe op noodweerexces. Het schieten is het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door het onmiddellijk dreigend gevaar van een aanranding en door de gehele voorgeschiedenis werd veroorzaakt.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer ex artikel 41, eerste lid, Sr, is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed van de dader zelf of een ander, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Noodweer impliceert aldus verdedigend optreden. Dat betekent dat gedragingen die als aanvallend moeten worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht, geen grondslag kunnen vormen voor een geslaagd beroep op noodweer.
De rechtbank overweegt dat verdachte sinds het schietincident op 6 juli 2023 meermalen heeft verklaard dat hij heeft geschoten om zijn kinderen te beschermen tegen dreigingen vanuit enerzijds [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en anderzijds vanuit de groep die verdachte de Marokkanen noemt. Ter zitting zijn de beelden van het schietincident en de momenten kort voorafgaand aan het schietincident getoond aan verdachte. Op die beelden is te zien dat de zoon van verdachte, [naam] , op enig moment voorafgaand aan het schietincident een klap krijgt van [slachtoffer] . Voor verdachte zou dit, in combinatie met het feit dat hij zich bedreigd voelde, aanleiding hebben gevormd om over te gaan tot schieten.
De rechtbank stelt voorop dat de camerabeelden waar eerder naar is verwezen in dit vonnis, audio hebben opgenomen. Dit audiobestand is door de politie uitgewerkt in een proces-verbaal van bevindingen. Uit dit proces-verbaal blijkt dat kort voorafgaand aan het schietincident sprake is geweest van een gesprek waarin met name verdachte en [slachtoffer] het woord hebben gevoerd. De rechtbank leidt uit het proces- verbaal af dat verdachte de leiding had in het gesprek en dat hij van meet af aan erg opgefokt was in zijn praten. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat op enig moment in het gesprek bedreigingen zijn geuit door [slachtoffer] of [slachtoffer] . Sterker nog, uit het proces-verbaal volgt dat [slachtoffer] herhaaldelijk heeft aangegeven dat hij geen problemen wilde. Bovendien volgt uit het proces-verbaal dat het juist verdachte was die [slachtoffer] nog voorafgaand aan het schietincident heeft bedreigd met de dood. De rechtbank overweegt voorts dat niet ter discussie staat dat [slachtoffer] en [slachtoffer] op enig moment gesommeerd zijn om weg te gaan, waarna [slachtoffer] en [slachtoffer] naar het hek zijn gelopen. De rechtbank leidt uit die gedragingen af dat [slachtoffer] en [slachtoffer] ook daadwerkelijk van plan waren om het terrein te verlaten. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding vanuit [slachtoffer] en/of [slachtoffer] . De rechtbank merkt in dit verband nog op dat verdachte met zes anderen een getalsmatig overwicht vormde ten opzichte van [slachtoffer] en [slachtoffer] , die slechts met zijn tweeën waren.
De rechtbank overweegt voorts dat het niet ter discussie staat dat verdachte van meet af aan in het gesprek met [slachtoffer] en [slachtoffer] een wapen bij zich droeg. Uit de (beschrijving van) camerabeelden in het dossier, alsmede uit de verklaring van verdachte ter zitting van 4 december 2024 volgt dat verdachte het wapen ter hand heeft genomen, kort nadat [slachtoffer] en [slachtoffer] zich richting het hek begaven. Uit de (beschrijving van) camerabeelden volgt tevens dat verdachte, terwijl hij het wapen in zijn hand had, is beetgepakt/omklemd door zijn zoon [naam] , kennelijk met de bedoeling om hem tegen te houden. De rechtbank overweegt dat dit alles gebeurde nog voordat [naam] een klap kreeg van [slachtoffer] bij het hek. Gelet op de bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat zijn handelen evident niet kan worden aangemerkt als verdedigend, maar moeten worden beschouwd als aanvallend.
De rechtbank overweegt tot slot dat ook van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding vanuit de groep die verdachte de Marokkanen noemt, niet is gebleken.
Verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij in de middag voorafgaand aan het schietincident tweemaal met de politie heeft gebeld uit angst voor voornoemde groep. Uit zijn verklaring volgt eveneens dat hij het hek bij de garage in de middag al had dichtgedaan omdat hij was gewaarschuwd dat de Marokkanen naar hem en zijn kinderen op zoek waren en dat deze angst eveneens grond vormde voor zijn handelen. De rechtbank overweegt dat enkele vrees voor een aanranding onvoldoende is om van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding te kunnen spreken. Daarbij komt dat de rechtbank het gedrag van verdachte direct na het schietincident allerminst passend acht bij een man die vreest voor zijn eigen leven of dat van zijn kinderen. Uit camerabeelden volgt namelijk dat verdachte nog een hele tijd na het incident rustig rondloopt over zijn terrein, nota bene met het hek open.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep op een te rechtvaardigen verdediging van het handelen, zodat de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte vaststaat. Het beroep op noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:

4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
De rechtbank acht deze feiten en verdachte strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een beduidend lagere straf dan is gevorderd door de officier van justitie. Oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf werkt ontwrichtend op het leven van verdachte, mede gelet op zijn gezondheidsproblemen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling op het terras van een [bedrijf] in [plaatsnaam] . Daar is op klaarlichte dag tussen enerzijds verdachte en (in ieder geval één van) zijn zoon(s) en anderzijds de groep waartoe het slachtoffer behoorde een vechtpartij ontstaan. Deze vechtpartij ontstond nadat verdachte zijn auto tegenover de [bedrijf] had geparkeerd en het terras is opgestormd. Verdachte heeft tijdens de vechtpartij fors geweld toegepast, door het slachtoffer in zijn buik te steken. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een wond opgelopen, die in het ziekenhuis moest worden gehecht. Tot op de dag van vandaag heeft hij een zichtbaar litteken op zijn buik. Verdachte heeft met dit handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Uit de vordering tot schadevergoeding volgt dat het slachtoffer nog elke dag last heeft van het incident en de gevolgen daarvan. Verdachte heeft met zijn handelen bovendien diverse omstanders ongewild geconfronteerd met geweld, onder wie het tweejarige dochtertje van het slachtoffer. Dergelijk gedrag veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij dit incident is het niet gebleven. Nog op dezelfde dag heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan een zware mishandeling. Op uitnodiging van (de familie van) verdachte zijn de slachtoffers naar het autobedrijf van de zoon van verdachte gekomen, alwaar een gesprek heeft plaatsgevonden over de spanningen die aanleiding vormden voor- en gevolg waren van het eerdere steekincident. Uit boosheid en frustratie heeft verdachte het heft op enig moment volledig in eigen handen genomen, door een vuurwapen te pakken en beide slachtoffers hiermee in het been te schieten. Verdachte heeft zich na het schietincident niet bekommerd om de slachtoffers, die beide weerloos op de grond lagen. Sterker nog, verdachte heeft zich zelfs hierna nog dreigend opgesteld richting de slachtoffers en heeft slachtoffer [slachtoffer] letterlijk en figuurlijk een trap na gegeven. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Beide slachtoffers zijn in het ziekenhuis behandeld aan hun schotwonden en [slachtoffer] moest worden geopereerd. Bij [slachtoffer] is anderhalf jaar na het incident nog steeds geen sprake van een medische eindsituatie. Bovendien blijkt uit de vorderingen tot schadevergoeding van beide slachtoffers dat het incident een enorme impact op hen heeft gehad en dat zij nog veel psychische gevolgen ondervinden van het incident.
Verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van (onderdelen van) een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee. In deze zaak wordt dat pijnlijk duidelijk, nu verdachte het vuurwapen niet alleen voorhanden heeft gehad, maar ook heeft gebruikt.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een vuurwapen bij zich droeg, daar zo makkelijk naar heeft gegrepen en vervolgens op deze brute wijze geweld heeft gebruikt. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij, zowel in het kader van het steekincident als in het kader van het schietincident, zelf de confrontatie heeft opgezocht en dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en de schuld vooral bij anderen heeft neergelegd. Van enig inzicht in zijn eigen handelen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 september 2024, waaruit volgt dat verdachte in 2014 is veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot doodslag en het medeplegen van een bedreiging. De rechtbank zal hier in strafverzwarende zin rekening mee houden.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals beschreven in de reclasseringsrapporten van 7 december 2023 en 6 november 2024. Uit die rapporten volgt dat er risicofactoren bestaan in het leven van verdachte. Het is echter niet duidelijk geworden of het handelen van verdachte is gelegen in het niet adequaat kunnen oplossen van problemen of in een pro-criminele houding. Bij een veroordeling adviseert de reclassering de rechtbank om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest opleggen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de raadsman naar voren
gebrachte persoonlijke omstandigheden, maar ziet daarin gelet op de aard en de ernst van de feiten geen reden tot matiging van de straf. De op te leggen gevangenisstraf is van kortere duur dan is gevorderd door de officier van justitie, aangezien de rechtbank ten aanzien van twee feiten een minder zware variant van het ten laste gelegde bewezen acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1.
Feit 1[slachtoffer] , tot een bedrag van 385,- ter zake van materiële schade en
10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2.
Feit 2[slachtoffer] , tot een bedrag van 41.845,50 ter vergoeding van materiële schade en
25.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ter zitting is het materiële deel van de vordering aangepast naar een bedrag van 40.941,18.
3.
Feit 3[slachtoffer] , tot een bedrag van 2.864,- ter vergoeding van materiële schade en
17.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ter zitting is het materiële deel van de vordering aangepast naar een bedrag van 2.395,-.
Alle drie de benadeelden partijen hebben daarnaast verzocht een contactverbod ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de inhoudelijke uitwisseling van standpunten overgelaten aan de advocaten van de benadeelde partijen, waardoor zij geen uitdrukkelijk standpunt heeft ingenomen. Wel heeft de officier van justitie opgemerkt dat de benadeelde partijen materiële en immateriële schade hebben geleden door toedoen van verdachte. De materiële schadeposten zijn allen van een onderbouwing voorzien en de gevorderde immateriële schadevergoedingen lijken niet onredelijk. De rechtbank zou dan ook kunnen komen tot toewijzing van de vorderingen, althans een substantieel deel daarvan. Bij gehele of gedeeltelijke toewijzing heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
Vordering benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1)
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1 primair en feit 1 subsidiair. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op het feit dat de vordering te complex is om te behandelen binnen het strafproces. De complexiteit schuilt
met name in de pre-existente klachten van de benadeelde partij. Meer subsidiair dient de vordering niet- ontvankelijk te worden verklaard nu sprake is van eigen schuld ex artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de zijde van de benadeelde partij. Het bepalen van de eigen schuld is bij uitstek voorbehouden aan de civiele rechter en levert een onevenredige belasting op van het strafproces.
Indien de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering geldt dat de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu er bij de vordering geen overzicht van de in 2023 gedeclareerde zorgkosten is bijgevoegd. Het kan dus goed zijn dat de benadeelde partij zijn eigen risico al voorafgaand aan het incident had aangewend. Ten aanzien van de immateriële schade dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden dan wel flink te worden gematigd, nu uit de vordering niet blijkt dat de geconstateerde PTSS een rechtstreeks gevolg is van het ten laste gelegde. De vordering is dan ook onvoldoende onderbouwd.
Vorderingen benadeelde partijen [slachtoffer] en [slachtoffer] (feit 2 en feit 3)
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer] en [slachtoffer] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard gelet op het extreem late moment van het indienen hiervan. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet- ontvankelijk dienen te worden verklaard nu behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De omvang en hoogte van de vorderingen zijn enorm, terwijl de vorderingen vaag, onduidelijk en onvoldoende onderbouwd zijn.
Indien de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen, heeft de raadsman her en der kanttekeningen geplaatst bij zowel de materieel als de immaterieel gevorderde schade. Ten aanzien van de immaterieel gevorderde schade geldt in het bijzonder dat sprake is van eigen schuld ex artikel 6:101 BW aan de zijde van de benadeelde partijen. Het bepalen van de eigen schuld is bij uitstek voorbehouden aan de civiele rechter en levert een onevenredige belasting op van het strafproces, zodat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, althans substantieel dienen te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1)
Ten aanzien van de materieel gevorderde schade is de rechtbank - gelet op de gemotiveerde betwisting door de raadsman - van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is komen vast te staan dat het eigen risico niet al voorafgaand aan het incident op 6 juli 2023 was verbruikt. De rechtbank zal de materieel gevorderde schade daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade toewijsbaar is tot een bedrag van 2.000,-. De rechtbank stelt dit bedrag vast met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 BW, waarbij zij rekening heeft gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechtbanken in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen. De rechtbank heeft eveneens rekening gehouden met het feit dat de uitspraken waarnaar in de vordering is verwezen wezenlijk anders zijn qua aard en ernst van de feiten.
De rechtbank zal de vordering derhalve gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2023. Het overige deel van de vordering zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank ziet, mede gelet op de straf die de rechtbank aan verdachte heeft opgelegd, geen reden om een contactverbod ex artikel 38 v Sr op te leggen.
Algemene opmerkingen ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer] en [slachtoffer] (feit 2 en feit 3)
In haar overzichtsarrest van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) heeft de Hoge Raad gesteld dat met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen de wetgever heeft beoogd binnen het strafproces te voorzien in - kortgezegd - een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (artikel 361, derde lid, Sv).
De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Dit bezwaar wordt echter in afdoende mate ondervangen door voornoemd artikel 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van artikel 6, eerste lid, EVRM aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
Uit artikel 51g, derde lid, Sv volgt dat de benadeelde partij zich op de zitting uiterlijk kan voegen voordat het requisitoir van de officier van justitie is aangevangen. In onderhavige zaak heeft de advocaat van [slachtoffer] en [slachtoffer] de vorderingen ingediend in de nacht voor de eerste zittingsdag op 19 november 2024. De vorderingen bedragen in totaal 79 paginas. Hoewel een dergelijke gang van zaken strijd kan opleveren met artikel 6, eerste lid, EVRM, is de rechtbank van oordeel dat daar in deze zaak geen sprake van is. Op 20 november 2024 is de zaak immers in verband met onvoorziene omstandigheden onderbroken tot de zitting van 4 december 2024, op welke zitting de vorderingen vervolgens zijn behandeld. De raadsman heeft aldus nog twee weken de tijd gehad voor het innemen van een standpunt op de vorderingen. Dat de raadsman hiertoe ook daadwerkelijk in staat was, volgt uit het feit dat ter zitting een uitwisseling van standpunten heeft plaatsgevonden en uit het feit dat de raadsman in zijn pleitnota inhoudelijke opmerkingen heeft gemaakt over de verschillende schadeposten. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank op voorhand niet bepalen dat behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Wel zal de rechtbank per schadepost beoordelen of zij in staat is daaromtrent een oordeel te vellen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer] (feit 2)
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, voor zover de gevorderde schade ziet op de posten ambulancerit, ziekenhuisdaggeldvergoeding, kleding, reiskosten, psychiatrische zorg en opvragen van medische informatie. De rechtbank zal hieronder per schadepost uiteenzetten hoe zij tot dat oordeel is gekomen en zal eveneens bespreken in hoeverre deze schadeposten voor toewijzing vatbaar zijn.
De raadsman heeft ten aanzien van de ambulancerit ter hoogte van 119,16 aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is dat deze kosten daadwerkelijk door de benadeelde partij, en niet door de zorgverzekeraar, zijn betaald. Uit de aanvulling bij de vordering benadeelde partij volgt naar het oordeel van de rechtbank echter afdoende dat de benadeelde partij dit bedrag heeft moeten voldoen, zodat de rechtbank deze schadepost zal toewijzen.
De schadepost ziekenhuisdaggeldvergoeding ter hoogte van 175,-, bestaande uit de vijf dagen die de benadeelde in het ziekenhuis heeft verbleven, is door de raadsman niet betwist, zodat de rechtbank deze schadepost zal toewijzen. Met betrekking tot de toekomstige ziekenhuisdaggeldvergoeding van één dag ter hoogte van 35 geldt dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij een opname zal ondergaan in het ziekenhuis. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot de schadepost kleding ter hoogte van 290,- is de rechtbank - anders dan de raadsman - gelet op de aard van het incident en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij van oordeel dat aannemelijk is dat de kleding die de benadeelde partij op de dag van het incident droeg, na het incident niet meer bruikbaar was. Rekening houdend met afschrijving schat de rechtbank de schade op 145,-. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen en het overige deel van de schadepost niet-ontvankelijk verklaren.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de schadepost reiskosten ter hoogte van 138,60 op het standpunt gesteld dat niet met zekerheid valt vast te stellen dat de benadeelde partij naar de fysiotherapeut heeft moeten en kunnen reizen. Hoewel de rechtbank ten aanzien van de schadepost behandelkosten fysiotherapie (zoals hieronder weergegeven) onvoldoende duidelijk acht of en in hoeverre verdachte via een ziektekostenverzekering verzekerd was voor zijn fysiotherapiebehandelingen, acht de rechtbank wel voldoende aannemelijk geworden dat verdachte de fysiotherapiebehandelingen heeft ondergaan en aldus reiskosten heeft gemaakt. De rechtbank zal deze schadepost dan ook toewijzen.
De schadepost psychiatrische zorg ter hoogte van 459,21 en de schadepost opvragen medische informatie ter hoogte van 155,38 zijn door de raadsman niet betwist, zodat de rechtbank deze schadeposten zal toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadeposten rijbewijs, vakantie, behandelkosten fysiotherapie, parkeerkosten, huishoudelijke hulp, littekencorrectie en verloren verdienvermogen, in het licht van de gemotiveerde betwisting onvoldoende zijn onderbouwd. In zoverre zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Ten aanzien van de schadepost medicatie geldt dat deze weliswaar niet expliciet door de raadsman is betwist, maar de rechtbank acht ook ten aanzien van deze schadepost onvoldoende duidelijk dat de benadeelde partij deze kosten heeft voldaan of
dat deze kosten in het kader van de ziektekostenverzekering voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen. De rechtbank zal daarom ook deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade toewijsbaar is tot een bedrag van 15.000,-. De rechtbank stelt dit bedrag vast met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 BW, waarbij zij rekening heeft gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechtbanken in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van in totaal 16.192,35, bestaande uit 1.192,35 aan materiële schade en 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2023. Het overige deel van de vordering zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank ziet, mede gelet op de straf die de rechtbank aan verdachte heeft opgelegd, geen reden om een contactverbod ex artikel 38 v Sr op te leggen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer] (feit 3)
Ten aanzien van de materieel gevorderde schade overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, voor zover de gevorderde schade ziet op de posten eigen risico, ziekenhuisdaggeldvergoeding en kleding. De rechtbank zal hieronder per schadepost uiteenzetten hoe zij tot dat oordeel is gekomen en zal eveneens bespreken in hoeverre deze schadeposten voor toewijzing vatbaar zijn.
De raadsman heeft ten aanzien van het gevorderde eigen risico van 385,- aangevoerd dat uit de vordering niet blijkt dat de benadeelde partij het eigen risico nog niet had aangewend voorafgaand aan het incident op 6 juli 2023. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de vordering blijkt dat het eigen risico is aangewend voor vervoer op 6 juli 2023, zodat de rechtbank van oordeel is dat de schadepost voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal deze schadepost dan ook toewijzen.
De schadepost ziekenhuisdaggeldvergoeding ter hoogte van 35,- is door de raadsman niet betwist, zodat de rechtbank deze schadepost zal toewijzen.
Met betrekking tot de schadepost kleding ter hoogte van 400,- is de rechtbank - anders dan de raadsman - gelet op de aard van het incident en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij van oordeel dat aannemelijk is dat de kleding die de benadeelde partij op de dag van het incident droeg, na het incident niet meer bruikbaar was. Rekening houdend met afschrijving schat de rechtbank de schade op 200,-. De
rechtbank zal dit bedrag toewijzen en het overige deel van de schadepost niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de overige materiële schadeposten, te weten autosleutel, cashgeld en littekencorrectie, in het licht van de gemotiveerde betwisting onvoldoende zijn onderbouwd. In zoverre zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade toewijsbaar is tot een bedrag van 8.000,-. De rechtbank stelt dit bedrag vast met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 BW, waarbij zij rekening heeft gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechtbanken in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen. De rechtbank heeft eveneens rekening gehouden met het feit dat de uitspraken waarnaar in de vordering is verwezen wezenlijk anders zijn qua letsel en gevolgen voor de benadeelde.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van in totaal 8.620,-, bestaande uit 620,- aan materiële schade en 8.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2023. Het overige deel van de vordering zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank ziet, mede gelet op de straf die de rechtbank aan verdachte heeft opgelegd, geen reden om een contactverbod ex artikel 38 v Sr op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 60a, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] (feit 1 subsidiair)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 2.000,- (zegge: tweeduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.000,- (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 30 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] (feit 2 subsidiair)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 16.192,35 (zegge: zestienduizend honderdtweeënnegentig euro en vijfendertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 16.192,35 (zegge: zestienduizend honderdtweeënnegentig euro en vijfendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 1.192,35 aan materiële schade en 15.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 115 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] (feit 3 primair)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 8.620,- (zegge: achtduizend zeshonderdtwintig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 8.620,- (zegge: achtduizend zeshonderdtwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 620,- aan materiële schade en 8.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 78 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 januari 2025.
Bijlage I
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. ​
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
  • naar een terras is gelopen waar die [slachtoffer] zat (met daarbij aanwezige omstanders) en/of daarbij een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier voorhanden heeft gehad en/of
  • naar die [slachtoffer] heeft uitgehaald (met zijn hand(en) en/of vuist(en) ) en/of daarbij het hoofd van die [slachtoffer] heeft geraakt en/of
  • een (stekende) beweging heeft gemaakt met zijn rechterarm met een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier en/of in de richting van het (boven)lichaam en/of buik van die [slachtoffer] en/of daarbij die [slachtoffer] heeft geraakt in zijn buik en/of
bovenlichaam althans het lichaam en/of
- met een voorwerp (een deksel van een plantenbak) heeft gegooid in de richting van die [slachtoffer] en/of daarbij het hoofd van die voornoemde [slachtoffer] heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • naar een terras is gelopen waar die [slachtoffer] zat (met daarbij aanwezige omstanders) en/of daarbij een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier voorhanden heeft gehad en/of
  • naar die [slachtoffer] heeft uitgehaald (met zijn hand(en) en/of vuist(en) ) en/of daarbij het hoofd van die [slachtoffer] heeft geraakt en/of
- een (stekende) beweging heeft gemaakt met zijn rechterarm met een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier en/of in de richting van het (boven)lichaam en/of buik van die [slachtoffer] en/of daarbij die [slachtoffer] heeft geraakt in zijn buik en/of
bovenlichaam althans het lichaam en/of
- met een voorwerp (een deksel van een plantenbak) heeft gegooid in de richting van die [slachtoffer] en/of daarbij het hoofd van die [slachtoffer] heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt openlijk, te weten [adres] aldaar, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door naar een terras toe te lopen waar die [slachtoffer] zat (met daarbij aanwezige omstanders) en/of daarbij een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier voorhanden te hebben door
  • naar die [slachtoffer] uit te halen en/of te slaan (met zijn hand(en) en/of vuist(en) ) op en/of tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] en/of
  • daarbij te zeggen: "Dit is je laatste kankerwaarschuwing en/of “Je moet kanker oppassen" of woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • een (stekende) beweging te maken met zijn rechterarm met een scherp en/of puntig voorwerp en/of een schroevendraaier en/of in de richting van het (boven)lichaam en/of buik van die [slachtoffer] te steken en/of daarbij die [slachtoffer] te raken in zijn buik en/of bovenlichaam althans het lichaam en/of
  • met een voorwerp (een deksel van een plantenbak) te gooien in de richting van die [slachtoffer] en/of daarbij het hoofd te raken van die [slachtoffer] en/of
  • met voorwerpen (stoel(en), tafel(s)) te gooien in de richting van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] met die voornoemde voorwerpen te raken
terwijl hij, verdachte, dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een steekwond aan en/of in de buik en/of een verwonding aan het hoofd voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
  • met die [slachtoffer] heeft afgesproken (achter een hek op het terrein van het [bedrijf] , [adres] en/of daarbij die [slachtoffer] heeft opgewacht (samen met 6 a 7 aanwezige personen) om in gesprek te gaan en/of waarbij een woordenwisseling is ontstaan en/of waarbij [slachtoffer] naar de uitgang (het toegangshek) is gelopen en/of
  • vervolgens (meerdere malen) heeft geschoten toen die [slachtoffer] is weggelopen en/of
  • vervolgens het pistool heeft gericht op die [slachtoffer] en/of heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer] en/of daarna (een kort moment) is weggelopen en/of vervolgens is teruggelopen naar die [slachtoffer] en/of de (patroon)houder in het pistool heeft geplaatst en/of
  • ( vervolgens) die [slachtoffer] tegen verdachte riep: "Niet schieten, niet schieten" en/of woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
  • met het pistool op die [slachtoffer] heeft geschoten en/of
  • waarbij die [slachtoffer] werd geraakt in zijn (boven)been en/of daarbij nogmaals (meerdere malen) heeft geschoten en/of
- daarbij naar die [slachtoffer] is gelopen en/of die [slachtoffer] heeft getrapt op en/of tegen zijn hoofd en/of daarbij zei: "Kus mijn schoen,” en/of woorden van soortgelijke aard of strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
  • een schotverwonding (met twee openingen waarvan de ene aan de voorkant en/of buitenzijde boven knie en de andere aan de achterzijde halverwege het bovenbeen) en/of
  • een dijbeenbreuk met meerdere fragmenten en/of
  • waarbij operatief een mergpen is geplaatst voor fixatie van de botbreuk(en) die operatief moet worden verwijderd (doorgaans na minimaal 2 jaar)
heeft toegebracht door
  • met die [slachtoffer] af te spreken (achter een hek op het terrein van het [bedrijf] , [adres] en/of daarbij die [slachtoffer] op te wachten (met 6 a 7 aanwezige personen) om in gesprek te gaan en/of waarbij een woordenwisseling ontstond en/of daarbij die [slachtoffer] naar de uitgang (het toegangshek) te laten lopen en/of
  • vervolgens (meerdere malen) te schieten in de richting van die [slachtoffer] toen die [slachtoffer] wegrende en/of
  • vervolgens het pistool te richten op die [slachtoffer] en/of te schieten in de richting van die [slachtoffer] en/of daarna (een kort moment) weg te lopen en/of vervolgens terug te lopen naar die [slachtoffer] en/of de (patroon)houder in het pistool te plaatsen en/of
  • waarbij die [slachtoffer] tegen verdachte riep: “Niet schieten, niet schieten" en/of woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
  • met het pistool te schieten op die [slachtoffer] en/of
  • die [slachtoffer] te raken in zijn (boven)been en/of daarbij nogmaals (meerdere malen) te schieten en/of
  • daarbij naar die [slachtoffer] te lopen en/of die [slachtoffer] te trappen op en/of tegen zijn hoofd en/of daarbij te zeggen: "Kus mijn schoen," en/of woorden van soortgelijke aard of strekking;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • met [slachtoffer] heeft afgesproken (achter een hek op het terrein van het [bedrijf] , [adres] en/of daarbij die [slachtoffer] heeft opgewacht (samen met 6 a 7 aanwezige personen) om in gesprek te gaan en/of waarbij een woordenwisseling is ontstaan en/of waarbij die [slachtoffer] naar de uitgang (het toegangshek) is gelopen en/of
  • vervolgens (meerdere malen) heeft geschoten toen die [slachtoffer] weg is gelopen en/of
  • vervolgens het pistool heeft gericht op die [slachtoffer] en/of heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer] en/of daarna (een kort moment) is weggelopen en/of vervolgens is teruggelopen naar die [slachtoffer] en/of de (patroon)houder in het pistool heeft geplaatst en/of
  • ( vervolgens) die [slachtoffer] tegen verdachte riep: “Niet schieten, niet schieten” en/of woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
  • met het pistool op die [slachtoffer] heeft geschoten en/of
  • waarbij die [slachtoffer] werd geraakt in zijn (boven)been en/of daarbij nogmaals (meerdere malen) heeft geschoten en/of
  • daarbij naar die [slachtoffer] is gelopen en/of die [slachtoffer] heeft getrapt op en/of tegen zijn hoofd en/of daarbij zei: "Kus mijn schoen,” en/of woorden van soortgelijke aard of strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- met die [slachtoffer] heeft afgesproken (achter een hek op het terrein van het [bedrijf] , [adres] en/of daarbij die [slachtoffer] heeft opgewacht (samen met 6a 7 aanwezige personen) om in gesprek te gaan en/of waarbij een woordenwisseling is
ontstaan en/of waarbij die [slachtoffer] naar de uitgang werd begeleid en/of
  • een pistool heeft getrokken en/of het pistool heeft gericht op die [slachtoffer] en/of
  • ( meerdere malen) heeft geschoten op die [slachtoffer] terwijl die [slachtoffer] wegrende en/of
  • daarbij die [slachtoffer] heeft geraakt (in zijn been) en/of waarbij die [slachtoffer] is neergevallen (en momenten buiten bewustzijn was)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met die [slachtoffer] heeft afgesproken (achter een hek op het terrein van het [bedrijf] , [adres] en/of daarbij die [slachtoffer] heeft opgewacht (samen met 6 a 7 aanwezige personen) om in gesprek te gaan en/of waarbij een woordenwisseling is
ontstaan en/of waarbij die [slachtoffer] naar de uitgang werd begeleid en/of
  • een pistool heeft getrokken en/of het pistool heeft gericht op die [slachtoffer] en/of
  • ( meerdere malen) heeft geschoten op die [slachtoffer] terwijl die [slachtoffer] wegrende en/of
  • daarbij die [slachtoffer] heeft geraakt (in zijn been) en/of waarbij die [slachtoffer] is neergevallen (en momenten buiten bewustzijn was)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te [plaatsnaam] in de gemeente Oldambt een wapen en/of munitie en/of onderdelen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
  • een (semi automatisch) pistool, van het merk STAR mod. PD, kleur zwart, (waarvan het wapennummer was weggewerkt) van het kaliber .45 auto en/of
  • een kogelpatroon (aanwezig in de kamer van dat pistool) van het merk Sellier & Bellot .45 auto en/of
  • met een (gevulde) patroonmagazijn (1 kogelpatroon van het merk Sellier & Bellot .45 auto) en/of
  • een huls van een eenheidspatroon van het kaliber .45 auto (van het merk Sellier en Bellot)
  • munitie (13 stuks kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot .45 auto),
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie en/of onderdelen voorhanden heeft gehad.
Bijlage II
Feit 1
De rechtbank past ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 juli 2023, opgenomen op pagina 59 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers 2023176951 en 2023177165
d.d. 15 februari 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 6 juli 2023 zat ik op het terras in [plaatsnaam] . Ik zag dat er een auto over [adres] reed. Ik zag dat er vier mensen uit deze auto stapten. Ik werd vervolgens belaagd door bovengenoemde personen. Op een gegeven moment maakte de vader
(de rechtbank begrijpt: verdachte)een rare beweging in de richting van mijn buik. Terwijl ik achteruit liep voelde ik nattigheid aan mijn shirt. Ik deed mijn shirt omhoog en zag dat ik bloedde. Ik zag dat ik een wond had rechts onder mijn tepel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2023, opgenomen op pagina 1625 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: En dan is er sprake van een steekincident.
A: Ik had wel een kleine schroevendraaier bij me.
V: Die schroevendraaier is de hele tijd in de broekzak gebleven?
A: Nee ik wil niet liegen. Ik heb hem wel vastgehouden met mijn hand. V: Heeft u gevochten met [slachtoffer] ?
A: Ja hij kwam dichtbij mij. Heel dicht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli 2023, opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 20 juli 2023 sprak ik met de eigenaar van de [bedrijf] , de heer [bedrijf] . De heer [bedrijf] (hierna: eigenaar) vertelde mij dat hij zich herinnerde dat er ineens twee autos tegenover zijn zaak stonden. Dat er mannen uit de autos stapten en dat er één man was die veel ouder was en grijs haar had. Deze man was heel agressief aan komen lopen en was aan het schreeuwen. De eigenaar verklaarde dat er eigenlijk gelijk direct gevochten werd en dat hij als eigenaar ertussen was gesprongen en dat hij toen links van zich een mes zag, wat volgens hem leek op een brievenopener.
4. Een forensisch medische letselrapportage, opgenomen op pagina 84 e.v. van voornoemd dossier, op 15 januari 2024 opgemaakt en ondertekend door [naam] , forensisch arts, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Beantwoording van de vraagstelling.
2. Welk(e) uitwendig(e) letsel is/zijn er geconstateerd bij het slachtoffer?
De behandelend artsen in het Ommelanden Ziekenhuis hebben een wond in de rechter bovenbuik geconstateerd, die zij hebben geduid als een steekverwonding.
6. Op welke wijze kan het letsel zijn ontstaan? Welke risico's zijn aan deze wijze van toebrengen van dit letsel in zijn algemeenheid verbonden (in het licht van de kans op blijvend lichamelijk letsel en/of de kans op het overlijden van het slachtoffer)? Is daar in dit specifieke geval nog iets aanvullends over te zeggen? Het bij aangever vastgestelde letsel is passend bij een steekverwonding. De steekwond bij aangever bevond zich in de rechter bovenbuik, de plek waar zich o.a. de lever bevindt. Beschadiging van de lever en ander buikorganen en/of grote bloedvaten kan grote bloedingen tot gevolg hebben, die bij uitblijven van
snel medisch ingrijpen tot een ernstigere situatie/de dood kunnen leiden.
7. Was er noodzaak tot medisch ingrijpen? Zo ja, wat was de aard van het medisch ingrijpen? Ja. De wond werd gereinigd en vervolgens met 2 hechtingen gesloten.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van het Ommelander Ziekenhuis d.d. 7 juli 2023, los gevoegd bij de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] , voor zover inhoudend:
Afzender: Ommelander Ziekenhuis Groep Scheemda Afdeling: Spoed Eisende Hulp (SEH)
Datum: 06-07-2023
Dhr. [slachtoffer]
Bovengenoemde patiënt zag ik op de Spoedeisende Hulp op 06-07-2023. Lichamelijk onderzoek
CT-abdomen: Verslag:
In weke delen induratie bovenbuik rechts breedte van ongeveer 15 mm en diepte van ongeveer 3 cm tot tegen de aanhechting van de musculus rectus abdominus aan de ribben.
Beleid: In totaal 2 hechtingen geplaatst.
Feit 2
De rechtbank past ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 4 december 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U vraagt mij naar het incident op 6 juli 2023 aan de [adres] te [plaatsnaam] . Ik heb [slachtoffer] opzettelijk in het been geschoten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juli 2023, opgenomen op pagina 169 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers 2023176951 en 2023177165
d.d. 15 februari 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: [adres] , [plaatsnaam] , binnen de gemeente Oldambt.
Pleegdatum: Tussen 6 juli 2023 om 21:01 uur en 7 juli 2023 om 00:23 uur
(de rechtbank begrijpt: 6 juli
2023).
Die vader schoot op mij en toen raakte hij mij.
3. Een forensisch medische letselrapportage, opgenomen op pagina 195 e.v. van voornoemd dossier, op 15 januari 2024 opgemaakt en ondertekend door [naam] , forensisch arts, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Beantwoording van de vraagstelling.
2. Welk(e) uitwendig(e) letsel is/zijn er geconstateerd bij het slachtoffer?
De behandelend artsen hebben op 6 juli jl. uitwendig twee openingen in het rechter bovenbeen geconstateerd en dit geduid als een schotverwonding. Eén opening zou zich aan de voor-/buitenkant, boven de knie, hebben bevonden, de andere aan de achterkant, halverwege het bovenbeen.
3. Welk(e) inwendig(e) letsel is/zijn er geconstateerd bij het slachtoffer?
Naast genoemde openingen hebben de behandelend artsen een uit meerdere fragmenten bestaande breuk van het onderste deel van het dijbeen geconstateerd. Welk been het betrof, is niet expliciet genoemd, maar het is zeer aannemelijk dat het om het rechterbeen gaat.
4. Wat is de ernst van het letsel?
Het letsel in het rechterbeen van aangever resulteert in een AIS-score van 3 = ernstig letsel.
6. Op welke wijze kan het letsel zijn ontstaan? Welke risico's zijn aan deze wijze van toebrengen van dit letsel in zijn algemeenheid verbonden (in het licht van de kans op blijvend lichamelijk letsel en/of de kans op het overlijden van het slachtoffer)? Is daar in dit specifieke geval nog iets aanvullends over te zeggen? Het bij aangever geconstateerde letsel past bij een (door-)schotwond. Het letsel van aangever past bij een voorwerp dat het bovenbeen aan de ene kant is binnengedrongen, de spieren en het bot van het bovenbeen heeft gepasseerd/beschadigd en het been aan de andere kant weer heeft verlaten. Gelet op de botbreuk, moet het binnengedrongen voorwerp een behoorlijke kracht hebben gehad, zoals een uit een vuurwapen afgevuurd projectiel heeft/kan hebben.
7. Was er noodzaak tot medisch ingrijpen? Zo ja, wat was de aard van het medisch ingrijpen?
Ja. Aangever werd geopereerd waarbij de beide openingen in het been werden schoongemaakt en gehecht en de breuk in het dijbeen werd gefixeerd met behulp van een zogenaamde 'mergpen'.
9. Wat is naar uw schatting de tijd die nodig zal zijn voor genezing dan wel (volledig) herstel?
In het algemeen wordt bij een breuk zoals bij aangever een genezingsduur van circa 3-4 maanden genoemd. Uitloop naar 6 (of meer) maanden is echter niet uitgesloten.
10. In hoeverre is/zijn er nog behandeling(en) te verwachten in de toekomst die te relateren zijn aan dit letsel?
Materiaal waarmee botbreuken worden gefixeerd, wordt doorgaans operatief verwijderd enige tijd nadat de breuk voldoende is hersteld. Bij een mergpen in het bovenbeen is dat na minimaal 2 jaar.
Feit 3
De rechtbank past ten aanzien van het onder feit 3 primair bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 4 december 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: U vraagt mij naar het incident op 6 juli 2023 aan de [adres] te [plaatsnaam] . Ik heb [slachtoffer]
opzettelijk in het been geschoten. U toont mij de beelden met de naam [naam] , van seconden 9:18 tot 9:23. U vraagt mij of ik op die beelden zie dat [slachtoffer] , [slachtoffer] kruist
(de rechtbank begrijpt: op het moment dat [slachtoffer] neervalt). Ja. U vraagt mij of ik [slachtoffer] , naast [slachtoffer] , wel had zien rennen. Ja, dat zag ik wel. U vraagt mij of het schieten een opstapeling was van boosheid en frustratie. Ja. U vraagt mij waarom ik het nodig vond om [slachtoffer] in het been te schieten, terwijl hij op dat moment aan het wegrennen was. Omdat hij mij aan het bedreigen was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 juli 2023, opgenomen op pagina 204 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers 2023176951 en 2023177165
d.d. 15 februari 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: [adres] , [plaatsnaam] , binnen de gemeente Oldambt. Pleegdatum: 6 juli 2023.
We zijn naar de garage gereden van [naam] . De sfeer werd opgefokt. Die maatje van mij en ik stapten op en we liepen naar het hek. Wij werden door meerdere mensen in de rug geduwd. Het was een intimiderende sfeer om ons heen. Toen wij zeiden dat ze niet moesten drukken ging [verdachte] achteruit en schoot hij op mij. Ik hoorde het eerste schot en toen het tweede schot en toen het derde schot en toen voelde ik warm in mijn been.
3. Een forensisch medische letselrapportage, opgenomen op pagina 204 e.v. van voornoemd dossier, op 15 januari 2024 opgemaakt en ondertekend door [naam] , forensisch arts, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Beantwoording van de vraagstelling.
2. Welk(e) uitwendig(e) en inwendig(e) letsel(s) is/zijn er geconstateerd bij het slachtoffer?
De behandelend artsen hebben op 6 juli jl. een in- en uitschotwond geconstateerd in het rechter bovenbeen, net boven de knie.
6. Op welke wijze kan het letsel zijn ontstaan? Welke risico's zijn aan deze wijze van toebrengen van dit letsel in zijn algemeenheid verbonden (in het licht van de kans op blijvend lichamelijk letsel en/of de kans op het overlijden van het slachtoffer)? Is daar in dit specifieke geval nog iets aanvullends over te zeggen? Het bij aangever vastgestelde letsel is passend bij een schotverwonding. Het letsel van aangever past bij een voorwerp dat het bovenbeen aan de ene kant is binnengedrongen, het onderhuidse weefsel en/of de spieren in het bovenbeen heeft gepasseerd/beschadigd en het been aan de andere kant weer heeft verlaten.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2023 inclusief afbeeldingen, opgenomen op pagina 1383 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Hieronder volgt de uitleg wat er te zien is op de beelden.
Ik zie dat de gesprekken escaleren. Ik zie dat verdachte [verdachte] zijn armen naar voren strekt en door zijn knieën zakt. Ik zie dat verdachte [verdachte] in zijn rechterhand een vuurwapen draagt en dat hij kennelijk het liggende slachtoffer neergeschoten heeft.
Feit 4
De rechtbank acht het onder feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 december 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] [plaatsnaam] ) d.d. 30 juli 2023, opgenomen op pagina 366 e.v. van het dossier van Politie Noord- Nederland met nummers 2023176951 en 2023177165 d.d. 15 februari 2024, inhoudend het relaas van verbalisanten;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek vuurwapen en munitie d.d. 7 december 2023, opgenomen op pagina 467 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.