Uitspraak
RECHTBANK Noord-Nederland
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering
4.Het geschil en de beoordeling daarvan
Door een (vorm)fout in de notariële akte mist deze executoriale kracht.’Een verdere toelichting op wat de (vorm-)fout in de hypotheekakte zou zijn is niet gegeven. Ook ter mondelinge behandeling is desgevraagd niet toegelicht waardoor de hypotheekakte executoriale kracht zou missen en wat de vormfout zou zijn. Het zou volgen uit rechtsoverweging 4.4 van het arrest.
Door een (vorm)fout in de notariële akte mist deze executoriale kracht.’geen gezag van gewijsde toekomt geldt nog eens te meer nu dit geen beslissing is van het hof op een geschilpunt. De zinssnede is opgenomen onder de samenvatting van de zaak en geeft de reden aan waarom [A] aan de procedure is begonnen. Het is met andere woorden een uitgangspunt van [A] geweest: [A] heeft in de procedure het standpunt van [C] dat de notariële akte een vormfout bevat – kennelijk – niet bestreden. De rechtbank kan hierbij enkel afgaan op het arrest, het onderliggend procesdossier is niet in het geding gebracht. Dat [A] het standpunt van [C] dat de notariële akte een vormfout bevat niet heeft bestreden blijkt ook verder uit het arrest: in de weergave van het bestreden vonnis van de rechtbank valt niet te lezen dat de rechtbank heeft moeten beslissen op de vraag of de notariële akte een vormfout bevat en uit het arrest blijkt ook niet dat er enige grief tegen een dergelijke beslissing zou zijn opgeworpen. Bij gebrek aan enige andere onderbouwing moet de rechtbank hier dan ook van uitgaan.
‘je kunt met deze hypotheekakte niet naar de deurwaarder om de woning te executeren’,leidt de rechtbank af dat [A] in de veronderstelling is geraakt dat de hypotheekakte hem niet de bevoegdheid gaf het registergoed van [C] uit te winnen. Dit berust dan op een kennelijk onjuiste lezing van de in de vorige rechtsoverweging genoemde arresten. Deze arresten staan uitdrukkelijk niet in de weg aan uitwinning van het hypotheekrecht. De Hoge Raad oordeelt in beide arresten uitdrukkelijk dat zijn oordeel de bevoegdheid die de hypotheekakte biedt om het verbonden goed uit te winnen, niet aantast. De opgenomen ‘hypotheekverlening’ staat dus enkel in de weg aan het leggen van executoriaal beslag op basis van de hypotheekakte. Rechtbank en hof hebben in de procedure tussen [A] en [C] ook uitdrukkelijk overwogen dat het registergoed dat [C] tot zekerheid had ondergezet, op grond van de hypotheekakte kon worden uitgewonnen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door [C] verstrekte hypothecaire zekerheid uitwinbaar was tot maximaal € 357.750,- (zie rechtsoverweging 4.8 van het arrest). Het hof heeft dit oordeel in rechtsoverweging 4.26 gecorrigeerd en overwogen dat [A] het recht van hypotheek kon uitwinnen tot maximaal € 250.000,- (het maximale bedrag van de borgstelling). Rechtbank en hof geven het oordeel dat de registergoederen van [C] konden worden uitgewonnen zonder voorbehoud: zij oordelen niet dat het recht van hypotheek slechts uitwinbaar was geweest als er geen (vorm-)fout was geweest. Het hof heeft in zijn oordeel zelfs reden gezien om het conservatoir beslag dat door [A] op het woonhuis met landerijen van [C] was gelegd, op te heffen omdat het naast de bevoegdheid die [A] al had op grond van het hypotheekrecht - in de woorden van art. 705 lid 2 Rv. - ‘onnodig’ was. In het oordeel van het hof ligt besloten dat [A] het recht van hypotheek al vanaf 15 september 2006 had kunnen uitwinnen.
5.De beslissing
385