ECLI:NL:RBNNE:2025:1074

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/17/197252
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en alimentatie in een samengesteld gezin met betrekking tot de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind. De partijen, die een geregistreerd partnerschap hebben gehad, zijn de ouders van een minderjarige die in 2022 is geboren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgregeling en de alimentatie aangepast moeten worden op basis van de gewijzigde omstandigheden, waaronder de inkomens van beide ouders en de zorgverdeling. De vrouw heeft verzocht om een wijziging van het ouderschapsplan, waarbij zij een zorgregeling voorstelde die meerdere wisselmomenten per week omvatte. De man stelde daarentegen voor om de zorg om de week te verdelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voorstel van de man in het belang van de minderjarige is, omdat het minder wisselmomenten met zich meebrengt en meer stabiliteit biedt. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie herzien, waarbij de man met ingang van 29 oktober 2024 € 238 per maand moet betalen en vanaf 1 januari 2025 € 97 per maand. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer C/17/197252 / FA RK 24-2301
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 17 maart 2025
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. van Dijk, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. P.C. Westra, kantoorhoudende te Joure.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 29 oktober 2024;
- het verweerschrift met zelfstandige verzoeken en bijlagen van de man, ontvangen op
6 december 2024;
- een brief met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 3 februari 2025;
- een bericht met een bijlage van de vrouw, ontvangen op 17 februari 2025;
- een bericht met bijlagen van de man, ontvangen op 18 februari 2025;
- een bericht met een bijlage van de man, ontvangen op 19 februari 2025.
1.2.
Op de zitting van 18 februari 2025 is de zaak behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een geregistreerd partnerschap gehad. Dit is ontbonden bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 5 januari 2023. De ontbinding van het geregistreerd partnerschap is op 27 januari 2023 opgenomen in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2022. Partijen zijn van rechtswege belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
Partijen hebben in december 2022 een ouderschapsplan opgesteld. Het ouderschapsplan maakt deel uit van de hiervoor genoemde beschikking van 5 januari 2023. Hierin zijn zij overeengekomen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw en dat [minderjarige] twee dagen per week bij de man verblijft. In overleg stemmen partijen het verblijf van [minderjarige] bij de man af op het werkschema van de man. Verder zijn partijen overeengekomen dat de behoefte van [minderjarige] in 2022 € 436,- per maand bedraagt en dat de draagkracht van de man € 414,- is. Zij hebben verder vastgelegd dat de man € 270,- per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
2.4.
Begin 2024 hebben partijen in onderling overleg afgesproken dat zij de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] 50/50 zullen verdelen. Zij hebben eerst een week op week af verdeling van de zorgtaken geprobeerd en daarna een verblijf van [minderjarige] van vier dagen bij de ene ouder en vervolgens vier dagen bij de andere ouder. Steeds twee maanden vooraf spreken partijen af hoe de verdeling eruitziet. Partijen kunnen geen overeenstemming bereiken over een definitieve regeling, ook niet met hulpverlening van OD4K.
2.5.
Sinds de invoering van een co-ouderschapsregeling betaalt de man in samenspraak met de vrouw geen kinderalimentatie meer.

3.De beoordeling

3.1.
Hierna bespreekt de rechtbank de geschilpunten tussen partijen naar aanleiding van hun verzoeken puntsgewijs en zij gaat daarbij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.
De zorgregeling
3.2.
Partijen hebben beiden verzocht om het ouderschapsplan, dat deel uitmaakt van de beschikking van de rechtbank Overijssel van 5 januari 2023, te wijzigen ten aanzien van de zorgregeling. Nu partijen nadien mondeling andere afspraken zijn overeengekomen, gaat de rechtbank ervan uit dat zij bedoelen dat de rechtbank die afspraken wijzigt.
3.3.
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat [minderjarige] voortaan van maandag tot en met woensdag naar de gastouder bij de man verblijft en van woensdag uit de gastouder tot vrijdag 16.30 uur bij de vrouw. En dat [minderjarige] de ene week gedurende het weekend van vrijdag 16.30 uur tot maandagochtend bij de vrouw verblijft en het andere weekend bij de man. De overdracht verloopt op woensdag via de gastouder en in de andere gevallen brengt de ouder waar [minderjarige] op dat moment is hem bij de andere ouder.
3.4.
De man heeft verzocht om te bepalen dat [minderjarige] de ene week bij hem verblijft en de andere week bij de vrouw, waarbij op vrijdag om 17.00 uur wordt gewisseld, alsmede dat [minderjarige] in de helft van de zomervakantie bij de man verblijft (en in ieder geval twee weken aaneen) en dat de reguliere zorgregeling in de andere vakanties doorloopt. De reguliere zorgregeling loopt ook door tijdens Goede Vrijdag, Koningsdag, Bevrijdingsdag en Hemelvaart. Tijdens oud en nieuw en Sinterklaas in de even jaren verblijft [minderjarige] bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw en met Pasen en Pinksteren verblijft [minderjarige] één dag bij de man.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich niet verzet tegen beide voorstellen. Zij weegt hierbij mee dat de Raad op de zitting heeft gesteld in beide voorstellen geen bezwaren te zien voor [minderjarige] , gelet op zijn ontwikkeling, leeftijd en dat zijn hechting aan beide ouders goed is. De rechtbank overweegt dat beide voorstellen zowel voor- als nadelen hebben. De rechtbank ziet als grootste nadeel in het voorstel van de vrouw dat [minderjarige] om de week in één week drie keer moet wisselen van ouder, namelijk op maandag, woensdag en vrijdag. Dat is veel en voor een driejarige moeilijk te overzien. Met één vast wisselmoment op de vrijdag in een week om week regeling kan [minderjarige] in het weekend rustig wennen aan de thuissituatie bij de andere ouder. Verder beperkt één wisselmoment per week discussies tussen partijen, nu partijen beiden hebben gesteld dat zij steeds discussie hebben over de wisselmomenten. Daarnaast geeft een wisselmoment meer rust dan meerdere wisselmomenten in met name de thuissituatie van de man, die de zorg voor [minderjarige] moet combineren met de zorg voor zijn halfzusje. Deze duidelijkheid geeft het gezin van de man rust en regelmaat en is daarmee ook in het belang van [minderjarige] . De rechtbank zal daarom beslissen dat [minderjarige] om de week bij de man zal verblijven.
3.6.
De vrouw heeft op de zitting aangegeven dat zij kan instemmen met de door de man verzochte vakantieregeling met een kleine aanpassing waarover partijen het op de zitting eens zijn, namelijk dat [minderjarige] in het ene jaar met Pasen bij de vrouw is en met Pinksteren bij de man en in het andere jaar andersom en dat [minderjarige] jaarlijks eerste kerstdag bij de vrouw is en tweede kerstdag bij de man. De rechtbank zal deze verdeling van de vakanties en feestdagen vastleggen overeenkomstig het verzoek van partijen.
Kinderalimentatie
3.7.
De vrouw heeft verzocht om het ouderschapsplan, dat deel uitmaakt van de beschikking van de rechtbank Overijssel van 5 januari 2023, te wijzigen ten aanzien van de kinderalimentatie. Nu partijen nadien zijn overeengekomen dat de man geen bijdrage was verschuldigd in verband met de gewijzigde zorgregeling, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw verzoekt deze laatste afspraak te wijzigen.
3.8.
De vrouw heeft - kort gezegd - verzocht om te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2024 € 293 per maand aan de vrouw betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en met ingang van 1 december 2024 € 216 per maand. De man heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken.
3.9.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van gewijzigde omstandigheden na de afspraak dat de man geen bijdrage was verschuldigd. De inkomens van partijen zijn gewijzigd en de man is in juni 2024 gehuwd met mevrouw Vermeer en hij heeft op 5 december 2024 met haar een dochtertje gekregen.
3.10.
De rechtbank moet beoordelen of deze wijzigingen op grond van de wettelijke maatstaven tot een wijziging van de kinderalimentatie moeten leiden. Zij is van oordeel dat dat het geval is en zal beslissen dat de man met ingang van de datum verzoekschrift, 29 oktober 2024, € 238 per maand moet bijdragen aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en per 1 januari 2025 € 97 per maand. De rechtbank legt haar beslissing hierna uit. Zij heeft berekeningen gemaakt die als bijlagen aan deze beschikking zijn gehecht en deel uitmaken van deze beschikking. In haar berekeningen rondt de rechtbank af op hele bedragen.
Ingangsdatum
3.11.
De rechtbank bepaalt als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift. Vanaf deze datum heeft de man rekening kunnen houden met een te betalen bijdrage. De rechtbank overweegt dat uit overgelegde WhatsApp berichten volgt dat de man een onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] wilde betalen, maar dat de vrouw heeft aangegeven dat hij bij een 50/50-verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geen bijdrage hoefde te betalen. In reactie daarop stelde de man dat hij toch bereid was om een bijdrage te betalen. Ook nadien heeft de man aangegeven te willen bijdragen, maar dat hoefde volgens de vrouw niet. Uiteindelijk wilde de vrouw wel een bijdrage ontvangen, maar dat zou de door (in opdracht van) OD4K berekende bijdrage moeten zijn. Deze berekening is er niet gekomen. De rechtbank is van oordeel dat het voor rekening en risico van de vrouw komt dat de man geen bijdrage heeft betaald en acht het niet redelijk dat hij dat met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2024 nog wel zou moeten doen. De rechtbank berekent de bijdrage van de man met ingang van 29 oktober 2024, rekening houdend met de gewijzigde zorgregeling en het huwelijk van de man.
3.12.
Na 29 oktober 2024 hebben zich vervolgens nog meer wijzigingen voorgedaan, zoals de gewijzigde inkomens van partijen en de geboorte van het dochtertje van de man op [geboortedag] 2024. De rechtbank zal gelet op deze wijzigingen de onderhoudsbijdrage van de man opnieuw berekenen per 1 januari 2025, zodat met de belastingtarieven van 2025 en met de toeslagen in 2025 rekening wordt gehouden en de berekende bijdrage het meest realistisch is.
Periode 29 oktober 2024 tot 1 januari 2025
Behoefte van [minderjarige]
3.13.
Partijen zijn het eens dat de behoefte van [minderjarige] in 2022 € 436,- bedroeg en in 2024 € 479. De rechtbank gaat in haar berekening van deze behoefte uit.
Draagkracht
3.14.
De rechtbank heeft de draagkracht van de man in bijlage 1 berekend op basis van zijn jaaropgaven in 2024. Het brutoloon van de man bedroeg volgens de jaaropgaven in totaal € 43.527 (post 41). Dit bedrag is inclusief het vakantiegeld. Het NBI van de man bedraagt in 2024 € 2.905 (post 120a) en zijn draagkracht € 534,- (post 140a).
3.15.
De rechtbank heeft draagkracht van de vrouw in bijlage 2 berekend op basis van haar jaaropgave 2024. De vrouw komt in aanmerking voor de inkomensafhankelijk combinatiekorting (post 115/116) en voor het kindgebondenbudget van € 5.916 (post 119a). Het NBI van de vrouw bedraagt dan € 1.923 (post 120a) en haar draagkracht € 96 (post 140a).
3.16.
De gezamenlijk draagkracht van partijen bedraagt € 534 + € 96 = € 630. Hiermee kunnen partijen in de behoefte van [minderjarige] van € 479 voorzien. De rechtbank laat daarom de draagkracht van de partner van de man, mevrouw Vermeer, buiten beschouwing.
Zorgkorting
3.17.
Niet in geschil is dat de zorgkorting voor de man 35% bedraagt. Dit komt neer op
35% x € 479 = afgerond € 168.
Aandeel van de man
3.18.
De rechtbank berekent het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] als volgt:
€ 534/€ 630 x € 479 = € 406,-. Op dit bedrag komt de zorgkorting van € 168 in mindering. Dit betekent dat de man € 406 - € 168 = € 238 per maand moet bijdragen aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
Periode vanaf 1 januari 2025
Behoefte [minderjarige]
3.19.
In 2025 bedraagt de behoefte van [minderjarige] op basis van de wettelijke indexatie € 510,-.
Behoefte dochtertje van de man
3.20.
De man en Vermeer zijn ook onderhoudsplichtig voor hun dochtertje. Hun onderhoudsplicht voor hun dochtertje bepaalt mede hun draagkracht om te voorzien in de behoefte van [minderjarige] .
3.21.
In bijlage 3a heeft de rechtbank het NBI en de draagkracht van de man berekend per 1 januari 2025. Op de zitting hebben partijen ermee ingestemd om uit te gaan van een brutoloon van de man van € 45.000 (dat is inclusief PAB). Dit bedrag heeft de rechtbank ingevuld bij post 60. Het NBI van de man bedraagt in 2025
€ 3.022,- (post 120a). In bijlage 4 heeft de rechtbank het NBI van mevrouw Vermeer in 2025 berekend aan de hand van haar salarisspecificaties over juli tot en met augustus 2024. Haar jaaropgave over 2024 is weliswaar overgelegd, maar zij heeft niet het hele jaar bij de werkgever SKIK Kinderopvang gewerkt (volgens salarisstroken vanaf 1 juni 2024). Op basis van de salarisspecificaties bedraagt het NBI van Vermeer in 2025 € 1.823 (exclusief kindgebonden budget). In bijlage 5 heeft de rechtbank de behoefte van het dochtertje van de man en Vermeer berekend op € 612. Hierbij is rekening gehouden met het door het rekenprogramma berekende kindgebonden budget van € 36 per maand waar partijen recht op zouden hebben en met de kosten die de man heeft voor [minderjarige] van € 406 (de bijdrage van € 238 en de zorgkorting van € 168).
Draagkracht
3.22.
In bijlage 3a heeft de rechtbank de draagkracht van de man berekend op € 564 (post 140a). De draagkracht van de man verdeelt de rechtbank naar rato van hun behoefte over de kinderen, zodat de man een draagkracht heeft voor [minderjarige] van € 248 (namelijk 510/1122 x 564).
3.23.
In bijlage 4 heeft de rechtbank de draagkracht van Vermeer berekend op € 25 (post 140a).
3.24.
In bijlage 6a heeft de rechtbank het NBI en de draagkracht van de vrouw in 2025 berekend. De rechtbank is uitgegaan van de loonspecificatie van de vrouw van januari 2025. De vrouw komt in aanmerking voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting (post 115/116) en het kindgebondenbudget (post 119b). Het NBI van de vrouw bedraagt € 2.299 (post 120a). De draagkracht van de vrouw is dan € 209,- (post 140a).
3.25.
Dit zou betekenen dat partijen een tekort aan draagkracht hebben van € 510 - € 248 - € 209 = € 53.
3.26.
Partijen kunnen met hun draagkracht dus niet geheel in de behoefte van [minderjarige] voorzien. Voor de periode vanaf 1 januari 2025 ziet de rechtbank daarom aanleiding om, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad (uitspraak van 6 april 2021 ECLI:NL:HR:2021:586), te rekenen met de werkelijke woonlasten van partijen. Voor de vrouw geldt dat de werkelijke woonlasten aanmerkelijk en duurzaam lager zijn dan haar woonbudget van € 690 (bijlage 6a, post 123a). Gesteld noch gebleken is dat de vrouw op korte termijn andere woonruimte heeft. De rechtbank zal daarom in bijlage 6b rekening houden met woonlasten van € 500 aan de zijde van de vrouw (post 123a). Dit leidt ertoe dat de draagkracht van de vrouw hoger wordt en € 342 bedraagt (post 140a). Aan de zijde van de man zal de rechtbank in bijlage 3b het woonbudget met 50% verlagen (post 123a), nu hij zijn woonkosten kan delen met zijn partner en de rechtbank uit zijn aangifte inkomstenbelasting bovendien afleidt dat zijn woonlasten (hoogst waarschijnlijk) lager zijn dan het woonbudget. Dit leidt ertoe dat de draagkracht van de man hoger wordt en € 881 bedraagt (post 140a). In dit geval is er geen tekort aan draagkracht meer.
3.27.
In bijlage 3b heeft de rechtbank de draagkracht van de man berekend op € 881 (post 140a). De draagkracht van de man verdeelt de rechtbank naar rato van hun behoefte over de kinderen, zodat de man een draagkracht heeft voor [minderjarige] van € 400 (namelijk 510/1122 x 881).
3.28.
De gezamenlijk draagkracht van partijen bedraagt dan € 342 + € 400 = € 742. Hiermee kunnen partijen in de behoefte van [minderjarige] van € 510 voorzien. De rechtbank laat daarom de draagkracht van de partner van de man buiten beschouwing.
Zorgkorting
3.29.
De zorgkorting van de man is niet in geschil en bedraagt 35%, dus € 178.
Aandeel van de man
3.30.
De rechtbank berekent het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] als volgt:
€ 400/€ 742 x € 510 = € 275. Op dit bedrag komt de zorgkorting van € 178 in mindering. Dit betekent dat de man € 275 - € 178 = € 97 per maand moet bijdragen aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . In bijlage 7 is een samenvatting van de draagkrachtvergelijking weergegeven.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de afspraak van partijen over de zorgregeling/het ouderschapsplan en bepaalt voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2022, verblijft om de week van vrijdag 17.00 uur tot vrijdag 17.00 uur bij de man;
- [minderjarige] verblijft in de helft van de zomervakantie bij de man (en in ieder geval twee weken aaneen);
- de reguliere zorgregeling loopt in de andere vakanties door en ook op Goede Vrijdag, Koningsdag, Bevrijdingsdag en Hemelvaart;
- tijdens oud en nieuw en Sinterklaas in de even jaren verblijft [minderjarige] bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- in het ene jaar verblijft [minderjarige] met Pasen bij de vrouw en met Pinksteren bij de man en in het andere jaar andersom;
- [minderjarige] verblijft jaarlijks eerste kerstdag bij de vrouw en is tweede kerstdag bij de man;
4.2.
wijzigt de afspraak van partijen over de kinderalimentatie en bepaalt dat de man met ingang van 29 oktober 2024 € 238 per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
4.3.
bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2025 € 97 per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, rechter, bijgestaan door
mr. J. Dijkstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.
[-]
[-]
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
- door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
[-]