ECLI:NL:RBNNE:2024:976

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
18-021216-23 vonnis
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor deelname en leiding geven aan een criminele organisatie en witwassen; Veroordeling voor medeplichtigheid aan diefstal met geweld en andere feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2003, die betrokken was bij meerdere criminele activiteiten, waaronder diefstal met geweld en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname en leiding geven aan een criminele organisatie en witwassen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de diefstal met geweld die resulteerde in de dood van een jeugdzorgmedewerkster, [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet fysiek aanwezig was bij de overval, maar dat hij wel een aansturende rol had gespeeld door het verstrekken van middelen en informatie aan de medeverdachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en rekende het de verdachte zwaar aan dat hij geen inzicht toonde in de gevolgen van zijn daden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade die voortvloeide uit zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummers 18/021516-23; 18/249122-22 (ttz. gev.); 21/001956-21 (tul); 18/262886-21 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 maart 2024 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 januari 2024 (inhoudelijk), 2 februari 2024 en 21 maart 2024 (sluiting onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen en mr. J. Westerhof.
Tenlastelegging
Aan verdachte is bij afzonderlijke dagvaardingen het navolgende ten laste gelegd.
18/021516-23
De (op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering gewijzigde) tenlastelegging in de zaak met parketnummer 18/021516-23 is als bijlage (1) aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, op het volgende neer:
1. onderzoek [naam]
primair
het medeplegen van gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] op 14 januari 2023 te Emmen; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de uitlokking van het medeplegen van voornoemde gekwalificeerde doodslag; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de medeplichtigheid aan het medeplegen van voornoemde gekwalificeerde doodslag;
subsidiair
het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld op 14 januari 2023 te Emmen, terwijl het feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de uitlokking van het medeplegen van voornoemde diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbende; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de medeplichtigheid aan het medeplegen van voornoemde diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbende;
meer subsidiair
A. het medeplegen van doodslag (al dan niet met voorbedachte rade) op [slachtoffer 1] , op 14 januari 2023 te Emmen;
en/of
het medeplegen van diefstal met braak, verbreking, inklimming en/of valse sleutel, van goederen toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of (medewerkers) van [bedrijf] op 14 januari 2023 te Emmen;
althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
het medeplegen van de uitlokking van het medeplegen van voornoemde doodslag/moord en/of gekwalificeerde diefstal; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de medeplichtigheid aan het medeplegen van voornoemde doodslag/moord en/of gekwalificeerde diefstal;
2. onderzoek [naam]
primair
het medeplegen van poging tot diefstal met (bedreiging van) geweld op [bedrijf] , meermalen gepleegd, in de periode van 8 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te Emmen; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
het medeplegen van de uitlokking van het medeplegen van voornoemde diefstal met geweld; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
het medeplegen van de medeplichtigheid aan het medeplegen van voornoemde diefstal met geweld;
subsidiair
het medeplegen van het verrichten van voorbereidingshandelingen tot het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld en/of afpersing op [bedrijf] , meermalen gepleegd, in de periode van 8 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te Emmen;
3. onderzoek [naam]
primair
het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld ten aanzien van [slachtoffer 2] , op 12 januari 2023 te Emmen; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de uitlokking van het medeplegen van voornoemde diefstal met geweld in de periode van 8 januari 2023 tot en met 12 januari 2023 te Emmen; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de medeplichtigheid aan het medeplegen van voornoemde diefstal met geweld;
subsidiair
witwassen van een mes/multitool (Leatherman Charge tti) in de periode van 12 januari 2023 tot en met 17 januari 2023 te Emmen;
4. onderzoek [naam]
A. het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld op [bedrijf] op 9 januari 2023 te Emmen; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
het medeplegen van de uitlokking van het medeplegen van voornoemde diefstal met geweld; althans, indien dit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
het medeplegen van de medeplichtigheid aan het medeplegen van voornoemde diefstal met geweld;
de deelname aan een criminele organisatie welke organisatie tot oogmerk had het plegen van diefstallen met geweld in vereniging en afpersingen in vereniging, van welke organisatie verdachte leider was, in de periode van 8 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te Emmen.
18/249122-22
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 april 2022, althans in of omstreeks de periode van 5 april 2022
tot en met 7 april 2022 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen/telkens) een scooter/bromfiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n), te weten;
  • een (zwarte) Vespa (Piaggio) (lx50 4 takt met speciale witte stiksels op de bekleding) met kenteken [kenteken] , geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] (althans een ander dan verdachten(n)), en/of
  • een (grijze) Vespa (Piaggio) (LK) met kenteken [kenteken] , geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] (althans een ander dan verdachten(n)), en/of
  • een Vespa (Piaggio) (LX 2, kleur grijs zilver, met een zwart leren zadel) met kenteken [kenteken] , geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] (althans een ander dan verdachten(n)), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen scooter(s)/bromfiets(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 18/021516-23 feiten 1 en 2 (onderzoeken [naam] en [naam] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder
1 primair, sub C en 2 subsidiairtenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het
onder feit 1 primair, sub C,tenlastegelegde kan volgens de officier van justitie worden bewezen en levert op medeplichtigheid aan het medeplegen van de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] . Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gedragingen van verdachte, te weten het geven van inlichtingen en het
ter beschikking stellen van zijn woning, middelen en wapens, gekwalificeerd moeten worden als medeplichtigheidshandelingen.
Het opzet van verdachte zag op het leveren van informatie en middelen ten behoeve van het plegen van een overval op [bedrijf] . Dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - nadat zij erachter kwamen dat [bedrijf] gesloten was - zelfstandig hebben besloten om naar [bedrijf] te gaan om daar een overval te plegen, is ook aan verdachte toe te rekenen. Het doel van verdachte was immers het plegen van een overval en geld maken. Dat de medeverdachten uiteindelijk hebben besloten om dat ergens anders te doen dan vooraf besproken, maakt niet dat het doel, het gronddelict waarop het opzet van verdachte zag, anders wordt.
Ook de geweldshandelingen - waaronder het doden van [slachtoffer 1] - kunnen aan verdachte worden toegerekend. Artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) biedt namelijk ruimte voor een ruimere toerekening, nu hieruit volgt dat de kwalificatie niet overeen hoeft te komen met het opzet van de medeplichtige. Het opzet van verdachte, te weten het plegen van een overval, zag op een misdrijf dat een onderdeel vormt van het uiteindelijk gepleegde delict. Het vereiste verband om tot een bewezenverklaring te komen van medeplichtigheid aan het meerdere, de gekwalificeerde doodslag, is daarom aanwezig.
De officier van justitie acht alle varianten van het onder
2 primairtenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is geweest van strafbare pogingen tot overvallen op het [bedrijf] te Emmen in de periode van 8 tot 14 januari 2023.
De officier van justitie acht het
2 subsidiairtenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 3] blijkt dat onder andere verdachte met het idee kwam om [bedrijf] te overvallen. Verdachte heeft vervolgens inlichtingen gegeven en middelen verstrekt tot het medeplegen van diefstal met geweld en/of afpersing op [bedrijf] . Door zo te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verschaffen van inlichtingen en middelen waarvan hij wist dat die gebruikt zouden worden voor het plegen van een overval. Daar was zijn opzet ook op gericht. Aangezien er geen sprake was van een strafbare poging, kan het handelen van verdachte enkel gekwalificeerd worden als het medeplegen van voorbereidingshandelingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit voor de onder
1 en 2tenlastegelegde feiten en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Niet gebleken is dat verdachte betrokken was bij het plegen van de overvallen. De verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn onbetrouwbaar. Zij hebben er immers belang bij om op een bepaalde manier te verklaren. De verklaringen van de getuigen zijn evenmin bruikbaar omdat zij op belangrijke punten uiteenlopen. Er kan bovendien niet worden vastgesteld dat verdachte middelen, te weten kleding, maskers, wapens en een sporttas, heeft meegegeven aan de medeverdachten. Dat deze spullen in de woning van verdachte zijn gezien, maakt niet dat verdachte die spullen heeft afgegeven of ter beschikking heeft gesteld. De verklaringen hierover lopen eveneens uiteen.
Verdachte heeft daarnaast nooit bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [bedrijf] een overval zou worden gepleegd en/of dat daarbij een slachtoffer zou komen te overlijden. Er is geen verband tussen het mogelijke opzet op een overval en het opzet op een gekwalificeerde doodslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Op 14 januari 2023 zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit de woning van verdachte vertrokken om een overval te gaan plegen op het [bedrijf] in Emmen. Nadat zij erachter kwamen dat het [bedrijf] gesloten was, is bij hen het plan ontstaan om in plaats daarvan naar [bedrijf] te gaan om daar (geld)kistjes weg te nemen. [medeverdachte 1] , die daar toen woonde, wist dat deze daar lagen. Bij deze diefstal is geweld gepleegd tegen de daar aanwezige woonbegeleidster [slachtoffer 1] , die door [medeverdachte 1] meermalen in de nek en hals is gestoken met het mes dat hij uit de woning van verdachte had meegenomen. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer 1] vervolgens nog tegen het hoofd geschopt.
Uit de verklaring van [medeverdachte 3] volgt dat er in de woning van verdachte op meerdere momenten voorafgaand aan de fataal afgelopen overval op [bedrijf] gesproken is over het plegen van een overval op [bedrijf] . Volgens [medeverdachte 3] heeft verdachte daarbij aangegeven dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geld en sigaretten moesten pakken. Dat laatste wordt bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 5] . Uit de verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt bovendien dat verdachte ten behoeve van het plan om het [bedrijf] te overvallen kleding, een tas, maskers en een mes heeft geleverd. Met dat mes heeft [medeverdachte 1] uiteindelijk [slachtoffer 1] om het leven gebracht.
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Beide verklaringen komen namelijk in grote lijnen overeen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] waren bovendien vrienden van verdachte, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kenden zij nauwelijks tot niet. Zij hebben daarom geen duidelijke reden om meerdere malen een valse verklaring af te leggen over de rol van verdachte.
Bovendien worden beide verklaringen ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , de aangetroffen zoekslagen op de telefoon van verdachte en het aangetroffen DNA matchend met dat van verdachte op het mes dat is gebruikt bij de overval op [bedrijf] .
De vraag is hoe de rol die verdachte voorafgaand aan de fatale gebeurtenissen bij [bedrijf] heeft gehad, juridisch moet worden geduid.
Daarbij is in de eerste plaats van belang dat voor een veroordeling voor artikel 288 Sr nodig is dat de doodslag, in dit geval op [slachtoffer 1] , plaats heeft gevonden met het oogmerk om een ander strafbaar feit, in dit geval het wegnemen van de geldkistjes, voor te bereiden, gemakkelijk te maken of, in geval van betrapping op heterdaad, de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren. Dat oogmerk moet ook bewijsbaar aanwezig zijn geweest bij degene die het delict van artikel 288 Sr medepleegt of uitlokt. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarvan in het geval van verdachte niet worden gesproken.
De rechtbank wijst er daarbij op dat het opzet van verdachte gericht was op het overvallen van een [bedrijf] , waar diverse beveiligingsmaatregelen zijn getroffen en waar - zo meenden verdachten in ieder geval - een afgifteprotocol zou gelden. Dit is wezenlijk anders dan het plegen van een overval in een wooninstelling, waar meerdere personen aanwezig zijn, die onvoorspelbaar kunnen reageren, waar geen beveiligingsmaatregelen zijn en waar voorwerpen afhandig moeten worden gemaakt. Uit de
getuigenverklaring van [medeverdachte 3] blijkt bovendien dat verdachte kenbaar heeft gemaakt dat de medeverdachten enkel moesten dreigen met het mes. Wat er uiteindelijk in [bedrijf] gebeurd is, staat daarom in een te ver verwijderd verband van hetgeen verdachte voor ogen had om van het vereiste oogmerk te kunnen spreken.
Het voorgaande betekent dat verdachte - in lijn met de standpunten van de officier van justitie en de verdediging - zal worden vrijgesproken van hetgeen hem onder
1 primair, sub A en Bis ten laste gelegd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook van de onder
1 primair, sub Ctenlastegelegde medeplichtigheid aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag moet worden vrijgesproken. Hoewel blijkens artikel 49 Sr de kwalificatie van het gronddelict (in casu gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] ) niet overeen hoeft te komen met het opzet van de medeplichtige, dient er wel voldoende verband te bestaan met het gronddelict.1 Ook voor medeplichtigheid acht de rechtbank -onder verwijzing naar haar overwegingen hiervoor - dat verband onvoldoende aanwezig.
De rechtbank acht evenmin bewezen hetgeen verdachte onder
1 subsidiair, sub A en Bis ten laste gelegd, namelijk het medeplegen of uitlokken van een diefstal met geweld met de dood tot gevolg. Verdachte is niet fysiek bij de overval aanwezig geweest. Van andere gedragingen die toch de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat van medeplegen sprake is geweest, is niet gebleken. Ook is niet met zekerheid vast te stellen dat zonder het handelen van verdachte geen overval zou hebben plaatsgevonden, zodat ook uitlokking niet bewezen kan worden geacht.
Op basis van de genoemde verklaringen komt de rechtbank wel tot wettig en overtuigend bewijs dat verdachte medeplichtig is aan het medeplegen van de diefstal met geweld bij [bedrijf] , terwijl dat feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor de rechtbank staat in dit verband wel vast dat verdachte een overval op een [bedrijf] voor ogen stond. Hoewel [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] toen het [bedrijf] dicht bleek te zijn, zelfstandig hebben besloten naar [bedrijf] te gaan, kan toch voorwaardelijk opzet van verdachte op de overval bij [bedrijf] worden aangenomen. Het opzet van de medeplichtige hoeft immers niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt gepleegd, dus ook niet op de exacte locatie die overvallen wordt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat uit de verklaring van [medeverdachte 5] blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verdachte niet moesten teleurstellen. In andere woorden moesten de medeverdachten terugkomen met geld. Daar komt bij dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] eerder een overval op de [bedrijf] had gepleegd, waarbij hij ook had geschoten en dat hij ook wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geld wilden verdienen. Verdachte heeft daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat de medeverdachten ook ergens anders een overval zouden kunnen plegen, met alle gevolgen van dien. Dat verdachte, zoals de rechtbank wel aanneemt, niet heeft gewild dat bij de te plegen overval iemand om het leven zou komen doet aan het voorgaande niet af, nu het hier gaat om een geobjectiveerd bestanddeel, dat wil zeggen dat dit gevolg hem toch toegerekend kan worden, ook al was zijn opzet daar niet op gericht.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder
1 subsidiair, sub C.tenlastegelegde.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder
2 primairtenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de aanwezigheid van de medeverdachten op 8, 10 en 14 januari 2023 bij [bedrijf] niet heeft geleid tot een begin van uitvoering van een overval. Er kan daarom niet worden gesproken van een strafbare poging en daarmee evenmin van medeplegen, uitlokking of medeplichtigheid daaraan.
Gelet op de bovengenoemde verklaringen kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte voorwerpen (kleding, een tas en een mes) voorhanden heeft gehad ten behoeve van de geplande overval op het [bedrijf] op 14 januari 2023. Deze voorwerpen heeft hij ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ook heeft verdachte inlichtingen verstrekt aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over wat er bij de overval buitgemaakt moest worden. De rechtbank is, gelet op bovenstaande verklaringen, van oordeel dat verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten behoeve van de overval op [bedrijf] op 14 januari 2023.
De rechtbank acht op basis van de nader te noemen bewijsmiddelen ook bewezen dat er op 10 januari 2023 voorbereidingshandelingen zijn gepleegd om [bedrijf] te overvallen en dat verdachte daarbij als medepleger kan worden aangemerkt, nu verdachte in beide gevallen voorwerpen voorhanden heeft gehad en ter beschikking heeft gesteld aan degenen die de overval feitelijk zouden gaan uitvoeren.
Conclusie ten aanzien van de onderzoeken [naam] en [naam]
De rechtbank acht het onder
1 subsidiair, sub Ctenlastegelegde, medeplichtigheid aan het medeplegen van diefstal met geweld, terwijl het feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad, en
het onder
2 subsidiairtenlastegelegde, voor zover het betreft het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot het medeplegen van diefstal met geweld dan wel afpersing op [bedrijf] op 10 en 14 januari 2023, wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past ten aanzien van het onder
1 subsidiair, sub Cen
2 subsidiairtenlastegelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 29 januari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Er werd in mijn woning vaker gesproken over het op illegale wijze verkrijgen van geld. Wij hebben het gehad over het plegen van overvallen, inbraken en het uitgeven van nep geld. Ik fungeerde daarbij als informatiebron.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2023, opgenomen op pagina 53 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R023004 (onderzoek [naam] ) van 22 mei 2023, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] :
Op 14 januari 2023 kreeg ik een melding en ben ter plaatse gegaan aan de [adres] te Emmen. Daar werd duidelijk dat er een slachtoffer was en dat deze was neergestoken. Ik ben in gesprek gegaan met meldster. Ik hoorde meldster zeggen dat [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ), de moord heeft gepleegd. Zij zag een slachtoffer liggen, een vrouw die ze herkende als [slachtoffer 1] , de woonbegeleidster. Meldster verklaarde dat zij [medeverdachte 1] naast het slachtoffer zag staan met een groot mes, van wel 30 centimeter.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 januari 2023, opgenomen op pagina 446 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 8] :
Er waren twee verdachten. [medeverdachte 1] en de tweede die ken ik niet. Hij had zo'n ding voor de kin. Ik zag alleen zijn ogen en een klein stukje van zijn haar. Hij had zwarte kleding aan. Ik zat met [slachtoffer 1] beneden in de woonkamer. [medeverdachte 1] zei dat er lekkage was. [slachtoffer 1] is meegelopen. Ze riep meteen 'nee [naam] stop'. Ik liep er naartoe. Ik heb [slachtoffer 1] gezien. Ik heb gezien dat ze bloed spuwde en haar laatste adem. Ik zag veel bloed en een groot mes met een bochtje/krul. De telefoon van [slachtoffer 1] hebben ze meegenomen. Hierna vroeg [medeverdachte 1] 'is ze dood?'. Toen zei de jongen 'nee'. [medeverdachte 1] zei 'schop haar maar tegen haar hoofd'. Na deze schop was ze binnen 10 seconden dood.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2023, opgenomen op pagina 464 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Betreft studioverhoor [slachtoffer 8] .
[medeverdachte 1] heeft de telefoon gepakt van [slachtoffer 1] en de sleutel. [medeverdachte 1] die heeft haar gestoken. Dat kan niet anders, als de één mij vast heeft, ze zijn met z'n tweeën, heeft [medeverdachte 1] gestoken. In het hok zit een groepskas, dat is al het geld van ons. Ze deden gewoon dat hok open. Toen ging die onbekende jongen naar binnen en die doet de kast open. Ik hoorde die zilveren kast open gaan en daar staat de groepskas in.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 13 februari 2023, opgenomen op pagina 507 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik doe aangifte van diefstal met geweld gepleegd op 14 januari 2023 aan de [adres] te Emmen. Dit betreft een locatie van [bedrijf] . De weggenomen goederen behoren [bedrijf] in eigendom toe. Bij deze diefstal met geweld is onze collega [slachtoffer 1] om het leven gekomen. De zwarte en de blauwe geldkist waren weggenomen. Deze geldkisten stonden in de kast, in de gespreksruimte. In de zwarte geldkist zat een bedrag van 202,30 Euro. In de blauwe geldkist zat een bedrag van 222,- Euro. De sleutelbos die in het secretariaat, in het postvak ligt, is ook weggenomen. Ook de groepstelefoon is weggenomen, een Motorola, Moto G7. Deze telefoon behoort toe aan de medewerkers van de groep.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2023, opgenomen op pagina 558 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Op 19 januari 2023 heeft het verhoor van getuige [medeverdachte 5] plaatsgevonden.
A: Ik was dus met twee vrienden. Toen kwamen er twee vrienden, twee jongens. Eén van die jongens kende hij. Ze noemden hem [naam] . Die twee jongens gingen tegen half 8 of half 9 weg. Ze waren allebei zwart gekleed en deden een masker op. Ze waren weg en na 1,5 uur kwam één van de jongens terug. Hij was helemaal aan het trillen en had zijn handen in zijn mouwen. Ik vroeg: "Wat is er aan de hand?" Hij zei: "Ja. Die vriend die [naam] , die heeft alles verpest. Het [bedrijf] was dicht en toen zijn ze naar zijn groep gedaan. Toen vroeg een jongen: "Wat is er gebeurd?". Hij zei: "Ik heb mijn begeleidster vermoord.
Diegene had zwarte kleding aan, en toen hij terugkwam, deed hij die zwarte kleding uit en daaronder zat een beige-bruin pak met allemaal bloedvlekken erop. Ik besefte me dat hij zich aan het uitkleden was toen hij binnenkwam.
V: Bij wie was je die avond?
A: Ja iedereen noemt hem [naam] en [medeverdachte 3] .
V: Je noemde ook in het begin een masker. Hoe zag die eruit? A: Een zwart masker met gaten erin.
7. Verhoor [medeverdachte 5] als getuige bij de rechter-commissaris op 4 december 2023, inhoudende als verklaring van de getuige:
V: Heb je ooit iemand horen praten in het huis van [verdachte] over ' geld maken' of een 'overval plegen '?
A: Ja, de dag dat alles was gebeurd. Toen kwamen er 2 jongens. Die [naam] en die andere licht getinte jongen. Ze waren heel erg in een hoekje aan het praten. Hij was aan het praten over 'spullen pakken, een tas'. Ik ging vragen wat er aan de hand was. Ze hadden verteld dat ze het [bedrijf] zouden overvallen.
V: Je zegt: " Er waren heel veel mensen die dag in huis." Waar hadden ze het allemaal over toen jij er was?
A: Ik weet gewoon dat ik eruit kon halen dat ze een overval gingen plegen. [medeverdachte 3] zat bij ons. Dus die licht getinte jongen had een zwart pak aan toen dat gebeurde. Dat zwarte pak was van mij en die was net nieuw. Ik weet nog dat ik zo boos was geworden op hem, omdat hij dat pak niet aan mocht omdat het nieuw was. [naam] zei: "Als het pak kapot gaat, koop ik een nieuwe voor je.
V: Wat voor pak was dat?
A: Een zwarte joggingbroek met een zwarte hoody.
V: Je zei: "Ze hadden het over die overval. Had je net al gezegd. Wie hadden het daar precies over?
A: [naam] , met de licht getinte jongen. En die [naam] was een beetje bij aan het zitten en
luisteren. Wat ik gewoon meekreeg: "Jullie moeten wachten tot het [bedrijf] dicht gaat. Dat zei [naam] . En daarna, het geld gewoon hierheen brengen. Dat is wat ze hadden gezegd.
V: Over welk [bedrijf] hebben we het dan? A: Het [bedrijf] bij het [plaats] station daar.
V: Wat voor kleding hadden ze aan toen ze bij [verdachte] kwamen? A: Ik weet dat de licht getinte jongen een bruin Puma pak aan had. V: Hebben ze zich verkleed?
A: Ja die licht getinte jongen heeft mijn pak aangedaan. V: Waar heeft hij zich verkleed?
A: Ik ging naar [naam] zijn kamer toe, op bed liggen. Toen kwam dus die licht getinte jongen binnen. In het hoekje stond mijn tas met kleding. Hij heeft mijn pak aan. Ik ben naar [naam] gegaan: "Waarom heeft hij mijn kleding aan?". Toen zei hij: "Ja dat is nodig, ik heb geen donkere kleding". Hij heeft mijn kleding uit mijn tas gepakt. En toen is hij naar de woonkamer gegaan. Hij heeft toen een masker op gedaan. Ik denk van [naam] . Hij gaf hun de meeste spullen. Een tas met een mes. Ik weet wel dat hun in de woonkamer stonden en de tas in de handen hadden en dat daar alle spullen in zaten.
V: Hebben de jongens nog iets meegenomen of meegekregen toen ze weggingen? A: Ja, dus die tas, een mes, mijn kleding.
V: Je hebt ook verteld: "Stel me niet teleur." Wie zei dat?
A: Dat moet [naam] zijn. [naam] was echt de enige die praatte. V: Hoe zou je de rol van [naam] kunnen beschrijven in dit?
A: Bazig. Heel bazig. Die jongens worden een beetje gezien als 'slaafjes' om het zo maar te zeggen. Omdat die jongens een beetje bang voor hem zijn, doen ze alles voor hem omdat hij het zelf niet kan.
V: Je had het net wel over dat ze een overval zouden plegen.
A: Ja nou gewoon dat ze moesten wachten tot het bijna ging sluiten. V: Wie zei dat?
A: Ja [naam] . Dat ze moesten wachten tot het bijna ging sluiten. Ja en dat ze sigaretten en geld moesten pakken. Dat zei [naam] .
V: Nog even over dat masker hè? Die maskers. Wie had die bij zich? Waar kwamen ze vandaan? A: Uit die tas.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 januari 2023, opgenomen op pagina 619 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 3] :
V: Vertel eens wat jij zaterdag 14 januari 2023 hebt gedaan?
A: Ik was bij [verdachte] . [naam] . Ze hebben een mes van [naam] meegenomen. Dat was een zwart mes die je kon uitklappen. [medeverdachte 1] had het mes meegenomen. Toen ging hij weg met [naam] . Toen kwamen ze terug met paniek. [medeverdachte 1] zei dat alles was verpest, dat [naam] het had verpest. [medeverdachte 1] legde het mes op de keukentafel en zei: hier je mes. [naam] zei dat hij die niet meer hoefde en dat hij hem weg moest gooien.
V: Heeft [medeverdachte 1] nog iets achtergelaten in de woning?
A: Ja, een telefoon. Dat was volgens mij een telefoon van de begeleider want er stond een vrouw op de achtergrond.
V: [naam] verklaart dat [naam] zat te pushen dat ze een overval moesten plegen en met geld moesten komen. Is dit gebeurd?
A: Ja. Ze kwamen allebei en vroegen hoe ze geld moesten verdienen. Toen zei [naam] dat ze dat konden doen.
V: [naam] zegt dat [naam] hen heeft aangezet een overval te plegen op een [bedrijf] . A: Dat van dat [bedrijf] klopt.
O: De begeleider vraagt of [medeverdachte 1] het mes zelf heeft meegenomen of heeft [naam] deze gegeven?
A: Die heeft hij zelf gepakt. Hij heeft [naam] wel gevraagd of hij het grote mes mee mocht en dat mocht niet van [naam] .
V: En waarom wilde [medeverdachte 1] dat mes mee hebben?
A: Volgens mij omdat hij de overval wilde doen met een mes. Hij zei: mag ik deze wel meenemen? En toen zei [naam] dat dat wel mocht.
9. verhoor [medeverdachte 3] als getuige bij de rechter-commissaris op 2 november 2023, inhoudende als verklaring van de getuige:
Het klopt dat ik rond 14 januari 2023 in de woning was van [verdachte] , die [naam] wordt genoemd. Het gesprek kwam erop dat [medeverdachte 1] en [naam] geld wilden verdienen. Voor zover ik weet ging het via [naam] . Op 14 januari 2023 hadden ze in de middag al besproken dat ze naar het [bedrijf] wilden gaan. Ze wilden een kluis pakken bij het [bedrijf] . Iedereen wilde geld verdienen. Toen zei [naam] dat [naam] zich moest bewijzen en toen zei [naam] dat hij het wel wilde doen. Toen zijn [medeverdachte 1] en [naam] gegaan. Die jongens wisten niet wat ze moesten doen en [naam] noemde toen het [bedrijf] en zei: "het is simpel, je pakt geld en sigaretten en dan kom je weer terug. Ik had het idee dat [medeverdachte 1] een overval zou gaan plegen omdat hij dat zo zei. Ze hadden het daarvoor twee keer geprobeerd bij het [bedrijf] , maar dat lukte niet. De derde keer zijn [naam] en [medeverdachte 1] gegaan, dat was dus de 14e.
Ze zouden naar het [bedrijf] gaan, maar ze kwamen terug, [medeverdachte 1] onder het bloed.
De jongens hadden hem nodig voor zijn huis, zodat ze daarheen konden, daar konden slapen en onderduiken. U vraagt of [naam] hen opdracht heeft gegeven om een overval te plegen. Hij heeft gezegd "als je geld wil verdienen, kun je naar het [bedrijf] . U vraagt naar 14 januari 2023, wie had bedacht dat [naam] en [medeverdachte 1] iets zouden gaan doen en wat de rol van [naam] was. [naam] heeft eigenlijk als rol dat hij zijn huis ter beschikking stelt en dat de jongens hem zagen als voorbeeld en zich voor hem wilden bewijzen. [naam] heeft ook wel agressie, natuurlijk, en als ze terugkwamen met niks zei hij: "jullie hebben mijn tijd verspild. Het mes dat [naam] en [medeverdachte 1] op de 14 januari 2023 meenamen, was van [naam] en ook de kleren die ze aanhadden waren van [naam] . Die had hij ze gegeven. [medeverdachte 1] is ook bij [naam] kleren in de kast gaan zoeken en heeft die meegenomen. Bij [naam] ging het wel om geld. Hij wilde wel een deel omdat ze zijn huis mochten gebruiken. [naam] gaf wel de indruk dat ze met iets moesten terugkomen als ze dan de keus maakten om dit soort dingen te doen. De spullen zoals mes en kleren regelde [naam] , maar de jongens kwamen met ideeën van een plek voor een overval. Met het idee van de [bedrijf] kwam of [naam] of [medeverdachte 1] , en het is dus een
paar keer geprobeerd om dat te overvallen, maar het is nooit gelukt. Ik zei net: "ze hebben twee keer een [bedrijf] geprobeerd". [naam] en [medeverdachte 1] zijn twee keer gegaan, vóór 14 januari dus. Ik weet dat ook voor de overval op de [bedrijf] een aantal keer is geprobeerd het [bedrijf] te overvallen. In totaal is het 6 of 7 keer geprobeerd. De [bedrijf] bleek elke keer dicht te zijn.
10. Een deskundigenrapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet- natuurlijke aard van overlijden afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2023.01.13.089, van 21 januari 2023 opgemaakt door drs. D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog, op de door hem afgelegde algemene eed/belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
Overledene: [slachtoffer 1] . Bovengenoemde persoon is levenloos aangetroffen te [adres] in Emmen op 14 januari 2023.
Interpretatie van resultaten
Aan het lichaam waren vijf steekletsels en enkele snijletsels door krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Bij één steekletsel aan de nek was er een betekenisvolle beschadiging van de bloedvaten alsook doorklieving van het strottenhoofd. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies en uitgebreide bloedinademing; op basis waarvan het overlijden zonder meer wordt verklaard. De overige vier steekletsels (aan wang, nek en schouder) hebben het overlijden niet veroorzaakt maar kunnen via bloedverlies aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijgedragen.
Conclusie
[slachtoffer 1] is overleden door verbloeding en bloedinademing bij één steekletsel ter hoogte van de nek. De overige vier steekletsels kunnen door bloedverlies hebben bijgedragen aan het overlijden. Er waren ook tekenen van uitgebreide stomp botsende krachtinwerking op het hoofd.
11. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2023.01.13.089, van 17 mei 2023 opgemaakt door ing. H.M. van Beerendonk en ing. M.J. van der Scheer, op de door hen afgelegde algemene eed/belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als hun verklaring:
Rapport Bloedspoorpatroononderzoek, onderzoek naar `biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in Emmen op 14 januari 2023.
Overzicht te onderzoeken materiaal SIN Omschrijving
AAOK4750NL Mes
Mes AAOK4750NL
AAOK4750NL#11 (heft en inkeping van het heft)
Tabel 5 resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek AAOK4750NL#11 (heft en inkeping van het heft)
minimaal vier personen
  • slachtoffer [slachtoffer 1]
  • verdachte [verdachte]
  • verdachte [medeverdachte 1]
  • minimaal een onbekende persoon
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] en verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte]
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek en de uitgevoerde berekeningen is geconcludeerd dat het DNA-mengprofiel het beste wordt verklaard wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] , verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] (en ten minste één onbekende persoon):
DNA-mengprofiel AAOK4750NL#11 is minstens 20 miljoen keer waarschijnlijker wanneer
hypothese 1 waar is (dus dat de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] en verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] , dan wanneer één van de andere in opgenomen hypothesen waar is (en de bemonstering dus DNA bevat van twee, één of geen van deze personen).
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2023, opgenomen op pagina 344 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [medeverdachte 1] :
Op 21 januari 2023 is er onder verdachte [verdachte] een telefoon in beslag genomen.
- Search items: Uit de zoekhistorie van de telefoon kon blijken dat er op internet (Safari) onder andere is gezocht op onderstaande zoektermen, deze zoekopdrachten kunnen verband houden met de gepleegde strafbare feiten in het onderzoek:
Safari - masker van shirt Safari - emmen steekpartij Safari - [bedrijf] emmen Safari - [bedrijf]
Safari - emmen [bedrijf] Safari - [bedrijf] [plaats]
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2023, opgenomen op pagina 739 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Betreft verhoor verdachte [medeverdachte 2] op 16 januari 2023.
V: Maar wij willen even met jou terug naar de woning waar je was dat je zei: Daar werd een plan gemaakt om geld te halen. Ja?
A: Een vriend van mij woont daar zeg maar. Ze vroegen of ik die keer wat voor hun wou doen.
V: En wie was die jongen dan waarvan jij zegt; Dat is een bekende van mij, die woont daar en daar ben ik naar toe gegaan?
A: [naam] . Ik ken 'm als [naam] . Ze vroegen aan mij of ik een overval wou doen op een [bedrijf] . Het [bedrijf] was bij de [bedrijf] in Emmen.
V: En wat was de bedoeling dan?
A: Ja, het geld. Ze zeiden zo: Je gaat gewoon met je mattie daar heen, en dan gewoon ja, geld pakken. En dan weer terugkomen.
V: Maar die afgelopen zaterdag zaten jullie met meerdere mensen ook weer bij [naam] in het huis. Wie waren daar precies allemaal?
A: Dezelfde jongens. [naam] , m'n medeverdachte dan en ik. En een vriendin van [naam] .
V: En je gaf aan hè, je gaat naar het [bedrijf] maar die was dicht, dan ga je weer terug en dan kwam [medeverdachte 1] met het idee om naar andere pand te gaan.
A: Ja. Toen zei die van: we plannen wel wat anders. Toen zei die: ja, we kunnen wel naar m'n groep. Die kas was daar. Toen ja, toen zijn we naar daar gegaan.
V: Maar wat heeft die precies gezegd dan wat die van plan was?
A: Ik ga via de voordeur zei die, dan doe ik voor jou de achterdeur open. En dan kun jij via achter naar binnen. Dan zou hij die vrouw zeg maar naar z'n kamer doen, en dan zou ik snel moeten ofzo. Het kantoor. En hij zou dan de sleutels al hebben, en zou ik het kistje pakken en zou ik weer weggaan.
A: M'n ID-kaart ligt ook nog daar trouwens, en m'n schoenen. V2: Bij [naam] ?
A: Ja.
V: Julie komen dan aan bij dat pand en wie gaat dan waar heen, en waar naar binnen?
A: [medeverdachte 1] liep mee, gewoon daarnaar achter. Ja, als je hier 2 minuten wacht doe ik de achterdeur open, en dan kun je via de achterkant naar binnen. Hij zei: Als jij wacht hier, dan ga ik terug en dan doe ik de deur voor je open bij de achterkant. En dan gaat de achterdeur open, en ben ik naar binnen gegaan en toen zou ik op die kamer wachten. Dus ik blijf daar wachten, toen kwam die begeleiding, die schrok van mij omdat ik natuurlijk daar was iets voor m'n gezicht zo. Gewoon, T-Shirt ofzo. Gewoon dat alleen m'n ogen zichtbaar waren. Dus toen ben ik snel zo bij d'r langs gewringd en toen was dat ene gebeurd. Toen die haar stak. Toen had die de sleutels.
O: We gaan het nu wel even heel rustig stap bij stap bij langs. Want jij zegt hè, ze is op die kamer en hij komt eraan met die begeleidster en zij schrok van mij, zeg je. En jij wringt je d'r langs.
A: Het was een smalle gang. [medeverdachte 1] staat achter de vrouw. Ik stond toen in de gang, was d'r bij langs. En toen gebeurde dat ene wat [medeverdachte 1] deed. Toen had hij die sleutels gepakt en had die eerst de deur open gemaakt van het kantoor. Het meisje was er toen al. En toen kwam [medeverdachte 1] terug en toen zei die probeer jij het eens met die kast, want ik had handschoenen aan. Dus ik ga naar daar, doe die kast open. Toen ging die open en toen pakte ik het kistje. En toen kwam ik terug uit het kantoor en toen hoorde ik gebonk op de deur. En toen ja, toen zijn we dus samen verdergegaan, het geld verdeeld.
V: En wat was de reden dat [medeverdachte 1] die die vrouw op zou halen?
A: [medeverdachte 1] zei gewoon van; Ik haal die vrouw, we moeten die sleutels gewoon hebben. Ik zie alleen die vrouw die staat gewoon. En dan zag je vaag met 1 beweging het ding doen. Heel onduidelijk gewoon een arm die bewoog. Gewoon een paar keer ofzo. En toen keek ik weer en toen lag die vrouw al op de grond. Ik hoorde geschreeuw, en toen wist ik al foute boel.
V: Hoe kwam [medeverdachte 1] aan die sleutels?
A: Heeft die dan gepakt van de vrouw. Hij zei: kom maar mee naar het kantoor. Toen ben ik naar het kantoor gegaan, en toen die kast zeg maar geopend en toen het kistje gepakt.
V: En hoe wist je dat je dat kistje dan moest meenemen. Hoeveel zal d'r in zitten dan?
A: [medeverdachte 1] had gezegd dat er misschien wel 400 tot 600 euro zou kunnen zijn. Ik heb alleen het geldkistje meegenomen.
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2023, opgenomen op pagina 784 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Betreft verhoor verdachte [medeverdachte 2] op 17 januari 2023.
V: Het mes. Je hebt toen verteld dat [medeverdachte 1] dat mes bij zich had bij [naam] .
A. Ja. Het mes hoort thuis bij [naam] denk ik, omdat ik het wel herkende, omdat ik het wel vaker heb gezien bij [naam] .
V: Wij hebben zelf ook onderzoek gedaan. En wij denken dat wij weten wie [naam] is, dat is [verdachte] ( [naam] ) die de bijnaam [naam] heeft.
A: Ja, dat klopt.
V: Jij hebt het gisteren gehad over de poging beroving van [bedrijf] . Dat was op dezelfde avond. Maar voor mij even voor de duidelijkheid dan: Wie is dan, zeg maar, soort organisator geweest, of het plan bedacht, zeg maar, van die [bedrijf] ?
A: [naam] .
V: Op gegeven moment pak je het geldkistje, ga je via de achteruitgang eruit. Wat heb je dan allemaal bij je?
A: De kistjes en een paar sleutels. Twee kistjes. Een zwarte, en volgens mij een blauwe. Eén sleutel, met een touw eraan. Ik heb één kistje opengemaakt, en de ander lag onder de auto.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2023, opgenomen op pagina 821 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Betreft verhoor verdachte [medeverdachte 2] op 25 januari 2023.
V2 [medeverdachte 5] zegt tegen collega's: toen ze net weg gingen hoorde ik één van de jongens zeggen, die twee jongens die samen aan het weg waren die zeiden van stel mij niet teleur. Wie sprak de woorden: stel mij niet teleur?
A. Nou [naam] , Ja dat moet [naam] geweest zijn. Omdat die dat wel vaker zei.
V: Het mes dat meegenomen is uit de woning van [naam] . Hoe is dat met het mes gegaan? A Ja het is gewoon gegeven.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2023, opgenomen op pagina 959 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Betreft verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 17 januari 2023. V: Maar wie is dan de opdrachtgever?
A: Het klopt dat [naam] de opdrachtgever was.
V: Oké en uh.. Wat gingen jullie doen bij [bedrijf] ?
A: Uh geld overvallen. Toen zijn we er naartoe gegaan. Ik weet dat er geld is.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2023, opgenomen op pagina 981 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Betreft verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 27 januari 2023:
V: Die avond hè, van dat steekincident. Wat had je aan? Welke kleding droeg je? A: Ik droeg zwarte kleding.
V: Toen je binnen kwam, en wat maakt dat je die trui aandeed?
A: Dat [naam] zei gewoon, je mag wel een keertje kleding van mij dragen hoor. Ik dacht dat die van hem was. En ze zei later dat die van haar was. Dat meisje, [medeverdachte 5] .
18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2023, opgenomen op pagina 601 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R023003 (onderzoek [naam] ), inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Verhoor [medeverdachte 1] op 15 maart 2023.
V: Oke dat klopt, nou vertel daar eens alles over. Hoe is dat gegaan? A: Ja gewoon een overval op de [bedrijf] .
V: Hoe kwamen jullie op het idee?
A: Weet ik niet meer. Waren in de woning van [verdachte] weer. V: Ja.
A: En toen was en toen kwam het plan, om daar heen te gaan. V: Dat klopt, wanneer was dat dan?
A: Ik zou het niet meer weten volgens mij begin dit jaar. V: Klopt 9 januari.
A: Ja.
V: En dan gaan jullie terug naar de woning van [naam] en daar wordt geld verdeeld en dan zeg je op een gegeven moment gaan jullie terug om die kleding weer op te halen.
A: Nou kijk [naam] is teruggegaan, ik kende de weg daar niet. Hij heeft ook de weg bepaald vanaf daar om hoe we terug moesten lopen want ik ken de weg daar niet. En later ben ik gaan slapen in de woning. Want ik moest daar een nacht blijven zei [naam] . En [naam] heeft de kleding opgehaald.
V: En die tas, waar was die tas dan? A: Die zat in de container.
V: Die zat in de container. Wat heeft [naam] met die kleren en die tas dan gedaan? A: Die heeft ie meegenomen terug naar de woning.
O: Aan [verdachte] [medeverdachte 1] wordt een foto getoond.
A: Ja dat is die tas ja. Enne toen was ook meegegaan en toen moest ik fietsen. En was volgens mij, er waren twee jongens naar het [bedrijf] gelopen. We waren met drie of vier man of zo. Maar toen moesten we het [bedrijf] overvallen Dat zeg ik ook gewoon. Maar die man stond al voor de deur en die had hem dicht gedaan. Die eigenaar had de deur op slot gedaan toen. En toen renden al die jongens en zeiden dat we weg moesten gaan en zijn we toen gaan fietsen. En die tas en die maskers heb ik weggegooid. Echt bizar. ledereen was zwart gekleed en moest van twee verschillende kanten komen. En uh ja die jongen zei dat het
niet door ging dat die man deur op slot had gedaan. Toen zijn we gewoon weggegaan, heel snel, en die tas hadden ze weggegooid en dat is dat.
V: Wat zat er dan in die tas?
A: Volgens mij alleen twee maskers.
V: Twee maskers, en wat voor maskers waren dat?
A: Ehm.. ja gewoon maskers, zwarte maskers. Volgens mij kan je die ook achter je dinges vastklemmen. O: Verdachte wijst in de richting van zijn oor.
V: Hmmhmm. Waren dat dan dezelfde maskers die jullie droegen bij de [bedrijf] ?
A: Uh dat weet ik niet zeker. Kan, het kan wel maar ik weet het niet zeker. Hij heeft heel veel van die maskers.
V: Wat moet je met zulke maskers? A: Hij?
V: Hmmhmm.
A: Ik zou niet weten waarom hij ze heeft. Ik denk ik neem aan voor zulke dingetjes.
V: Wie is hij?
A: Oh [verdachte] .
V: Want [verdachte] doet dat niet zelf? O: Verdachte schudt zijn hoofd.
V: [verdachte] stelt zijn huis ter beschikking, daar worden de plannen gesmeed, hij levert uh. A: Spullen.
19. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 maart 2023, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023009510 (onderzoek NN3R023026 / [naam] ) van 24 mei 2023, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik doe aangifte van poging diefstal met geweld. Ik werk op het [bedrijf] aan de [adres] in Emmen. V: Wat is er op dinsdag 10 januari 2023 gebeurd?
A: Toen het schemerig werd deed ik na elke klant de deur op slot. Er was net een klant geweest en die liep naar buiten. Die zat nog niet eens in de auto en ik was op weg naar de deur om deze op slot te doen. Ik zag toen twee jongens aankomen rennen. Toen ze aankwamen lopen was ik al onderweg naar de deur. Ik was dus eerder bij de deur en kon klink omhoog houden en een voet tegen de deur zetten. Ik deed dit zo zodat zij de deur niet konden openen en ik de deur op slot kon draaien.
V: Hoe zagen beide personen eruit?
A: Allebei gekleed in het zwart. Ze hadden allebei een jas met een capuchon. De voorste had een donkere sporttas op zijn rug. Hij had de band daarvan schuin voor zijn borst. De voorste leek mij iets kleiner en gezetter dan de achterste. Ze hadden ook hun gezicht bedekt.
V: U hield de deur dicht door uw voet ervoor te zetten en de klink omhoog te houden. Wat deden zij?
A: Zij deden nog een paar stappen richting de deur maar toen ze zagen dat ik eerder bij de deur was draaiden zij zich om en renden weg.
20. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 april 2023, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
O: Ik doe onderzoek naar een incident dat op dinsdagavond 10 januari 2023 bij het [bedrijf] in Emmen zou zijn voorgevallen. Wat heeft gezien bij het [bedrijf] ?
A: Ben weer terug gelopen naar de auto. Toen zag ik twee personen. Zwart gekleed. Ze hadden geen bivakmuts op maar een soort lapje. In ieder geval de voorste persoon die had een soort lapje voor zijn gezicht langs waardoor ik alleen de ogen kon zien. Ze waren beiden groot en droegen een joggingpak. Volgens mij zwart. Eentje rende met zijn hand op zijn schouder. Hij liep met een beweging alsof hij een tas op zijn rug had. Ik zag dat het personeel van de [bedrijf] net op tijd de deur op slot kon draaien.
Ten aanzien van parketnummer 18/021516-23 feit 3 (onderzoek [naam] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder
3 primairtenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat onvoldoende is gebleken dat verdachte betrokken was bij de straatroof op [slachtoffer 2] .
De officier van justitie acht het onder
3 subsidiairtenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gestolen multitool (merk: Leatherman) in de woning van verdachte is aangetroffen. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij wist dat de multitool van diefstal afkomstig was. Verdachte kreeg immers naar eigen zeggen de gestolen multitool op het moment dat hij gestolen pakjes sigaretten kreeg.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit voor het onder
3tenlastegelegde.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte op enige wijze betrokken was bij de straatroof op [slachtoffer 2] . Het witwassen van de gestolen multitool kan evenmin bewezen worden verklaard, nu verdachte niet wist dat de multitool van diefstal afkomstig was. Verdachte wist enkel dat er sigaretten waren gestolen.
Oordeel van de rechtbank
Op 12 januari 2023 is [slachtoffer 2] op straat overvallen door twee personen waarbij zijn multitool (merk: Leatherman) is weggenomen. De overvallers hebben daarbij gedreigd met een mes. Op 17 januari 2023 is in de woning van verdachte een multitool aangetroffen. Dit bleek de gestolen multitool van [slachtoffer 2] te zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een plan hadden om iemand te beroven. Op een gegeven moment kwam [medeverdachte 3] in de woning van verdachte met een flink aantal pakjes sigaretten en de multitool. [medeverdachte 3] gaf toen een aantal van die pakjes sigaretten en de multitool aan verdachte. Verdachte dacht toen dat het [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] kennelijk was gelukt om iemand te beroven, waarbij zij de pakjes sigaretten buit hebben gemaakt.
Betrokkenheid verdachte
Dat verdachte de straatroof op [slachtoffer 2] heeft medegepleegd, heeft uitgelokt of dat verdachte aan de straatroof medeplichtig is, acht de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen. De rechtbank spreekt verdachte daarom van het onder
3 primairtenlastegelegde vrij.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte de gestolen multitool (merk: Leatherman) voorhanden had in zijn woning en dat hij wist dat deze multitool van diefstal afkomstig was. Verdachte kreeg immers de multitool samen met pakjes sigaretten die waren buitgemaakt. Echter, niet is gebleken dat verdachte ook de verhullingshandelingen heeft gepleegd zoals tenlastegelegd. Nu het voorhanden hebben van de gestolen multitool niet ten laste is gelegd, spreekt de rechtbank verdachte ook vrij van het onder
3 subsidiairtenlastegelegde.
Ten aanzien van parketnummer 18/021516-23 feit 4 (onderzoek [naam] )
Standpunt van de officier van justitie
Het onder
4, sub C, tenlastegelegde kan volgens de officier van justitie worden bewezen en levert op medeplegen van de medeplichtigheid aan het medeplegen van diefstal met geweld.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gedragingen van verdachte, te weten het geven van inlichtingen en het ter beschikking stellen van zijn woning, middelen en wapens, gekwalificeerd moeten worden als medeplichtigheidshandelingen. Verdachte heeft die medeplichtigheidshandelingen tezamen en in vereniging gepleegd met medeverdachte [medeverdachte 4] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit voor het onder
4tenlastegelegde.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte de initiator was van de overval op de [bedrijf] of dat verdachte op enige andere wijze betrokken was bij die overval. Enkel medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart hierover en zijn verklaring is onbetrouwbaar. De door [medeverdachte 1] geschetste dreiging lijkt niet reëel te zijn, maar meer een reden om verdachte in het verhaal te betrekken. [medeverdachte 3] heeft bovendien verklaard dat [medeverdachte 1] met het idee kwam om de [bedrijf] te overvallen. Zij hebben dat vervolgens samen gedaan. De verklaring van getuige [medeverdachte 3] is evenmin betrouwbaar omdat hij pas bij de rechter-commissaris heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij de overval op de [bedrijf] .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder
4, sub C,tenlastegelegde - medeplichtigheid aan het medeplegen van diefstal met geweld - wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past ten aanzien van het onder
4, sub C,tenlastegelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 januari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Er werd in mijn woning vaker gesproken over op illegale wijze verkrijgen van geld. Wij hebben het gehad over het plegen van overvallen, inbraken en het uitgeven van nep geld. Ik fungeerde daarbij als informatiebron.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 januari 2023, opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R023003 (onderzoek [naam] ) d.d. 25 mei 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 9] :
Vanavond, maandag 9 januari 2022
(de rechtbank begrijpt 9 januari 2023), was ik aan het werk bij de vestiging van [bedrijf] aan de [adres] te Emmen. Ik stond bij de kassa. Ik hoorde ineens een schot. Toen ik opkeek zag ik 2 jongens geheel in het zwart gekleed voor de balie staan, waarvan één een zwart pistool in zijn hand had. Degene met het pistool zei tegen mij dat ik de kassa open moest doen. Dat heb ik gedaan. Daarna moest iedereen op de grond gaan zitten. Eén van de twee overvallers heeft toen papiergeld uit de kassa gehaald en in een zwarte tas gestopt. Er is een bedrag van enkele honderden euro's weggenomen. Er waren in totaal 17 medewerkers op het moment van de overval in dienst.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2023, opgenomen op pagina 109 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
De video grafische beelden zijn van bewakingscamera's van [bedrijf] , gevestigd aan [adres] te Emmen.
[naam] ingang:
Op maandag 9 januari 2023 om 22.19:23 uur komen twee personen in het zwart gekleed met gezichtsbedekking de [bedrijf] via de ingang binnen. Beide personen dragen een capuchon over hun hoofd. Eén van de personen draagt een sporttas kruislinks.
[naam] Balie:
Om 22.19:30 uur is te zien dat door de persoon met de sporttas meteen een vuurwapen tevoorschijn haalt en met gestrekte arm op hoogte brengt. De persoon heeft het vuurwapen in zijn rechterhand. Beide personen lopen meteen richting de kassa. De man die het vuurwapen richt dit op de medeweker die achter de kassa staat. Ik hoorde dat er een schot afging en ik zag dat er stof uit het plafond kwam, tevens zag ik een schrikreactie van beide medewerkers die achter de kassa stonden. Ik hoor dat de man met het vuurwapen tegen de medewerker zegt: broer, broer kassa open, kassa open, open broer. Om 22.19:40 uur is te zien dat het vuurwapen wordt overgegeven aan de andere persoon zonder rugtas. De persoon die nu het vuurwapen heeft kijkt in de richting van een medewerkster, deze medewerkster staat met haar handen omhoog ter hoogte van de keuken. Ik hoor dat de persoon die het vuurwapen zegt tegen de medewerkster: 'Low, iedereen low. Of woorden van gelijke strekking. Ik hoor dat de medewerkster zegt: 'Iedereen laag, laag'. De man met de rugtas staat vervolgens ter hoogte van de kassa en de andere man voegt zich hierbij. Beide personen staan bij de kassa, ik zag dat de man met de rugtas bankbiljetten uit de kassa haalde en deze in de rugtas deed.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 februari 2023, opgenomen op pagina 183 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [medeverdachte 1] :
In het onderzoek [naam] is op 17 januari 2023 is er onder verdachte [verdachte] een telefoon in beslag genomen van het merk Apple, type 8, in beslag name nummer 1567724.
Mediabestanden:
In de mediabestanden zijn diverse filmpjes/afbeeldingen aangetroffen welke mogelijk betrekking hebben op onderzoek [naam] .
Ik trof in de media bestanden een filmpje aan waarop een persoon in het zwart gekleed te zien is. De persoon draagt een zwarte sporttas van het merk Hummel. Op het ondervak zijn de grijze markeringen/vlakken zichtbaar evenals een deel van de grijze reflecterende rand. Op de print screen van de tas is tevens de vloer en een deel van het vloerkleed zichtbaar, dit betreft zeer waarschijnlijk de woning van verdachte [verdachte] . Verder kan blijken dat dit filmpje gemaakt is op 8 januari 2023. De overval op [bedrijf] te Emmen heeft plaatsgevonden in de avond op 9 januari 2023. De overvaller op de foto is geheel in het zwart gekleed. De jas welke de overvaller draagt komt overeen met de jas welke gedragen wordt door de persoon op foto 6.
5. Verhoor [medeverdachte 3] als getuige bij de rechter-commissaris op 2 november 2023, inhoudende als verklaring van de getuige:
[medeverdachte 1] kwam met het idee van de overval op de [bedrijf] , omdat hij er zelf werkte en wist wat er aan geld lag. Uiteindelijk zijn [naam] en [medeverdachte 1] erheen gegaan en kwamen ze terug met geld. De spullen zoals mes en kleren regelde [naam] , maar de jongens kwamen met ideeën van een plek voor een overval. Bij de overval op de [bedrijf] zijn fietsen van [naam] gebruikt. Ze hadden naar de [bedrijf] ook bivakmutsen en handschoenen meegenomen, die waren van [naam] . Alle kleren en de tas waar het geld in ging van bij de [bedrijf] waren van [naam] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 28 februari 2023, opgenomen op pagina 422 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 3] :
V: Dus jij heb de [bedrijf] overvallen met [medeverdachte 1] ? A: Ja dat klopt.
V: Wie is wie?
A: [medeverdachte 1] liep naar binnen met het wapen in zijn hand. Deze gaf hij op een gegeven moment over aan mij. Toen pakte [medeverdachte 1] het geld uit de kassa.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 22 maart 2023, opgenomen op pagina 444 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 3] :
V: We laten je een foto zien. Bijlage C. Wie is dit op de foto? A; Dat ben ik. Ik had gewoon zo'n masker van hem opgedaan. V: Van wie?
A; Van [naam] . V: Waar is dit? A: In zijn huis.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2023, opgenomen op pagina 601 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Op woensdag 15 maart 2023 werd [medeverdachte 1] als verdachte gehoord. V: [bedrijf] ?
A: Ja [bedrijf] klopt.
V: Hoe kwamen jullie op het idee?
A: Waren in de woning van [verdachte] weer. Ik ben met [naam] heengegaan.
V: Wie waren daar dan allemaal bij?
A: Ik, [naam] en [verdachte] . [medeverdachte 3] was er ook.
V: Ja maar wat is het plan? Je gaat toch niet zo, je bedenkt toch iets?
A: Er werd gewoon gezamenlijk gesproken en toen hebben we kleding gekregen van [verdachte] zelf. Hebben we een grote sporttas gekregen en toen zijn we op de fiets naar de [bedrijf] gegaan. Uiteindelijk zijn we naar binnen gegaan. Hadden we pistool bij ons. Een alarmpistool was het hadden we een alarmkogel ingegooid. Hadden we gewoon in de lucht geschoten, heb ik geroepen dat ze kassa moesten open maken, toen hebben ze dat gedaan en ik heb ik het geld eruit gehaald.
V: Dus jullie hebben een plan. En jullie krijgen kleding van [verdachte] ? A: Ja.
V: Ja. Wat voor kleding was dit dan?
A: Het was een zwarte broek en een trui. V: En een trui. Oke. En verder?
A: Een zwarte sporttas dan.
V: Een tas, wat voor zwarte tas was dat dan? A; Gewoon een voetbaltas.
V: Zwarte broek, zwarte trui. Heb je iets op je hoofd, heb je iets voor.
A: We hadden gewoon maskers voor. Ja we hadden maskers. Het was in ieder geval een masker gekregen van [verdachte] .
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht - op basis van de bewijsmiddelen - bewezen dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [naam] [medeverdachte 3] op 9 januari 2023 de [bedrijf] te Emmen hebben overvallen, waarbij gebruik is gemaakt van een vuurwapen. [medeverdachte 1] heeft daarbij met het vuurwapen geschoten richting het plafond van de [bedrijf] en vervolgens het vuurwapen gericht op een medewerker, [naam] . Toen deze medewerker de kassalade opendeed, heeft [medeverdachte 1] het wapen aan [medeverdachte 3] gegeven. [medeverdachte 1] heeft toen de kassalade leeggehaald, waarna beide medeverdachten zijn vertrokken.
Betrokkenheid verdachte
Dat verdachte de overval op de [bedrijf] heeft medegepleegd of heeft uitgelokt acht de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen.
Uit de verklaring van [medeverdachte 3] volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] met het idee kwam om de [bedrijf] te overvallen. [medeverdachte 1] werkte daar en wist wat er lag aan geld. Het plan is vervolgens in de woning van verdachte besproken. Verdachte voorzag [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van een mes, fietsen, kleren, maskers en een tas.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt eveneens dat het plan om de [bedrijf] te beroven vooraf is besproken in de woning van verdachte en dat verdachte kleding, maskers en een tas heeft meegegeven.
De rechtbank heeft bij de bespreking van feiten 1 en 2 al overwogen dat zij de verklaring van [medeverdachte 3] betrouwbaar en bruikbaar acht voor het bewijs. Dat geldt ook ten aanzien van onderhavig feit.
De rechtbank is, gelet op bovenstaande verklaringen, van oordeel dat verdachte medeplichtig is aan het medeplegen van de overval op de [bedrijf] . Verdachte had blijkens de verklaringen zowel opzet op het behulpzaam zijn en het verschaffen van middelen en inlichtingen als opzet op de diefstal met geweld. Dat oordeel wordt versterkt door de fotos op de telefoon van verdachte. Daaruit volgt namelijk dat verdachte goederen in zijn woning had waarmee een dag later de overval op de [bedrijf] is gepleegd.
Dat het gebruikte vuurwapen van verdachte afkomstig was, blijkt niet zonder meer uit het procesdossier. Enkel medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het wapen van verdachte was. Bovendien is het wapen later bij medeverdachte [medeverdachte 3] aangetroffen. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrij.
Dat verdachte de medeplichtigheidshandelingen heeft medegepleegd acht de rechtbank evenmin bewezen. Uit de verklaring van [medeverdachte 3] blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 4] wel aanwezig was in de woning van verdachte, maar dat hij bij het bespreken en voorbereiden van strafbare feiten geen actieve rol had.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder
4, sub C,tenlastegelegde, te weten medeplichtigheid aan het medeplegen van diefstal met geweld.
Ten aanzien van parketnummer 18/021516-23 feit 5 (criminele organisatie)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder
5tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere structuur en duurzaamheid.
Verdachte is betrokken bij meerdere overvallen die telkens vooraf in de woning van verdachte werden besproken, waarna wapens, kleding en/of gezichtsbedekking door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] werden uitgekozen en meegegeven. Het was tevens de bedoeling dat de medeverdachten na de overvallen terugkeerden naar de woning van verdachte om de buit te verdelen. Uit deze gang van zaken volgt dat er sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere structuur.
Daarnaast volgt uit de verschillende verklaringen dat de medeverdachten al langer over de vloer kwamen bij verdachte. Er werd voor de tenlastegelegde overvallen ook al gesproken over het maken van geld middels het plegen van strafbare feiten. Uit deze aanloop volgt een zeker tijdsverloop en daarmee de duurzaamheid van het samenwerkingsverband.
Verdachte behoorde tot dat samenwerkingsverband en had daar ook een aandeel in. De deelneming aan een criminele organisatie is hiermee ook een gegeven. Verdachte was daarbij intimiderend en zorgde voor druk. Hij vroeg jongeren of ze een overval wilden plegen, hij bepaalde welk mes mee mocht en hij stuurde de jongens dwingend aan. Verdachte kan daarom binnen deze organisatie als leider worden aangemerkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het onder
5tenlastegelegde.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat er sprake was van enige vorm van samenwerking binnen een bepaalde gestructureerde organisatie waarvan verdachte als leider kan worden beschouwd. De belastende verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn onbetrouwbaar. Zij hebben een belastende verklaring afgelegd omdat zij verdachte graag neer willen zetten als de opdrachtgever die hen heeft gedwongen om strafbare feiten te plegen. [medeverdachte 3] heeft bovendien verklaard dat de medeverdachten juist aan verdachte vroegen hoe ze geld konden verdienen. Verdachte heeft toen gezegd dat zij een overval konden plegen, maar dat zij dit niet moesten doen als zij dat niet wilden. Hieruit kan worden afgeleid dat het niet gaat om een criminele organisatie, maar om individuen die om wat voor reden dan ook zich willen bewijzen naar elkaar toe en strafbare feiten plegen. Van een gestructureerd samenwerkingsverband dat het oogmerk heeft strafbare feiten te plegen is geen sprake.
Oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
Van een criminele organisatie is sprake wanneer er een samenwerkingsverband is, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij het oogmerk van de organisatie gericht is op het plegen van misdrijven. Daarbij hoeft niet vast komen te staan dat de
verdachte moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Een dergelijk samenwerkingsverband kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie.2
Beoordeling
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af.
In de weken voor 14 januari 2023 kwamen verschillende jongeren, waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , in wisselende samenstelling bij verdachte over de vloer. Zij kwamen daar om te chillen, gamen en te blowen. Medeverdachte [medeverdachte 4] was op 8, 9 en 10 januari 2023 ook in de woning van verdachte aanwezig. Op een gegeven moment kwam het criminele verleden van verdachte ter sprake. Nadien werd vaker in de woning van verdachte gesproken over het maken van snel geld. Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft daarbij aangegeven dat de medeverdachten goed moesten nadenken en niet gepakt moesten worden.
Op een gegeven moment kwam iemand met de tip dat [bedrijf] bij een overval direct de kassa-inhoud meegeeft. Er is vervolgens meerdere malen door verschillende personen geprobeerd om het [bedrijf] te overvallen, dit is echter nooit gelukt. Op 9 januari 2023 kwam medeverdachte [medeverdachte 1] met het idee om [bedrijf] Emmen te overvallen. Dit heeft hij uiteindelijk ook gedaan samen met medeverdachte [medeverdachte 3] . Zij hebben daarbij gedreigd met een vuurwapen en enkele honderden euros buitgemaakt.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Uit het dossier blijkt slechts dat in een tijdsbestek van enkele dagen in de woning van verdachte in wisselende samenstelling plannen zijn beraamd om [bedrijf] en de [bedrijf] te overvallen. Gelet op het korte tijdsbestek en de wisselende samenstelling van de groep is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een criminele organisatie.
De rechtbank spreekt daarom verdachte van het onder
5tenlastegelegde vrij.
Ten aanzien van parketnummer 18/249122-22
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder parketnummer tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 januari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2022, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022106394 d.d. 3 oktober 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2022, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2022, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 april 2022, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder parketnummer
18/021516-23 onder 1 subsidiair, sub C, 2 subsidiair, 4 sub C en het onder parketnummer 18/249122-22tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
18/021516-23

1.(onderzoek [naam] )

Subsidiair, sub C
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 14 januari 2023 te Emmen, tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening geld en geldkistjes en telefoons en sleutels, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [bedrijf] , heeft weggenomen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, immers hebben die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal,
  • met kracht met een mes in de nek/hals, gestoken en
  • tegen het hoofd getrapt/geschopt,
terwijl dat feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 14 januari 2023 te Emmen, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk:
  • het plan te bespreken om een overval te plegen, en
  • zijn, verdachtes, verblijfplaats ter beschikking te stellen voor het maken van het plan en als uitvalsbasis en voor het neerleggen en achterlaten van kleding en identiteitsbewijzen en andere goederen, en
  • de concrete uitvoering van dat plan om een overval te plegen te bespreken met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en
  • een mes en kleding en gezichtsbedekking en een tas te verstrekken aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ;

2.(onderzoek [naam] / [naam] )

Subsidiair
hij in de periode van 10 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf van diefstal met geweld (artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) en/of afpersing (artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht) in vereniging, opzettelijk voorwerpen en een ruimte bestemd tot het in vereniging begaan van genoemde misdrijven, te weten
  • bedekkende kleding en een of meer maskers, althans gezichtsbedekking, en
  • een mes, en
  • een woning, te weten de verblijfplaats van hem, verdachte, gelegen aan de [adres] te Emmen, voorhanden heeft gehad;

4.(onderzoek [naam] )

Sub C
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 9 januari 2023 te Emmen (aan de [adres] ), tezamen en in vereniging, een geldbedrag, dat aan [bedrijf] toebehoorde, hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 9] en meerdere onbekend gebleven personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hebben verdachte en zijn mededader dreigend met een vuurwapen, geschoten en vervolgens dat vuurwapen, getoond aan en gericht op die [naam] , en daarbij (dreigend) de woorden gesproken: volgens mij weten we allebei wie hier iets in handen heeft dus laag blijven,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 9 januari 2023 te Emmen, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk:
  • het plan te bespreken om een overval te plegen, en
  • zijn, verdachtes, verblijfplaats ter beschikking te stellen en aldaar het plan om een overval te plegen te bespreken met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , en
  • kleding en gezichtsbedekking en een tas te leveren aan die [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
18/249122-22
hij op 6 april 2022 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen, scooters, te weten;
- een zwarte Vespa (Piaggio) met kenteken [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , en
  • een grijze Vespa (Piaggio) met kenteken [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 4] , en
  • een grijs zilvere Vespa (Piaggio) met kenteken [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen scooters onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
18/021516-23
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, sub C en 2 subsidiair
De eendaadse samenloop van
medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de dood ten gevolge heeft gehad
en
medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging (14 januari 2023)
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging (10 januari 2023)
Ten aanzien van feit 4 sub C
medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
18/249122-22
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraken, geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf. De raadsvrouw heeft wel verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen bij uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het Pro Justitia rapport (psychiatrisch onderzoek) van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en supervisor, en Y. Hristova, AIOS, van 13 september 2023, het Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) van M.M.F. van Casteren, GZ- psycholoog, van 4 september 2023, het advies van Reclassering Nederland van 20 oktober 2023 (hierna: de reclassering) en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in een korte tijd schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten.
Hij heeft in zijn woning samen met anderen plannen beraamd tot het plegen van overvallen op [bedrijf] en de [bedrijf] in Emmen. Verdachte heeft daarbij een aansturende rol gehad. Naar zijn eigen zeggen was hij een informatiebron voor de plegers. Ook voorzag hij hen van kleding, maskers, wapens en tassen.
De rechtbank acht deze feiten bijzonder ernstig. Feiten als de onderhavige kenmerken zich doordat zij een ernstige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer en het eigendomsrecht van de slachtoffers. Wat voor verdachte kennelijk een manier was om snel veel geld te verdienen, is voor de slachtoffers een angstaanjagende, dramatische gebeurtenis geweest die hun waarschijnlijk nog lange tijd zal blijven achtervolgen. Uit de vordering tot schadevergoeding van [naam] blijkt dat, mede door het handelen van verdachte, het leven van [naam] in één klap volledig op zijn kop is gezet.
Op 14 januari 2023 zijn twee medeverdachten - nadat zij erachter kwamen dat [bedrijf] gesloten was - naar [bedrijf] gegaan om daar een overval te plegen. Een overval met desastreuze gevolgen. [slachtoffer 1] , een jeugdhulpverlener bij [bedrijf] , is tijdens deze overval op brute wijze van het leven beroofd. Een jonge vrouw van 26-jaar die nog vol in het leven stond. Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 1] , is verdachte wel verantwoordelijk voor de overval die de dood van [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook zwaar aan. De nabestaanden van [slachtoffer 1] is onherstelbaar leed aangedaan en zij zullen mede door het handelen
van verdachte voor altijd hun geliefde dochter en zus moeten missen. Dat het voor de nabestaanden erg moeilijk is geweest om hun familielid op een dergelijke manier te verliezen, blijkt ook uit de toelichting op de vorderingen tot schadevergoeding.
Tot slot heeft verdachte zich, tezamen en in vereniging, schuldig gemaakt aan de diefstal van drie scooters. Hetgeen nogmaals bewijst dat verdachte geen enkel respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen.
Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de feiten stelselmatig ontkend en telkens op een berekenende wijze verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gelet op deze proceshouding, geen enkel inzicht getoond in het verwerpelijke van zijn handelen. De rechtbank rekent verdachte ook dit aan.
Gelet op de ernst, aard en omvang van de feiten en de documentatie van verdachte, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsfeiten, kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In de persoon van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Verdachte liep immers in twee proeftijden, met daaraan gekoppeld forse bijzondere voorwaarden om hem op het rechte pad te houden. Dit alles heeft echter geen recidivebeperkend effect gehad. De focus lag bij verdachte op snel geld maken door middel van criminele activiteiten. Het verhaal van verdachte dat hij vooral met school bezig was en met zijn vriendin die een positief effect op hem had, kan de rechtbank gelet op wat zij heeft kunnen vaststellen, niet serieus nemen.
Uit de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt door de psychiater en de psycholoog volgt dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Aangezien verdachte ook tegenover de deskundigen heeft ontkend zich aan strafbare feiten te hebben schuldig gemaakt, onthouden zij zich van een conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid. De deskundigen zien echter geen aanleiding of redenen om een verminderde mate van toerekenen te veronderstellen.
De reclassering sluit zich aan bij de adviezen van de psychiater en de psycholoog en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet, gelet op bovenstaande conclusies, geen reden om aan te nemen dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde verminderd toerekeningsvatbaar was. De feiten worden daarom volledig aan verdachte toegerekend.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank legt een lagere straf op dan de officier van justitie heeft gevorderd nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Het verzoek van de raadsvrouw tot opheffing van de voorlopige hechtenis wijst de rechtbank af.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
onder parketnummer 18/021516-23:
[slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. R. Spoelstra, advocaat te Leeuwarden, tot een bedrag van 5.078,50 ter zake van materiële schade, 25.000,- ter vergoeding van immateriële schade en 20.000,- ter zake van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
[slachtoffer 7] , bijgestaan door mr. R. Spoelstra, advocaat te Leeuwarden, tot een bedrag van 17.500,- ter zake van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
[slachtoffer 8] , bijgestaan door mr. R. Spoelstra, advocaat te Leeuwarden, tot een bedrag van 40.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
[slachtoffer 9] , bijgestaan door mr. S.A. Heukers, advocaat te Assen, tot een bedrag van
19,24 ter zake van materiële schade, 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade en
13.678,20 ter zake van proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
onder parketnummer 18-249122-22:
5. [ [slachtoffer 4] , tot een bedrag van 3902,44 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De rechtbank zal de vorderingen benadeelde partij in alle zaken waarin deze zijn ingediend op gelijke wijze beoordelen, zodat ten aanzien van de civiele vorderingen wordt gekomen tot dezelfde uitspraak in alle zaken waarin tot een bewezenverklaring wordt gekomen van het feit waarop de vordering betrekking heeft.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het navolgende standpunt gesteld.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] :
Toewijzing van de vordering ter zake van de materiële kosten en de affectieschade, nu deze voldoende aannemelijk is gemaakt en onderbouwd. Referte ter zake van de gevorderde shockschade, nu de vraag is of het geestelijk leed is vastgesteld door een ter zake bevoegde en bekwame deskundige.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 7] :
Toewijzing van de vordering ter zake van affectieschade, nu de benadeelde partij (broer van het slachtoffer) als naaste als bedoeld in de wet is aan te merken.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 8] :
Toewijzing van de vordering ter zake shockschade, nu aan alle vereisten voor toewijzing is voldaan. Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding voor de wederechtelijke vrijheidsberoving kan het Openbaar Ministerie zich voorstellen dat dat deze kosten in onvoldoende verband staan tot het aan verdachte gemaakte verwijt.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 9] :
Toewijzing van de vordering ter zake van de materiële en immateriële kosten. De vordering is zonder meer toewijsbaar; het rechtstreekse verband is een gegeven en het gevorderde bedrag is alleszins redelijk.
De proceskosten moeten in beginsel worden begroot overeenkomstig het gebruikelijke liquidatietarief. Het Openbaar Ministerie acht een bedrag van 6.604,- toewijsbaar.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4]
De hoogte van de materiële schade is onderbouwd met een schaderapport. De kosten voor de vervangende scooter kunnen niet nog eens worden gevorderd, zodat dat deel van de vordering dient te worden afgewezen. De opbrengst van het inleveren van de oude scooter, te weten 200,-, dient in mindering te worden gebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie telkens gevorderd dat de vorderingen tot schadevergoeding worden vermeerderd met de wettelijke rente, dat de schadevergoedingsmaateregel wordt opgelegd en dat de vorderingen hoofdelijk worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
Nu de rechtbank de vorderingen in alle zaken waar deze op zien op gelijke wijze zal toetsen, waarbij de meest verstrekkende standpunten zullen worden betrokken, zal zij niet in elke zaak ook in het vonnis het standpunt van de verdediging opnemen. De rechtbank acht voldoende dat de standpunten blijken uit de pleitnotities en het proces-verbaal ter terechtzitting.
Oordeel van de rechtbank
18/021516-23
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] :
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade (zijnde 5.078,50 uitvaartkosten en waterurn) en affectieschade (forfaitair bedrag 20.000,-) heeft geleden en dat verdachte op grond van artikel 6:108, tweede respectievelijk derde lid, BW voor deze schade aansprakelijk is. De vordering zal daarom betreffende dit deel van de gevorderde schade, in totaal 25.078,50, worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade (schokschade), groot 25.000,-, van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt daarbij dat voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot
uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in casu niet is gebleken dat het gestelde geestelijk letsel door een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, is vastgesteld. De rechtbank beschikt derhalve over onvoldoende informatie om te kunnen oordelen dat er sprake is van geestelijk letsel. De onderhavige rapportage is namelijk opgemaakt door een (niet BIG-geregistreerde) mevrouw C. Hofstee, verbonden aan een praktijk voor EMDR en beeldende therapie. Niet gebleken is dat deze persoon bevoegd en bekwaam is om het gestelde geestelijk letsel vast te stellen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij nadere rapportage te laten uitbrengen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 7] :
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, die is gebaseerd op affectieschade, niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt voorop dat invoelbaar is dat de broer van het slachtoffer, [slachtoffer 7] , een vordering tot vergoeding van affectieschade heeft ingediend. Hij en zijn raadsman hebben bij hun vordering en tijdens de zittingen naar voren gebracht dat hij met zijn zus (het overleden slachtoffer) een hechte band had.
De grondslag voor toewijzing van affectieschade is opgenomen in artikel 6:108, derde lid, BW. In het vierde lid van dit artikel wordt opgesomd welke naasten voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Broers en zussen vallen daar niet onder, behalve in uitzonderlijke gevallen opgenomen in de hardheidsclausule. De wetgever heeft als voorbeeld van dat laatste onder andere gewezen op broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Hetgeen naar voren is gebracht, is naar het
oordeel van de rechtbank onvoldoende onderscheidend van andere personen die hun broer of zus als gevolg van een misdrijf verliezen om aan te nemen dat hier sprake is van een uitzonderlijk geval.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 8] :
Door de benadeelde partij is een vordering ingediend tot vergoeding van schade tot een bedrag van 40,000,-. De rechtbank begrijpt dat dit bedrag is gebaseerd op schokschade en/of schade voorvloeiend uit onrechtmatige daad gebaseerd op de bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank overweegt het volgende. In hoeverre er plaats is voor een vergoeding op grond van schokschade waarbij het gaat om schade die voortvloeit uit de confrontatie met een schokkende gebeurtenis valt in dit strafproces niet goed vast te stellen. Evenmin kan de rechtbank in dit strafproces voldoende onderzoek doen naar de vraag of [naam] wel of niet voldoet aan de strenge eisen die in de rechtspraak aan schokschade worden gesteld, in het bijzonder de eis dat sprake moet zijn van een nauwe en affectieve relatie met het slachtoffer. Of daarvan ook sprake kan zijn in de relatie tussen een minderjarige die geen ouders meer heeft of ouders met wie het contact duurzaam verbroken is enerzijds en degene die haar (uit hoofde van beroep) in plaats van de ouders begeleidt en opvangt, anderzijds is een vraag die niet zonder meer beantwoord kan worden. Het gelasten van nader onderzoek zou echter betekenen dat de strafzaak in zijn geheel aangehouden zou moeten worden, en dit vormt naar het oordeel van de rechtbank, zeker in een zaak als deze waarin vele belangen spelen, een onevenredige belasting van het strafproces. Voor een diepgaander onderzoek naar de bovengenoemde punten is een civiele procedure de meest geëigende plaats.
Aangezien de wederechtelijke vrijheidsberoving niet aan verdachte ten laste is gelegd en zodoende het handelen van verdachte geen rechtstreeks verband houdt met de gestelde schade, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] in zijn geheel niet ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 9] :
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade (zijnde 19,24 medicijnkosten) en immateriële schade
( 1.500,-) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4, sub C, bewezen verklaarde. De vordering zal daarom - totaal 1.519,24 - worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De rechtbank is, gelet op de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde, van oordeel dat verdachte als medeplichtige ook aansprakelijk is voor de schade van [slachtoffer 9] .
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De benadeelde partij heeft daarnaast 13.678,20 dan wel 6.604 aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat bij het vaststellen van de hoogte van de proceskosten zal worden aangesloten bij het liquidatietarief kanton, te weten per punt
199,-. De rechtbank ziet namelijk - bij gebrek van enige onderbouwing in de vordering - geen redenen om af te wijken van het standaard liquidatietarief.
Voorts acht de rechtbank het redelijk en billijk om vier (4) punten toe te kennen voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van de inhoudelijke behandelingen, te weten:
1. punt voor opstellen eenvoudige vordering tot schadevergoeding; 3 punten voor bijwonen inhoudelijke behandeling (per dag).
De rechtbank heeft daarbij de inhoudelijke behandeling van medeverdachte [medeverdachte 4] - gelet op het feit dat medeverdachte [medeverdachte 4] zal worden vrijgesproken van enige betrokkenheid bij de overval op de [bedrijf] - niet meegerekend. De rechtbank zal evenmin punten toekennen voor het bijwonen van de pro-formazittingen omdat de benadeelde partij bij die zittingen geen rol had.
De rechtbank zal aldus verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op 796,- (4 x 199,-), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
18/249122-22
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4]
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade toewijzen tot de daadwerkelijk geleden schade, te weten 2.452,44. Deze schade is onderbouwd met een schaderapport en een rechtstreeks gevolg van het onder parketnummer 18/249122-22 bewezen verklaarde. Dat de schade aan de scooter niet door verdachte zou zijn veroorzaakt, acht de rechtbank niet relevant. Immers, op de camerabeelden is te zien dat de scooter - zonder schade - netjes stond geparkeerd in een overdekte parkeergarage. Dat er na de diefstal door anderen ook schade aan de scooter is toegebracht, komt voor rekening en risico van verdachte.
De benadeelde partij heeft op zitting aangegeven dat hij 200,- heeft gekregen voor het inleveren van de scooter. Dit bedrag zal op de gevorderde schadevergoeding in mindering worden gebracht. De aankoopkosten van een nieuwe scooter van 1250,00 zijn niet aan te merken als schade en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De vordering zal daarom tot een bedrag van 2.452,44 worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Het overige deel van de vordering zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Beslag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen masker onttrokken wordt aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het inbeslaggenomen masker geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het inbeslaggenomen masker onttrekken aan het verkeer. Verdachte heeft immers maskers geleverd bij het plegen van de bewezenverklaarde overvallen en voorbereidingshandelingen. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang dat mede dient om soortgelijke feiten voor te bereiden.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling 21/001956-21
Bij onherroepelijk arrest van 25 mei 2022 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 juni 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 18/021516-23 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling 18/262886-21
Bij onherroepelijk vonnis van 13 september 2022 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank
Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 109 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 september 2022.
Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 18/021516-23 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 36f, 46, 48, 49, 55, 57, 63, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/021516-23 onder 1 primair, sub A, B en C, en 1 subsidiair, sub A en B, 2 primair, sub A, B en C, 3 primair, sub A, B, en C, 3 subsidiair, 4, sub A en B, en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/021516-23 onder 1 subsidiair, sub C, 2 subsidiair en 4 sub C en het onder parketnummer 18/249122-22 tenlastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/021516-23 feit 1 subsidiair, sub C
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van 25.078,50 (zegge: vijfentwintigduizend achtenzeventig euro en vijftig eurocent euro), dit bedrag bestaat uit 5.078,50 aan materiële schade en 20.000,- aan immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van 25.078,50 (zegge: vijfentwintigduizend achtenzeventig euro en vijftig eurocent euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 5.078,50 aan materiële schade en 20.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 160 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/021516-23 feit 1 subsidiair, sub C
Verklaart de vordering van
[slachtoffer 7]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van 18/021516-23 feit 1 subsidiair, sub C
Verklaart de vordering van
[slachtoffer 8]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van 18/021516-23 feit 4, sub C
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 9]te betalen:
  • het bedrag van 1.519,24 (zegge: duizend vijfhonderdnegentien euro en vierentwintig eurocent), dit bedrag bestaat uit 19,24 aan materiële schade en 1.500,- aan immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op 796,-.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 9]aan de Staat te betalen een bedrag van 1.519,24 (zegge: duizend vijfhonderdnegentien euro en vierentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 9 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 19,24 aan materiële schade en 1.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/249122-22
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 4]te betalen:
  • het bedrag van 2.452,44 (zegge: tweeduizend vierhonderdtweeënvijftig euro en vierenveertig eurocent), dit bedrag bestaat uit materiële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 april 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 4]aan de Staat te betalen een bedrag van 2.452,44 (zegge: tweeduizend vierhonderdtweeënvijftig euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 34 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart
onttrokken aan het verkeerhet op de beslaglijst genoemde masker (1566636).
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 21/001956-21:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 25 mei 2022 te weten: een taakstraf voor de duur van 60
uren.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18-262886- 21:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 september 2022, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 109 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2024.
1. Hoge Raad 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471, NJ 2011, 342 r.o. 2.5.3.
2 Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378