Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De beoordeling
5.Beslissing
871
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Devkinandan, verzocht de rechtbank om de voorlopige zorgregeling voor zijn minderjarige kind te wijzigen. De huidige regeling, vastgesteld op 11 mei 2023, hield in dat het kind om de week bij de man verbleef. De man wilde deze regeling uitbreiden, zodat het kind van donderdag 16:00 uur tot zondag 16:00 uur bij hem zou verblijven. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Brink, heeft ingestemd met het hulpverleningstraject dat partijen samen met de Raad voor de Kinderbescherming zijn ingegaan.
De rechtbank heeft het verzoek van de man beoordeeld aan de hand van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was bij het verzoek, aangezien er al een voorlopige zorgregeling was vastgesteld en partijen bezig waren met het hulpverleningstraject. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de man niet voldeed aan de vereisten van artikel 223 Rv, en verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De zaak zal verder inhoudelijk worden behandeld in de bodemprocedure.