ECLI:NL:RBNNE:2024:907

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
193793
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging voorlopige zorgregeling in het kader van een hulpverleningstraject

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Devkinandan, verzocht de rechtbank om de voorlopige zorgregeling voor zijn minderjarige kind te wijzigen. De huidige regeling, vastgesteld op 11 mei 2023, hield in dat het kind om de week bij de man verbleef. De man wilde deze regeling uitbreiden, zodat het kind van donderdag 16:00 uur tot zondag 16:00 uur bij hem zou verblijven. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Brink, heeft ingestemd met het hulpverleningstraject dat partijen samen met de Raad voor de Kinderbescherming zijn ingegaan.

De rechtbank heeft het verzoek van de man beoordeeld aan de hand van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was bij het verzoek, aangezien er al een voorlopige zorgregeling was vastgesteld en partijen bezig waren met het hulpverleningstraject. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de man niet voldeed aan de vereisten van artikel 223 Rv, en verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De zaak zal verder inhoudelijk worden behandeld in de bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/193793 / FA RK 24-361
beschikking voorlopige voorzieningen van de enkelvoudige familiekamer d.d. 1 maart 2024
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H. Devkinandan, kantoorhoudende te Zoetermeer,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. Brink, kantoorhoudende te Heerenveen.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de man tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank binnengekomen op 7 februari 2024.
1.2.
De zaak is pro forma behandeld.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] .
2.2.
[de minderjarige] is erkend door de man. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de vrouw.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 mei 2023 (zaaknummer [nummer] ) heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepaald, die er kort weergegeven op neerkomt dat [de minderjarige] - na een opbouwregeling - om de week van vrijdag 16:00 uur tot zondag 11:30 uur bij de man verblijft. Daarnaast is een voorlopige informatieregeling bepaald. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd onderzoek te doen naar de zorgregeling, de verdeling van de vakanties en feestdagen en de informatieregeling. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, zo nodig voor de duur van de bodemprocedure en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de beschikking van 11 mei 2023 wordt gewijzigd voor wat betreft de voorlopige zorgregeling, in die zin dat wordt bepaald dat [de minderjarige] van donderdag 16:00 uur tot en met zondag 16:00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw [de minderjarige] naar de man brengt op donderdag en de man [de minderjarige] terug bij de vrouw brengt op zondag, en dat de verdeling van de vakanties en feestdagen zal worden vastgesteld conform het voorstel van de man in bijlage A-C (deze bijlagen heeft de rechtbank niet ontvangen) bij zijn verzoekschrift.

4.De beoordeling

4.1.
De man baseert zijn verzoek op artikel 822 jo 824 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank overweegt dat deze artikelen niet van toepassing zijn, omdat het geen zaak van echtscheiding betreft. De rechtbank vat het verzoek op als een verzoek op grond van artikel 223 Rv.
4.2.
Op grond van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Op grond van het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. Artikel 223 Rv ziet op de dagvaardingsprocedure, maar de Hoge Raad heeft op 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3533) geoordeeld dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zich niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van dit artikel op verzoekschriftprocedures. De voorziening op grond van artikel 223 Rv betreft een voorlopige voorziening en een voorlopig oordeel. De verzoeker moet belang bij de voorziening hebben, in die zin dat van hem of haar niet kan worden gevergd dat de afloop van de bodemprocedure wordt afgewacht.
4.3.
Evenals in artikel 209 Rv voor de dagvaardingsprocedure is bepaald (te weten dat op incidentele vorderingen, indien de zaak dat meebrengt, eerst en vooraf wordt beslist), heeft de Hoge Raad in genoemde uitspraak ten aanzien van de verzoekschriftprocedure overwogen dat het in beginsel aan de rechter is overgelaten of hij, gelet op de inhoud van het verzoek, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige en voortvarende procesvoering, het verzoek aanstonds behandelt en daarop beslist. Hieruit volgt dat degene die een voorlopige voorziening verzoekt niet zonder meer recht heeft op een spoedige behandeling en beslissing. De rechter zal de diverse genoemde belangen moeten afwegen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verzochte voorlopige voorziening voldoende samenhangt met de hoofdzaak, omdat het allebei over de zorgregeling gaat.
4.5.
De rechtbank overweegt dat onvoldoende is gebleken dat de man een zodanig spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Er is in de beschikking van 11 mei 2023 een voorlopige zorgregeling bepaald en daar wordt ook uitvoering aan gegeven. Partijen hebben daarna nadere afspraken met elkaar gemaakt over de tijdstippen waarop [de minderjarige] wordt gebracht en wordt opgehaald.
4.6.
Partijen hebben de rechtbank in de hoofdzaak recent - eind november 2023 - nog schriftelijk laten weten dat zij allebei kunnen instemmen met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad) om de definitieve beslissing over de zorgregeling aan te houden in afwachting van het hulpverleningstraject bij [hulpverleningsorganisatie] . De bedoeling van dit hulpverleningstraject is dat partijen daar met elkaar in gesprek gaan over een definitieve zorgregeling. Uit het verzoek van de man blijkt dat dit traject nog loopt. De wens van de man om de omgang verder uit te breiden, moet binnen het hulpverleningstraject besproken worden. Dat geldt ook voor de verdeling van de feestdagen en de vakanties. De rechtbank ziet niet in waarom hier nu met spoed een ordemaatregel voor getroffen moet worden. Dit is onvoldoende gesteld.
4.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening niet is komen vast te staan, zodat het verzoek van de man niet voldoet aan alle vereisten van artikel 223 Rv. De rechtbank verklaart de man daarom niet-ontvankelijk. De zaak zal verder inhoudelijk worden behandeld in de bodemprocedure.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, bijgestaan door mr. A.J. van Dijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2024.
fn:
871