ECLI:NL:RBNNE:2024:789

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
22/3871 en 22/4468
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen verleende omgevingsvergunning voor woningbouw en aanverwante constructies in Leutingewolde

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 5 januari 2024, worden de beroepen van eiser sub 1 en eisers sub 2 tegen de verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning met carport en berging, het kappen van een boom en het aanleggen van een uitrit op het perceel in Leutingewolde beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend, omdat de berging als vergunningvrij is aangemerkt, terwijl deze in samenhang met de carport als één bouwwerk moet worden beschouwd. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder niet in redelijkheid kon stellen dat de wijziging van arkenelen naar dakkapellen een ondergeschikte wijziging is, en dat het college niet voldoende heeft onderbouwd waarom het welstandsadvies aan het besluit ten grondslag mocht worden gelegd. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt het college op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het griffierecht aan beide eisers vergoed, en worden de proceskosten van eisers sub 2 vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door het college en de verplichting om de belangen van omwonenden in acht te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/3871en 22/4468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser sub 1], uit [plaats], (hierna: eiser sub 1)

[eisers sub 2], uit [plaats] (hierna: eisers sub 2)

(gemachtigde: mr. A.A. Westers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld

(gemachtigden: mr. M.J.F. Nuijens en E. Mosterman).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghouder] uit [plaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser sub 1 en eisers sub 2 tegen de verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning met carport en berging, het kappen van een boom en het aanleggen van een uitrit op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel).
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 7 juli 2022 verleend. Met de bestreden besluiten van 12 december 2022 op de bezwaren van eiser sub 1 en eisers sub 2 heeft het college de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser sub 1 met zijn partner [naam], eisers sub 2 met hun gemachtigde, de gemachtigden van het college en vergunninghouder.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2. Vergunninghouder heeft op 13 mei 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een woning met carport en berging, het kappen van een boom en het aanleggen van een uitrit op het perceel.
2.1.
Op het perceel geldt krachtens het bestemmingsplan ‘Turfweg 10a en de Ring 15 in Leutingewolde’ de enkelbestemming ‘Wonen’, de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ en de gebiedsaanduiding ‘milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied’.
2.2.
Het college heeft met het besluit van 7 juli 2022 een omgevingsvergunning voor het project verleend. Hierbij is afgeweken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
2.3.
Eiser sub 1 en eisers sub 2 wonen nabij het perceel. Zij hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.4.
Op 6 oktober heeft een hoorzitting bij de commissie voor de behandeling van de bezwaarschriften van de gemeente Noordenveld (hierna: de commissie) plaatsgevonden. De commissie heeft op 18 oktober 2022 advies uitgebracht aan het college.
2.5.
Met de brief van 22 november 2022 heeft het college het advies van de commissie aan eisers toegestuurd.
2.6.
Met de bestreden besluiten van 12 december 2022 heeft het college de bezwaren van eiser sub 1 en eisers sub 2, onder overname van het advies van de commissie, ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.
3. Eiser sub 1 heeft bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Dit verzoek is bij een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 22 december 2022 afgewezen. [1]
3.1.
Op 9 december 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag ter wijziging van de verleende omgevingsvergunning ingediend. Die wijziging houdt in dat de arkenelen worden vervangen door dakkappelen, waardoor het bouwplan niet langer in strijd is met het bestemmingsplan.
3.2.
Op 16 januari 2023 heeft het college de verleende vergunning conform deze aanvraag aangepast. Bij dit besluit is een nieuw welstandsadvies van 16 december 2022 gevoegd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet (Iw), in samenhang gelezen met de artikelen 4.1.4 en 4.1.5 van het Invoeringsbesluit (Ib), volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn in deze procedure, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
6. De beroepen van eiser sub 1 en eisers sub 2 zijn gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Kwalificatie brief 22 november 2022 en mandaat teamleider
7. Eiser sub 1 voert aan dat de brief van 22 november 2022 geen besluit is. De brief bevat alleen de mededeling dat de commissie advies heeft uitgebracht. Daarnaast heeft de teamleider, die het besluit heeft ondertekend, daartoe volgens eiser sub 1 geen mandaat om een besluit te nemen.
7.1.
Het college voert aan dat de brief van 22 november 2022 inderdaad geen besluit is. Echter, op 12 december 2022 is alsnog een besluit op bezwaar genomen en bekendgemaakt. Verder heeft de teamleider gelet op het mandaatbesluit van de gemeente Noordenveld en de daarbij behorende mandatenlijst, de bevoegdheid om namens het college van B&W alle besluiten te nemen in het kader van de Wabo, het Bor, de Regeling omgevingsrecht en de uitvoeringsregelingen.
7.2.
De rechtbank overweegt dat eiser sub 1 op 1 december 2022 beroep heeft ingesteld tegen de brief van 22 november 2022. Deze brief is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de brief wordt verwezen naar het advies van de commissie, maar uit de brief blijkt niet of het college dit advies volgt of niet. Het beroep van eiser was daarom prematuur, omdat er op dat moment nog geen besluit op bezwaar was genomen. Echter, uit artikel 6:10, eerste lid onder b, volgt dat niet-ontvankelijkverklaring van een prematuur beroep achterwege blijft indien het besluit ten tijde van het instellen van beroep nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel al het geval was. Gelet op de strekking van de brief van 22 november 2022 en de daarin vermelde beroepsclausule, is de rechtbank van oordeel dat eiser sub 1 redelijkerwijs kon menen dat er een besluit was genomen. In dit geval leidt het premature beroep daarom niet tot een niet-ontvankelijkverklaring. Het college heeft zicht terecht op het standpunt gesteld dat de teamleider die het besluit op bezwaar van 12 december 2022 heeft ondertekend mandaat had om namens het college dit besluit te nemen.
Aanvulling bezwaargronden
8. Eiser sub 1 stelt dat het college en de commissie gedane toezeggingen niet zijn nagekomen. Hij heeft bij het college meerdere verzoeken op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) ingediend die relevant waren in het kader van de bezwaarprocedure. Het college heeft volgens eiser tweemaal toegezegd dat hij pas gronden van bezwaar hoefde in te dienen als hij de in die verzoeken van 30 november 2021 en 28 april 2022 gevraagde stukken zou hebben ontvangen. Eiser verwijst naar de toezegging in het e-mailbericht van 23 augustus 2022. Bovendien heeft de commissie op 6 oktober 2022 aan het college opgedragen de gevraagde stukken zo spoedig mogelijk beschikbaar te stellen. Volgens verzoeker is daarbij de toezegging gedaan dat nog een nadere termijn zou worden gegeven voor het aanleveren van de gronden van bezwaar, zodra deze stukken zouden zijn verstrekt. Daarnaast heeft er geen nadere hoorzitting plaatsgevonden, terwijl dat blijkens het hoorzittingsverslag van 6 oktober 2022 wel de bedoeling was. Volgens eiser is daarom sprake van een schending van de hoorplicht. Ten slotte is sprake van schending van het beginsel van fair play, omdat het college de behandeling van de Wob-verzoeken traineert.
8.1.
Het college voert aan dat de e-mail van 23 augustus 2022 geen concrete toezegging bevat. In die e-mail staat enkel dat eiser nog nader bericht ontvangt over de daar genoemde onderwerpen. Verder is concreet aan eiser medegedeeld dat hij tot 29 september 2022 de mogelijkheid had om zijn bezwaargronden aan te vullen. De mededeling van de voorzitter tijdens de hoorzitting dat de gronden van bezwaar nog later aangevuld konden worden, bleek later onterecht te zijn. Eiser had, in tegenstelling tot wat hij tijdens de hoorzitting naar voren bracht, namelijk al wel stukken ontvangen naar aanleiding van zijn Wob-verzoek van 30 november 2021. Inmiddels heeft eiser ook de in zijn Wob-verzoek van 28 april 2022 gevraagde stukken ontvangen. Eiser is daarna nogmaals door de commissie in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren toe te lichten in een hoorzitting. Eiser heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
8.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het e-mailbericht van 23 augustus 2022 en het verslag van de hoorzitting van commissie van 6 oktober 2022 volgt dat eiser nog in de gelegenheid zou worden gesteld zijn gronden van bezwaar aan te vullen zodra hij de in zijn Wob-verzoek van april gevraagde stukken zou hebben ontvangen. Het college heeft het besluit op bezwaar echter genomen zonder eiser daartoe in de gelegenheid te stellen. Indien er voor het college en de commissie redenen waren om op deze afspraak terug te komen, hadden zij dit in ieder geval aan eiser moeten mededelen. Nu het college het besluit op bezwaar heeft genomen zonder terug te komen op de gedane toezegging en eiser niet in de gelegenheid heef gesteld de gronden van bezwaar aan te vullen is het besluit op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig tot stand gekomen.
8.2.1
Daarnaast heeft het college in strijd met de hoorplicht van artikel 7:2 van de Awb gehandeld. Ten tijde van de hoorzitting van 6 oktober 2022 had eiser nog geen gronden ingediend en was hij in de veronderstelling dat hij daartoe nog de gelegenheid zou krijgen. Eiser is daarom nooit inhoudelijk over zijn bezwaren tegen de verleende vergunning gehoord.
8.2.2.
De rechtbank overweegt dat eiser sub 1 in beroep alsnog de gelegenheid heeft gekregen zijn bezwaren naar voren te brengen en deze toe te lichten tijdens de zitting bij de rechtbank. Hoewel eiser ter zitting heeft gesteld dat hij nog steeds niet alle stukken heeft ontvangen die hij volgens hem naar aanleiding van zijn Wob-verzoeken zou moeten ontvangen, heeft hij niet onderbouwd welke stukken hij precies mist en wat hij met die stukken aannemelijk wil maken. Nu eiser in beroep volgens de rechtbank voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen, ziet de rechtbank aanleiding om de hiervoor genoemde gebreken te passeren met artikel 6:22 van de Awb.
Verslag van de hoorzitting
9. Eiser voert aan dat het verslag van de hoorzitting onvolledig is en niet ter beoordeling aan hem is toegestuurd. De weergave van het verhandelde tijdens de hoorzitting is volgens hem onjuist.
9.1.
De rechtbank overweegt dat in artikel 7:7 van de Awb de verplichting is opgenomen om een verslag van de hoorzitting te maken. Anders dan eiser betoogt is er voor een bestuursorgaan geen wettelijke verplichting om, voorafgaand aan het nemen van de beslissing op bezwaar, een conceptverslag van de hoorzitting ter goedkeuring aan de betrokkenen toe te zenden en dit verslag vervolgens vast te stellen. [2] Verder is de rechtbank niet gebleken dat het verslag van de hoorzitting onjuistheden bevat. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Lopende procedure Raad van State
10. Eiser sub 1 stelt dat de lopende procedure bij de Raad van State moet worden afgewacht. Eisers sub 2 stellen dat het verlenen van een omgevingsvergunning terwijl het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
10.1.
De rechtbank overweegt dat het bestemmingsplan ‘Turfweg 10a en de Ring 15 in Leutingewolde’ in werking is getreden. Het verzoek om voorlopige voorziening dat tegen het bestemmingsplan is ingediend bij de AbRvS heeft niet tot een schorsing geleid. Dit betekent dat het bestemmingsplan in werking is getreden. Het college kon daarom een omgevingsvergunning op basis van dit bestemmingsplan verlenen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep aan te houden omdat er nog een procedure tegen het bestemmingsplan bij de AbRvS loopt.
Wijziging omgevingsvergunning
11. Het college heeft met het besluit van 16 januari 2023 de omgevingsvergunning aangepast. Volgens het college betreft dit een ondergeschikte wijziging. Het gaat om het vervangen van de arkenelen voor dakkapellen. Volgens het college is de wijziging ondergeschikt, omdat de uiterlijke verschijningsvorm en bovengrondse situering niet of nauwelijks verandert, de wijziging in verhouding tot het hele bouwplan in relatie tot zijn omgeving van beperkte aard of omvang is en derden door de wijziging niet in hun belangen worden geschaad.
11.1.
Eiser sub 1 bestrijdt dat sprake is van een ondergeschikte wijziging. Bovendien kan het college volgens eiser op basis van de tekeningen niet goed beoordelen of de wijziging significant is. Eiser heeft op 22 januari 2023 bezwaar aangetekend tegen het wijzigingsbesluit, dit is ten onrechte niet behandeld door het college maar doorgestuurd naar de rechtbank.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat sprake is van een ondergeschikte wijziging in de omgevingsvergunning. Op de tekeningen is duidelijk te zien dat niet langer sprake is van arkenelen, maar een doorlopende dakrand met dakkapellen. Gelet op de tekeningen en de motivering van het college, die door eiser niet inhoudelijk is bestreden, kwalificeert dit volgens de rechtbank als ondergeschikte wijziging. Het beroep van eiser is op grond van artikel 6:19 van de Awb daarom mede gericht tegen het wijzigingsbesluit, waardoor het college het bezwaar van eiser tegen dit besluit terecht heeft doorgestuurd naar de rechtbank. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Berging/carport vergunningvrij?
12. De vergunningaanvraag ziet mede op het bouwen van een carport van 11,5 bij 6 meter. Onder een gedeelte van deze carport wordt een berging gebouwd van 3 bij 6 meter. De berging bevindt zich op 1 meter achter de voorgevel, de carport steekt voor de voorgevel uit. Volgens het college is daarom enkel de carport vergunningplichtig en is de berging vergunningvrij. [3]
12.1.
Eiser sub 1 bestrijdt dat de berging vergunningvrij kan worden gerealiseerd. De berging/carport heeft een zware constructie inclusief betonvloer en is daarom niet aan te merken als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Aangezien de berging onderdeel uitmaakt van de carport moet het geheel worden gezien als een gebouw en is het bouwwerk daarom vergunningplichtig.
12.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een bouwplan dat uit verschillende onderdelen bestaat, waaronder mogelijk op zichzelf beschouwd niet-vergunningplichtige onderdelen, als één geheel moet worden beschouwd en splitsing daarvan in beginsel niet mogelijk is. Het bouwplan kan alleen worden gesplitst indien het bestaat uit onderdelen die in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden. [4]
12.2.1.
De rechtbank overweegt dat de berging en carport wellicht wel functioneel, maar niet bouwkundig van elkaar te onderscheiden kunnen worden. Daartoe overweegt de rechtbank dat sprake is van één doorlopend dak waarmee de berging constructief verbonden is aan de carport. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het bouwplan splitsbaar is. De berging is daarom ten onrechte als vergunningvrij aangemerkt. In zoverre slaagt de beroepsgrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
12.2.2.
Het voorgaande betekent tevens dat, nu berging en carport als één gebouw moet worden aangemerkt, het gebouw zich niet geheel in het op de plankaart aangegeven bijgebouwengebied bevindt. Dit is in strijd met artikel 4.2.3, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan. Nu het college enkel een vergunning voor de carport zonder berging heeft verleend, heeft het ook niet afgewogen of er een vergunning kan worden verleend voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan.
Goothoogte en oppervlakte woning
13. Eiser sub 1 stelt in zijn beroepschrift dat ook met het gewijzigde bouwplan nog steeds niet aan de planregels over de maximale goothoogte wordt voldaan. Ter zitting heeft eiser verklaard deze beroepsgrond in te trekken. De rechtbank gaat hier daarom niet verder op in.
13.1
Eiser sub 1 stelt verder dat de oppervlakte van het hoofdgebouw de maximale oppervlakte op grond van de planregels overschrijdt.
13.2.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 4.2.2, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan volgt dat de oppervlakte van het hoofdgebouw, in dit geval de woning, maximaal 150 m2 mag zijn. Uit artikel 2.5 van de planregels van het bestemmingsplan volgt dat de oppervlakte van de woning wordt gemeten
“tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk”.
Uit artikel 1.35 van de planregels van het bestemmingsplan volgt dat onder buitenwerks gevelvlak wordt verstaan:
“de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt”.
13.2.1.
Aan de zuidzijde van de woning bevindt zich een inham in de woning. Het college stelt zich op het standpunt dat de oppervlakte van die inham niet meetelt voor de totale oppervlakte van de woning, waardoor de totale oppervlakte van de woning onder de 150 m2 blijft.
13.2.2.
Dat op basis van de bouwtekeningen behorende bij de vergunning sprake is van een inham is niet in geschil. De rechtbank gaat ervan uit dat het dak boven de inham niet doorloopt, hoewel het op de tekening van de zuidgevel van de woning lijkt alsof de dakrand over de gehele zuidgevel, en dus ook ter plaatse van de inham, doorloopt. Uit de tekening van het kapplan volgt echter dat ook het dak een inham bevat. Dit is door het college ter zitting ook bevestigd. Uitgaande van die feitelijke situatie hoeft de oppervlakte van de inham op grond van artikel 1.35 en 2.5 de planregels van het bestemmingsplan niet meegerekend te worden bij het berekenen van de totale oppervlakte van de woning. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Slopen bestaande bebouwing
14. Eiser sub 1 stelt verder dat uit het bestemmingsplan volgt dat de grond pas als woonbestemming kan worden gebruikt zodra alle gebouwen en de fundering gesloopt zijn. Dit is ten onrechte niet in de omgevingsvergunning als voorwaardelijke verplichting opgenomen. Eiser verwijst hierbij naar het bestemmingsplan ‘Langewijk naast 9’, waar ook de ruimte-voor-ruimte-regeling is toegepast en wel een dergelijke voorwaardelijke verplichting is opgenomen.
14.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit de planregels niet volgt dat aan de omgevingsvergunning voorschriften zouden moeten worden verbonden over het slopen van de gebouwen en de fundering. Voor zover hierover wel iets is opgenomen in de toelichting bij het bestemmingsplan, overweegt de rechtbank dat deze toelichting niet bindend is en enkel kan dienen ter uitleg van een bestemming of planregels die op zichzelf of in samenhang bezien onvoldoende duidelijk zijn. [5] Daarvan is in dit geval geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Landschappelijk inpassingsplan, houtsingel en functie kavelpad
15. Eiser sub 1 voert aan dat het landschappelijk inpassingsplan in strijd is met de provinciale eisen, omdat het met dit inpassingsplan niet mogelijk is een houtsingel van minimaal 10 meter breed aan te leggen. Door de plaatsing van de berging krijgt het kavelpad bovendien niet de functie van de ontsluiting van het agrarische gedeelte van het perceel, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Ook voldoet het kavelpad niet aan het inritbeleid van de gemeente met betrekking tot de afstand van de bomen.
15.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De provinciale eisen waar eiser naar verwijst betreffen de uitgangspunten uit het advies van de provincie naar aanleiding van het opgestelde landschappelijk inpassingsplan. Dit inpassingsplan is onderdeel van het bestemmingsplan. Het inpassingsplan als zodanig ligt in deze procedure niet voor. De vraag of bij dit inpassingsplan voldoende rekening is gehouden met de uitgangspunten in het advies van de provincie, dient te worden beantwoord in de procedure over het bestemmingsplan.
15.1.1.
In de planregels staat dat het in gebruik nemen van gronden en bouwwerken voor het wonen in strijd is met het bestemmingsplan zolang niet wordt voldaan aan de landschapsmaatregelen in het landschappelijk inpassingsplan. [6] Dit betreft een gebruiksvoorwaarde en dit houdt daarom niet in dat al voorafgaand aan de bouw voldaan moet worden aan de maatregelen in het inpassingsplan. In zoverre slaagt deze beroepsgrond niet.
15.1.2.
Daarnaast kent het bestemmingsplan een gebruiksvoorwaarde over het uitsluitend mogen gebruiken van de bestaande inrit aan de westzijde (het kavelpad) ten behoeve van de ontsluiting van het agrarische gedeelte van het perceel aan de zuidzijde. De omgevingsvergunning ziet echter niet op het gebruik van het bestaande kavelpad. De schuur waar eiser naar verwijst, wordt ook niet op het bestaande kavelpad gebouwd. Voor zover het kavelpad in de praktijk niet uitsluitend wordt gebruikt voor de ontsluiting van het agrarische gedeelte van het perceel, is dit een handhavingskwestie die in deze procedure niet voorligt. Ook in zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser niet.
15.1.3.
Voor zover eiser verwijst naar het gemeentelijk inritbeleid, overweegt de rechtbank dat eiser deze grond niet heeft onderbouwd en niet duidelijk is op welk beleid eiser doelt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Milieuzonering
16. Eiser sub 1 voert aan dat hij rundvee houdt op zijn perceel. Voor fokken en houden van rundvee geldt op grond van de VNG Handreiking een richtafstand van 100 meter. Hier is geen rekening mee gehouden. Ook is geen rekening gehouden met de recente uitspraken betreffende spuitzone afstanden in verband met gewasbeschermingsmiddelen.
16.1.
De rechtbank overweegt dat wonen op deze locatie krachtens het bestemmingsplan is toegestaan en de woning binnen het bouwvlak wordt geplaatst. De afweging met betrekking tot de milieuzonering heeft plaatsgevonden bij het vaststellen van het bestemmingsplan. In deze procedure ligt het bestemmingsplan niet voor. Het argument van eiser dient daarom in de procedure over het bestemmingsplan naar voren te worden gebracht. Overigens merkt de rechtbank hierbij op dat eiser dit standpunt in het verzoek om voorlopige voorziening bij de AbRvS tevens naar voren heeft gebracht en de AbRvS hierin geen aanleiding heeft gezien om een voorlopige voorziening te treffen. [7] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bodemonderzoek
17. Eiser sub 1 voert daarnaast aan dat de aanwezige puinverharding niet is onderzocht op asbest of is gesaneerd voor tot vergunningverlening is overgegaan. Dit is in strijd met artikel 4.5.2, onderdeel f, van de planregels van het bestemmingsplan. Er dient bodemonderzoek uitgevoerd te worden naar de grond onder de oude uitrit en het oude gebouw. Volgens eiser moet verder worden voldaan aan de voorwaarden voor aanvullend bodemonderzoek in de toelichting van het bestemmingsplan in onderdeel ‘4.2. Bodem’.
17.1.
De rechtbank moet eerst toetsen of wat eiser aanvoert tot een gegrond beroep kan leiden gelet op het relativiteitsvereiste. Op grond van het relativiteitsvereiste, vervat in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht, moet een verband bestaan tussen de beroepsgrond en het belang waarin eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.
17.1.1.
De rechtbank overweegt dat de planregel in het bestemmingsplan waar eiser naar verwijst niet strekt ter bescherming van belang van eiser. Deze beroepsgrond van eiser kan daarom niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Bouwbesluit 2012
18. Eisers sub 2 stellen dat niet voldoende is onderzocht dat wordt voldaan aan de vereisten van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit). Enkel het voorafgaand aan het bouwen overleggen van constructieberekeningen waarborgt niet voldoende dat ook aan de overige vereisten van het Bouwbesluit wordt voldaan. Ter zitting hebben eisers op vragen van de rechtbank naar voren gebracht dat hun belang is gelegen in de brandveiligheid.
18.1.
De rechtbank overweegt dat het relativiteitsvereiste ook in de weg staat aan een beroep op het Bouwbesluit. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de brandveiligheidsregels uit het Bouwbesluit strekken tot bescherming van de belangen van eigenaren en gebruikers van de gebouwen waarvoor die eisen gelden en eigenaren en gebruikers van belendende gebouwen. [8] De woning van eisers bevindt zich tegenover de te bouwen woning van vergunninghouder, op een afstand van ongeveer 70 meter, met een tussengelegen weg. Er is daarom geen sprake van belendende gebouwen. Eisers hebben verder niet onderbouwd waarom de normen in het Bouwbesluit 2012 tot bescherming van hun belangen zouden strekken. Deze beroepsgrond kan daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Welstandsadvies
19. Eiser sub 1 stelt dat in het welstandsadvies onvoldoende is gemotiveerd dat het plan voldoet aan de gebiedsprincipes van de Gids Omgevingskwaliteit Noordenveld (hierna: de Gids). Op grond van onderdeel 5.1 van de Gids is geen ruimte voor het afwijken van de gebiedsprincipes omdat er geen sprake is van een uitzonderlijk geval. Desondanks wordt van meerdere gebiedsprincipes afgeweken, zoals de ligging ten opzichte van de weg, de carport aan de voorzijde waardoor het erf geen heldere opbouw heeft en het woningtype dat niet in de omgeving past. Bovendien is opmerkelijk dat de omgevingsvergunning eerder is opgemaakt dan het welstandsadvies.
19.1.
Eisers sub 2 voeren eveneens aan dat welstandsadvies onvoldoende is gemotiveerd en niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd. Zij voeren aan dat onduidelijk is waarom de afwijkende bebouwing van de woning past binnen de omgeving, hoe kan worden voldaan aan de bepalingen in de Gids en hoe de woning landelijk wordt ingepast.
19.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college het welstandsadvies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het college zich volgens vaste rechtspraak op het welstandsadvies mag baseren nadat het is nagegaan dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de hierin opgenomen redenering begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [9] In dit geval is het welstandsadvies zeer summier en zijn de conclusies daarin nauwelijks onderbouwd. De getrokken conclusies zijn bovendien door eisers gemotiveerd betwist. Het college heeft daar onvoldoende op gereageerd en heeft bijvoorbeeld geen nadere onderbouwing van de welstandscommissie naar voren gebracht. De stelling van het college dat de welstandscommissie zorgvuldig onderzoek heeft gedaan, omdat het bouwplan eerder meermaals is afgewezen en is aangepast, doet daar niet aan af. De tussentijdse welstandsadviezen zijn namelijk niet door het college overgelegd, waardoor het voor de rechtbank niet duidelijk is welke aanpassingen aan het bouwplan hebben plaatsgevonden en waarom het bouwplan in de huidige vorm wel aan de welstandscriteria voldoet. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
Woongenot, privacy en overlast
20. Eiser sub 1 stelt dat de bouw van de woning zal leiden tot een aantasting van zijn woongenot en privacy, voornamelijk door de plaatsing en bouwhoogte van de woning. De woning komt niet gelijk te staan met de woning van eiser. Aangezien de westgevel grotendeels bestaat uit raampartijen is er vanuit de woning volledig zicht op het terras van eiser en zijn badkamer-, keuken- en slaapkamerramen. Volgens eiser zou de woning daarom dichter bij de [straat] geplaatst moeten worden, in lijn met zijn eigen woning.
20.1.
Eisers sub 2 voeren aan dat door de locatie van de carport en schuur overlast veroorzaakt wordt in de vorm van beperkt zicht, hinderlijke lichtinval door autoverkeer en geluidsoverlast.
20.2.
De rechtbank overweegt dat wonen op het perceel op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. De woning is binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak geplaatst. Het bestemmingsplan stelt geen regels over de omvang van de raampartijen. De strijdigheid met het bestemmingsplan ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, enkel op de locatie van de carport/berging. In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser sub 1 niet.
20.2.1.
Over het standpunt van eisers sub 2 overweegt de rechtbank dat voor de carport met de berging als geheel een omgevingsvergunning is vereist, die vooralsnog niet door het college is verleend (zie de overwegingen van de rechtbank onder 11.2.1-11.2.2.). Indien het college tot verlening van die vergunning overgaat, dient ook een vergunning te worden verleend voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan. Daarbij dient het college af te wegen of een goed woon- en leefklimaat bij de plaatsing van de carport met berging voldoende wordt gewaarborgd. De argumenten die eisers sub 2 naar voren brengen kunnen mogelijk een rol spelen in die afweging. Nu het college hierover nog een afweging dient te maken, ziet de rechtbank geen plaats om deze beroepsgrond van eisers sub 2 verder in deze procedure te bespreken.
Natuurnetwerk Nederland en Wet natuurbescherming (Wnb)
21. Eiser sub 1 stelt dat het perceel [adres] ligt binnen het Natuurnetwerk Nederland. Er had daarom een vergunning op grond van de Wnb moeten worden aangevraagd.
21.1.
Eisers sub 2 stellen dat de hoeveelheid oppervlakte aan natuur door dit bouwplan aanzienlijk minder wordt, wat gevolgen heeft voor de natuurgebieden. Het college had minstens moeten afwegen of de bouwactiviteiten zorgen voor een significante aantasting van de kenmerken van het gebied, nu het perceel onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland.
21.2.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure door de rechtbank enkel kan worden beoordeeld of het project handelingen omvat waarvoor op grond van de Wnb een vergunning is vereist. In dat geval geldt de zogenaamde ‘aanhaakplicht’. Verdere afwegingen over bijvoorbeeld de ligging van het plangebied in het Natuurnetwerk Nederland, hebben al plaatsgevonden in het bestemmingsplan. Voor zover eisers met hun beroepsgronden bedoelen te stellen dat het bestemmingsplan in strijd is met de bepalingen over het Natuurnetwerk Nederland in de Provinciale Omgevingsverordening, dienen zij dit naar voren te brengen in de procedure over het bestemmingsplan.
21.2.1.
Over de aanhaakplicht overweegt de rechtbank als volgt. Er is een ontheffing van de Wnb verleend in het kader van soortenbescherming. Eisers hebben bovendien niet gesteld noch onderbouwd dat zich in het gebied beschermde diersoorten zouden bevinden. In zoverre slaagt deze beroepsgrond niet. Voor zover eisers doelen op de gebiedsbescherming in het kader van de Wnb, overweegt de rechtbank dat het relativiteitsvereiste een beroep van eisers hierop in de weg staat. Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied, ‘Leekstermeergebied’, bevindt zich op meer dan 1,5 kilometer afstand van de percelen van eisers. Het Natura 2000-gebied maakt daarom volgens de rechtbank geen deel uit van het woon- en leefgebied van eisers, waardoor de normen van de Wnb in zoverre niet strekken tot bescherming van hun belangen. [10] In zoverre kan deze beroepsgrond niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Kapvergunning
22. Eiser sub 1 stelt dat dat ten onrechte een kapvergunning is afgegeven. Een medewerker van de afdeling Groen zou de situatie ter plaatse hebben opgenomen en hebben geconcludeerd dat de bomen ziek waren, maar over die opname is niets vastgelegd. Volgens eiser sub 1 was geen sprake van zieke bomen. Ook in het conceptbestemmingsplan staat dat er slechts 1 boom ziek zou zijn. Er is bovendien geen sprake van iepen, maar van elzen.
22.1.
Eisers sub 2 stellen tevens dat onvoldoende is onderbouwd dat de bomen ziek waren. Daarnaast stellen zij dat er voorschriften over de erfinrichting in de omgevingsvergunning ontbreken, waaronder het juist aanleggen en verbreden van de houtwal. Ook ontbreekt een juiste situatietekening met maatvoering voor de toetsing.
22.2.
De rechtbank stelt vast dat de kapvergunning is verleend voor de kap van twee essen. Deze twee essen zijn onderzocht door twee medewerkers van de afdeling Groen. Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat deze twee essen ziek zijn en om die reden niet gehandhaafd kunnen blijven. Gelet hierop hebben de bedoelde essen geen waarde, als bedoeld in artikel 4:12 van de Algemene plaatselijke verordening (APV). Onder die omstandigheden heeft verweerder, gelet op de hem toekomende beoordelingsvrijheid, naar het oordeel van de rechtbank een kapvergunning voor de twee essen mogen verlenen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het verlies van de twee essen wordt gecompenseerd in het landschappelijk inpassingsplan. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

23. De beroepen zijn gegrond. Bij de bestreden besluiten is de berging ten onrechte als vergunningvrij is aangemerkt. Daarnaast mocht het college niet zonder nadere onderbouwing op het welstandsadvies afgaan. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaken af te doen.
23.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
24. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan zowel eiser sub 1 als eisers sub 2 vergoeden. Ook komen de door eisers sub 2 gemaakte proceskosten voor een vergoeding in aanmerking. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Door eiser sub 1 zijn geen proceskosten gemaakt die voor een vergoeding in aanmerking kunnen komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van eiser sub 1 en eisers sub 2 gegrond;
- vernietigt de besluiten van 12 december 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184 aan eiser sub 1 moet vergoeden;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184 aan eisers sub 2 moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers sub 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Bestemmingsplan ‘Turfweg 10a en de Ring 15 in Leutingewolde’
Artikel 1 Begrippen
Artikel 1.35 buitenwerkse gevelvlak
de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt.
Artikel 2 Wijze van meten
2.5
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
Wonen (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1699.BP082-vg01/r_NL.IMRO.1699.BP082-vg01.html)'' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, in de vorm van een woning;
aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
hobbymatig agrarisch gebruik en hobbymatig houden van dieren;
met de daarbij behorende:
woningen;
aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
nutsvoorzieningen;
waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4.2.2. Woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
(…)
c. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
f. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 3,5 m, respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
(…)
Artikel 4.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
(…)
Artikel 4.5.1. Toegestaan gebruik
(…)
e. Inrit ten behoeve van ontsluiting agrarisch perceel
Het gebruiken van de bestaande inrit aan de westzijde van het perceel aan de Turfweg 10A is uitsluitend toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van het agrarische perceel aan de zuidzijde van Turfweg 10A.
Artikel 4.5.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
(…)
d. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid
4.1opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen in overeenstemming met het in
Bijlage 1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1699.BP082-vg01/b_NL.IMRO.1699.BP082-vg01_rb1.pdf)opgenomen landschappelijk inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
(…)
f. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken aan de Turfweg 10A overeenkomstig de in lid
4.1opgenomen bestemmingsomschrijving zonder dat voor de aanwezige puinverharding door bodemonderzoek is aangetoond dat geen sprake is van een asbestweg in het kader van het Besluit asbestwegen of dat conform de wettelijke eisen is gesaneerd.

Voetnoten

1.Rb. Noord-Nederland, 22 december 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4889.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:698.
3.Op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
4.Zie bijvoorbeeld AbRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1738, onder 3.
5.Zie bijvoorbeeld AbRvS 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1954, onder 7.2.
6.Artikel 4.5.2. onder c, van de planregels van het bestemmingsplan.
7.AbRvS 6 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1326, onder 11.1.
8.Zie AbRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.38.
9.Zie bijvoorbeeld AbRvS 16 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2088, onder 4.1.
10.Zie AbRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51-10.52.