ECLI:NL:RBNNE:2022:4889

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
LEE 22-3872
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning en bezwaren tegen besluit van de gemeente Noordenveld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 22 december 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning met carport en berging, het kappen van een boom en het aanleggen van een uitrit, stelde dat de voorbereiding van het bestreden besluit onzorgvuldig was geweest. De voorzieningenrechter oordeelde dat de inhoudelijke gronden van verzoeker tegen de omgevingsvergunning niet slaagden, en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter nam daarbij in overweging dat de vergunninghouder gebruik kon maken van de verleende omgevingsvergunning en dat het spoedeisend belang aan de zijde van verzoeker niet voldoende was aangetoond. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit in beroep geen stand zou houden, maar dat dit niet leidde tot het toewijzen van het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de noodzaak voor verzoeker om zijn bezwaren tijdig en adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 22/3872
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2022 in de zaken tussen
[verzoeker], te [plaats], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld, verweerder,
(gemachtigde: mr. M.J.F. Nuijens).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende], te [plaats], vergunninghouder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het oprichten van een woning met carport en berging, voor het kappen van een boom en voor het aanleggen van een uitrit op het perceel aan de [adres] te [plaats].
Bij brief van 22 november 2022 heeft verweerder het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Noordenveld (hierna: de commissie) aan verzoeker toegezonden.
Tegen deze brief heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 22/3871. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter bij brief van 30 november 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 22/3872.
Bij besluit van 12 december 2022 heeft verweerder de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit van 7 juli 2022 gehandhaafd.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van rechtswege mede betrekking op dit besluit.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 15 december 2022. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en C. Abma. Vergunninghouder is in persoon verschenen.
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Vergunninghouder heeft op 13 mei 2022 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning met carport en berging, voor het kappen van een boom en voor het aanleggen van een uitrit op voormeld perceel te [plaats] bij verweerder ingediend. Deze aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de navolgende activiteiten:
- bouwen;
- handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening;
- kappen;
- aanleggen van een inrit.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning ingevolge de Wabo verleend voor voornoemde activiteiten.
1.3. De bezwaaradviescommissie heeft verweerder bij brief van 18 oktober 2022 geadviseerd om de bezwaren van verzoeker ongegrond te verklaren en het primaire besluit van 7 juli 2022 te handhaven.
2. Verweerder heeft bij brief van 22 november 2022 heeft verweerder het advies van de commissie aan verzoeker toegezonden.
3. Onder overneming van het advies van de commissie heeft verweerder met het besluit van 12 december 2022 de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit van 7 juli 2022 gehandhaafd.
Toepasselijke regelgeving
4. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Overwegingen
Het geschil
5. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ten aanzien van het spoedeisende belang
6. Aangezien vergunninghouder gebruik kan maken van de aan hem verleende omgevingsvergunning, is het spoedeisend belang aan de zijde van verzoeker in dit geval gegeven.
Ten aanzien van de bevoegdheid tot kortsluiten
7. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting bestaat er geen aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker heeft verzocht om een nadere termijn om de gronden van beroep nader te motiveren en ten tijde van de zitting de beroepstermijn nog loopt.
7.1. Dit betekent dat in dit geval uitsluitend uitspraak zal worden gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal daarom een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit geven en zal met inachtneming daarvan een oordeel geven over de vraag of het verzoek, gelet op de betrokken belangen, kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de brief van 22 november 2022
8. Verzoeker betoogt dat de brief van 22 november 2022 niet voldoet aan de formele vereisten van een besluit. In dit verband wijst verzoeker erop dat in voormelde brief geen besluit is genomen. Uit de brief maakt verzoeker enkel op dat de commissie een advies heeft verstrekt om zijn bezwaar ongegrond te verklaren. Verder betoogt verzoeker dat er sprake is van een onbevoegd genomen besluit. In dit verband wijst verzoeker erop dat de brief van 22 november 2022 is getekend door Jan Strijker, teamleider Strategie en Ontwikkeling. Naar de mening van verzoeker heeft een teamleider geen mandaat om een besluit te nemen.
8.1. Hoewel verzoeker terecht naar voren brengt dat de brief van 22 november 2022 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt en er sprake is van een mandaatgebrek, kan dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet leiden tot het toewijzen van de gevraagde voorlopige voorziening. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder met het bestreden besluit van 12 december 2022 de geconstateerde gebreken heeft hersteld.
Ten aanzien van de aanvulling van de gronden van bezwaar
9. Verzoeker betoogt dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. In dit verband stelt verzoeker dat hem tweemaal de toezegging is gedaan dat hij zijn bezwaargronden pas hoefde in te dienen als hij de gevraagde gegevens van zijn Wob-verzoeken van 30 november 2021 en 28 april 2022 heeft ontvangen. Daarbij wijst verzoeker op het e-mailbericht van 23 augustus 2022 waarin deze toezegging is gedaan. Verder acht verzoeker daarbij van belang dat de commissie op 6 oktober 2022 verweerder heeft opgedragen zo spoedig mogelijk de gevraagde Wob-stukken beschikbaar te stellen. En daarbij is volgens verzoeker de toezegging gedaan dat als de Wob-stukken zijn verstrekt, er een termijn moet worden gesteld voor het indienen van de gronden van het bezwaar. Verder is er volgens verzoeker sprake van schending van de hoorplicht. In de visie van verzoeker staat in het verslag van de hoorzitting van 6 oktober 2022 dat er nog een nadere hoorzitting na aanvulling van de gronden van bezwaar zou plaatsvinden. Daarnaast is er volgens verzoeker sprake van schending van het beginsel van fair play. In dit verband wijst verzoeker erop dat verweerder de behandeling van zijn WOB-verzoeken traineert.
9.1. In een e-mailbericht van 23 augustus 2022 van J. Buiter, werkzaam bij verweerder, aan verzoeker is onder meer het navolgende vermeld:
“U ontvangt van ons nog nader bericht over de verdere behandeling van dat bezwaar en de mogelijkheid om uw bezwaar desgewenst met (nadere) gronden aan te vullen nadat het besluit op uw Wob-verzoeken heeft ontvangen.”
9.2. In het verslag van de hoorzitting van 6 oktober 2022 is onder meer het navolgende vermeld:
“De voorzitter zegt dat de gemeente zo spoedig mogelijk een beslissing moet nemen op het Wob-verzoek van verzoeker. Aan de hand daarvan kan verzoeker de gronden van zijn bezwaar indienen. De voorzitter zegt dat de gemeente zo spoedig mogelijk de door verzoeker op grond van de Wob gevraagde informatie beschikbaar moet stellen. Als dat is gebeurd, dient verzoeker een termijn te krijgen voor het indienen van de gronden van zijn bezwaar.”
9.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het besluit van 12 december 2022 in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, tot stand gekomen.
9.3.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat - gelet op het verslag van de hoorzitting - in ieder geval door de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie is toegezegd dat eiser, nadat hij de informatie uit zijn Wob-verzoeken heeft ontvangen, een termijn dient te krijgen voor het indienen van zijn bezwaargronden. Niet in geschil is dat deze toezegging niet is nagekomen. De voorzieningenrechter acht dat onzorgvuldig.
9.3.2. Weliswaar kan de voorzieningenrechter zich voorstellen dat de (voorzitter van de) bezwaarschriftencommissie vanwege gewijzigde omstandigheden – wat daar ook van zij – wil terugkomen van de aan verzoeker gedane toezegging. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dat verzoeker in dit geval op geen enkele wijze op de hoogte is gebracht van deze gewijzigde omstandigheden en het terugkomen van de gedane toezegging. Ook is verzoeker niet in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Hij heeft eerst via toezending van het advies van de bezwaarschriftencommissie hiervan kennisgenomen. De voorzieningenrechter acht dat onzorgvuldig.
9.3.3. Ook is de bezwaarschriftencommissie zonder verzoeker hierover te informeren en zonder nadere toelichting, teruggekomen van de - blijkens het verslag van de hoorzitting - gedane toezegging om een nadere hoorzitting te houden. Gelet op hetgeen onder 9.3.2. is overwogen, acht de voorzieningenrechter ook deze handelswijze onzorgvuldig. Deze grond van verzoeker slaagt.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. zal het bestreden besluit van 12 december 2022 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in beroep in zoverre geen stand houden, zodat de voorzieningenrechter in beginsel bevoegd is tot het treffen van een voorlopige voorziening en/of het treffen van een maatregel.
10.1. Voor de beantwoording van de vraag of de voorzieningenrechter van die bevoegdheid gebruik maakt, zal de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Daarbij zullen de inhoudelijke gronden van verzoeker gericht tegen de verleende omgevingsvergunning worden betrokken en ook de belangen van de vergunninghouder. De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat verzoeker zijn inhoudelijke gronden ten aanzien van de vergunning nog nader wil aanvullen in de bodemprocedure, maar beoordeelt het verzoek aan de hand van de gronden zoals die ten tijde van het verzoek luiden.
Ten aanzien van het bestemmingsplan
11. Verzoeker betoogt dat het bestemmingsplan op grond waarvan de omgevingsvergunning door verweerder is verleend nog onder de rechter is, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).
11.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt het enkele feit dat er nog een beroep aanhangig is bij de AbRvS niet met zich dat de werking van het bestreden bestemmingsplan daarmee is opgeschort. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het eerder ingediende verzoek om voorlopige voorziening van onder meer verzoeker, gericht tegen dit bestemmingsplan, bij uitspraak van 6 mei 2022 door de voorzieningenrechter van de AbRvS is afgewezen, zodat dit bestemmingsplan in werking is getreden. Dit brengt met zich dat verweerder het bouwplan terecht getoetst heeft aan dat bestemmingsplan. Deze grond van verzoeker slaagt niet.
Ten aanzien van de strijdigheid met het bestemmingsplan
12. Verzoeker betoogt dat de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend.
12.1. Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter neemt dit als vaststaand gegeven aan, dat het bouwplan in strijd is met voormeld bestemmingsplan. De strijdigheid met het bestemmingsplan bestaat eruit dat de goothoogte van de te bouwen woning op enig punt hoger is dan de maximaal toegestane hoogte van 3,5 meter. Om medewerking te verlenen aan het bouwplan heeft verweerder toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo.
12.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 4, eerste lid, van de bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) behorende bijlage II een categorie van bouwwerken aanwijst waarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo van het bestemmingsplan kan worden afgeweken.
12.3. In de enkele stelling van verzoeker dat het bouwplan in strijd is met het bestemminsplan ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in dit geval niet kon worden verleend. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat het bouwplan zal worden aangepast, waarna het ook qua goothoogte zal voldoen aan het bestemmingsplan. Deze grond van verzoeker slaagt niet.
Ten aanzien van de milieu-eisen
13. Verzoeker betoogt dat er in dit geval niet wordt voldaan aan de milieu-eisen. Ter zitting heeft verzoeker nader toegelicht dat het, gelet op het bestemmingsplan, noodzakelijk is om een bodemonderzoek te doen, alvorens een woning op voormeld perceel kan worden gebouwd. In dit verband wijst verzoeker erop dat de bodem onder het oude gebouw en onder de oude uitrit moet worden onderzocht en dat niet in de verleende omgevingsvergunning staat vermeld.
13.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bouwregels van het bestemmingsplan geen betrekking op een bodemonderzoek voor wat betreft de te bouwen woning op voormeld perceel. Met betrekking tot de oude uitrit wijst verweerder erop dat die uitrit op het achtererf blijft liggen en dat een nieuwe inrit naar de te bouwen woning wordt gerealiseerd. Naar de mening van verweerder is er geen sprake van strijdig gebruik.
13.2. Ingevolge artikel 4.5.2, aanhef en onder f, van de planregels van dit bestemmingsplan wordt onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan: het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken aan de Turfweg 10a overeenkomstig de in lid 4.1 van de planregels opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder dat voor de aanwezige puinverharding door bodemonderzoek is aangetoond dat geen sprake is van een asbestweg in het kader van het Besluit asbestwegen of dat conform de wettelijke eisen is gesaneerd.
13.3. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter komt het door verweerder ingenomen standpunt haar niet onjuist voor. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de door verzoeker naar voren gebrachte verplichting tot een bodemonderzoek niet voortvloeit uit de bouwregels van voormeld bestemmingsplan. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat door de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren is gebracht, en door vergunninghouder bevestigd, dat de bestaande uitrit op het achtererf van het perceel onaangetast blijft en geen onderdeel uitmaakt van het aangevraagde bouwplan. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand komen vast te staan dat de omgevingsvergunning in strijd met voormelde planregel is verleend door verweerder. Deze grond van verzoeker slaagt niet.
Ten aanzien van de kapvergunning
14. Verzoeker betoogt dat er in dit geval ten onrechte een kapvergunning voor twee essen is verleend door verweerder.
14.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de betreffende kapvergunning is verleend voor twee essen op voormeld perceel. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat de twee essen zijn onderzocht door twee medewerkers van de afdeling Groen en dat tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat deze twee essen ziek zijn en om die reden niet gehandhaafd kunnen blijven. Gelet hierop hebben de bedoelde essen geen waarde, als bedoeld in artikel 4:12 van de Algemene plaatselijke verordening (APV). Onder die omstandigheden heeft verweerder, gelet op de hem toekomende beoordelingsvrijheid, naar het oordeel van de voorzieningenrechter een kapvergunning voor de betreffende twee essen mogen verlenen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het verlies van de twee essen wordt gecompenseerd in het erfinrichtingsplan. Deze grond van verzoeker slaagt niet.
Conclusie
15. Gelet op voorgaande overwegingen ziet de voorzieningenrechter, na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
De griffier De voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningen-rechter van de bestuursrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(…)
Artikel 8:86
1. Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. (…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…)
Artikel 2.2
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
(…)
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
(…)
g. houtopstand te vellen of te doen vellen,
(…)
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening (…)
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (…)
Besluit omgevingsrecht
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (…)
Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de APV is het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de volgende houtopstand(en) te vellen of te doen vellen:
a. houtopstand op terreinen met recreatiewoningen gelegen in bos met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld;
b. bomen in een houtwal of houtsingel, laanstructuur of op brinken binnen de bebouwde kom als bedoeld in artikel 4:10 sub h;
c. bomen zijnde erfbeplanting als bedoeld in artikel 4:10 sub g met een dwarsdoorsnede van meer dan 30 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld;
d. bomen die staan vermeld op de lijst met waardevolle en monumentale bomen;
e. bomen buiten de bebouwde kom die deel uitmaken van een zelfstandige eenheid met een oppervlakte kleiner dan 10 are of rijbeplanting van minder dan 20 bomen gerekend over het totaal aantal rijen;
f. een houtopstand die ter uitvoering van een herplantplicht als bedoeld in lid 3 of artikel 4:12b is geplant.
Ingevolge artikel 4:12 van de APV moet de vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Ingevolge artikel 4:12a van de APV kan de vergunning in afwijking van artikel 1:8 de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de monumentale waarde van de houtopstand;
b. de natuurwaarde van de houtopstand;
c. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
d. de waarde van de houtopstand voor het dorpsschoon;
e. de leeftijd van de houtopstand;
f. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
g. de waarde van de houtopstand als speelobject en/of voor de recreatie.
Bestemmingsplan “Turfweg 10a en De Ring 15 Leutingewolde”
Artikel 4 Wonen
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, in de vorm van een woning;
b. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
c. hobbymatig agrarisch gebruik en hobbymatig houden van dieren;
met de daarbij behorende:
d. woningen;
e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
f. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
g. nutsvoorzieningen;
h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
i. groenvoorzieningen;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2
Woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
(…)
f. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 3,5 m, respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
De voor “Waarde - Archeologie 2 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1699.BP082-vg01/r_NL.IMRO.1699.BP082-vg01.html)” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden.
De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als bijlage bij de regels is gevoegd.
8.1
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
8.1.1
Bouwregel
Ter plaatse van de aanduiding “milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied”, met het oog op de drinkwaterwinning, drinkwaterproductie en drinkwaterdistributie, alsmede de bescherming van de grondwaterkwaliteit de volgende aanvullende regels:
a. in afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de drinkwaterwinning, drinkwaterproductie en drinkwaterdistributie;
b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de drinkwaterwinning, drinkwaterproductie en drinkwaterdistributie geldt de volgende regel:
1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2 m bedragen.
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, met uitzondering van de bouwmogelijkheden die in dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.