ECLI:NL:RBNNE:2024:767

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
LEE 22/1579
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot de verkrijgingsprijs van aandelen in een Tsjechische vennootschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 5 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 beoordeeld. De inspecteur had aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij hij uitging van een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 18.458, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 388.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.425. Eiser betwistte de hoogte van de verkrijgingsprijs van de aandelen in de vennootschap [B Appartments s.r.o.], die door de inspecteur was vastgesteld op CZK 50.000. Eiser stelde dat de verkrijgingsprijs in werkelijkheid CZK 17.300.000 bedroeg, en dat deze prijs was verrekend met vorderingen op zijn zakenpartner [A]. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de verkrijgingsprijs inderdaad CZK 50.000 was, en dat eiser voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de verkrijgingsprijs hoger was. De rechtbank vernietigde de navorderingsaanslag en stelde het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang vast op € 174.273, en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 6.852. Tevens werd de vergrijpboete vernietigd en werd de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en immateriële schade aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1579
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, de inspecteur
(gemachtigde: [gemachtigde inspecteur] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Minister voor Rechtsbescherming(de Minister).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 maart 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan eiser over het jaar 2011 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 18.458 (verlies), een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 388.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.425. Het verlies uit werk en woning is bij beschikking vastgesteld. Bij het bepalen van de hoogte van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is bij verliesverrekeningsbeschikking een verlies uit voorafgaande jaren van € 17.151 verrekend. Tegelijk met deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 29.578 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 53.571.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 22.658 (verlies), een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 388.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.852. De verliesvaststellingsbeschikking ten aanzien van het verlies uit werk en woning is dienovereenkomstig verhoogd. De verliesverrekeningsbeschikking ten aanzien van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is gehandhaafd. De beschikking heffingsrente heeft de inspecteur verminderd tot een bedrag van € 29.079. De vergrijpboete heeft de inspecteur verminderd tot een bedrag van € 25.530.
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 ter zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen van eiser met de zaaknummers LEE 22/2243, 22/2244, 22/2247 en 22/2248. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [persoon 1] .
1.6. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en de gemachtigde van de inspecteur, en voorgedragen. De rechtbank heeft een afschrift daarvan in het dossier gevoegd.
Feiten
2.1. Eiser heeft in de periode 22 maart 1994 tot en met 9 februari 1998 in Tsjechië gewoond en gewerkt. Na die periode is eiser verhuisd naar Nederland. Eiser heeft in Tsjechië samengewerkt met zakenpartner [A] ( [A] ) en ook (in mindere mate) met zakenpartners [BB] en [GGB] . De werkzaamheden van eiser betroffen de financiering/exploitatie van onroerend goed in Tsjechië. De samenwerking vond onder andere plaats middels vennootschappen waarin al dan niet met de zakenpartners een direct dan wel indirect (gezamenlijk) belang werd gehouden. Ook heeft eiser geld verstrekt aan [A] en/of vennootschappen waarin [A] een belang had.
2.2. Eiser en [A] hadden beiden een belang van 50% in [X] Investments A.V.V. (een rechtspersoon naar Arubaans recht, hierna: [X] ), welke vennootschap op haar beurt vanaf 22 maart 2005 een 100%-belang had in [Y] Appartments s.r.o. (een rechtspersoon naar Tsjechisch recht, hierna [Y] ). [1]
2.3. Eiser heeft in verband met de aankoop van het belang in [Y] door [X] , op 16 juni 2005 een bedrag van € 100.000 geleend aan [X] . Op dezelfde dag heeft eiser een bedrag van € 100.000 geleend aan [A] , die op zijn beurt dat bedrag heeft doorgeleend aan [X] , eveneens in verband met de aankoop van het belang in [Y] . In de geldleenovereenkomst van 16 juni 2005 tussen eiser en [A] is onder meer vermeld:

De geldverstrekker ( [eiser] ) verstrekt aan geldlener ( [A] ) een lening ter grootte van euro 100,000,- (honderdduizend euro) ten behoeve van de betaling ,,commissie voor [BB] ten bedrage van euro 200,000,- voor de aankoop van de aandelen [Z] s.r.o. door [X] AVV te Aruba” (…)
Over het leenbedrag van euro 100,000,- zal geldlener een vergoeding voldoen aan geldverstrekker van 3,0% op jaarbasis.(…)
De hoofdsom van euro 100,000,- zal door geldlener worden afgelost, geheel danwel gedeeltelijk bij vervreemding / verkoop van enig eigendom van [X] AVV of haar eigendommen in [Y] Appartments s.r.o. , de rechtsopvolgers van [Z] s.r.o.(…)”
2.4. Eiser is van 21 juni 2005 tot en met 11 september 2006 in voorlopige hechtenis gedetineerd geweest [2] en was toen niet tot nauwelijks betrokken bij de ondernemingsactiviteiten van [Y] . In die periode gaf [A] leiding aan [Y] . Begin 2010 heeft eiser zich voorgenomen om alle financiële banden met [A] te verbreken vanwege diverse door eiser vermoede malversaties door [A] in de periode dat eiser afwezig was. Op 6 juni 2010 heeft [X] haar gehele belang in [Y] verkocht aan een derde voor een verkoopprijs van CZK 3.500.000. Nadien heeft nog een neerwaartse aanpassing van de koopsom met een bedrag van CZK 1.000.000 plaatsgevonden wegens een afgegeven garantie.
2.5. Op 13 juni 2005 heeft [A] de vennootschap [B Appartments s.r.o.] Appartments s.r.o. (hierna: [B Appartments s.r.o.] ) opgericht. [A] heeft 100% van het (nominale, geplaatste) aandelenkapitaal in deze vennootschap verkregen, ter grootte van CZK 200.000. Nadien heeft [A] 40 % daarvan aan derden verkocht.
2.6. Op 15 december 2009 heeft eiser via [Y] bedragen van 2.500.000 CZK en 1.500.000 CZK aan [A] uitgeleend via diens vennootschapen [G 1] Management s.r.o. en [P] 33 s.r.o. In de geldleenovereenkomsten staat het volgende:
Geldleenovereenkomst 1:

“Agreement between:

[Y] Appartments s.r.o.(…)
[eiser](…)
Both parties agree as follows:
[eiser] agrees that his present current courant with [Y] Appartments s.r.o. will be deducted with the amount of 2.500.000,- Czech Crowns (twomillionfivehundredthousand Czech Crowns).
This amount of 2,5 million Czech Crowns is paid the date 01 october 2008 to the account of [G 1] Management s.r.o. bank accountnumber [rekeningnummer] .
This summe of Czech Crowns 2.500.000,- is used as a loan to Mr. [A] at the same date, at Mr. [A] his request the money was directly send to the account of [G 1] Management s.r.o.
Simultanious with this contract belongs the loan contract between Mr. [A] en [eiser] in which contract both parties agree that [A] receives a loan of 2,5 million Czech Crowns from [eiser] .
Signed at the date 15t of December 2009
w.g.
[eiser] for [X] AVV – [Y] Apartments s.r.o.
w.g.
[eiser] as physical person
w.g.
[A] as receiver of the amount due to contract.”
Geldleenovereenkomst 2:

“Agreement between:

[Y] Appartments s.r.o.(…)
[eiser](…)
Both parties agree as follows:
[eiser] agrees that his present current courant with [Y] Appartments s.r.o. will be deducted with the amount of 1.500.000,- Czech Crowns (onemillionfivehundredthousand Czech Crowns).
This amount of 1,5 million Czech Crowns is paid the date 01 october 2008 to the account of [P] 33 s.r.o. bank accountnumber [rekeningnummer] .
This summe of Czech Crowns 1.500.000,- is used as a loan to Mr. [A] at the same date, at Mr. [A] his request the money was directly send to the account of [P] 33 s.r.o.
Simultanious with this contract belongs the loan contract between Mr. [A] en [eiser] in which contract both parties agree that [A] receives a loan of 1,5 million Czech Crowns from [eiser] .
Signed at the date 15t of December 2009
w.g.
[eiser] for [X] AVV – [Y] Apartments s.r.o.
w.g.
[eiser] as physical person
w.g.
[A] as receiver of the amount due to contract.”
2.7.
Op 17 mei 2010 heeft eiser een belang van 25% in het aandelenkapitaal van [B Appartments s.r.o.] gekocht van [A] . In de “
AGREEMENT ON THE TRANSFER OF THE OWNERSHIP INTEREST in the company [B Appartments s.r.o.] Appartments s.r.o.”, waarin [A] is aangeduid als “
Transferor” en eiser als “
Transferee”, staat over deze transactie onder meer vermeld:
“(…) (A)
The Transferor is the owner of 60 % ownership interest in the Company corresponding to CZK 120.000 capital contribution to Company’s registered capital.
(B) (…) The Transferor’s 25% ownership interest in the Company corresponding to CZK 50,000 capital contribution to Company’s registered capital is hereinafter referred to only as the “Ownership Interest”.
(…)
Art. 2. Ownership Interest Price
2.1.
By this Agreement the Transferor transfers its Ownership Interest in the Company for the purchase price of CZK 50,000 (the “Purchase Price”) and the Transferee accepts the Ownership Interest from the Transferor and undertakes to pay the Purchase Price.
2.2.
The Parties declare that the Purchase Price has been paid up as of the date hereof.
2.8.
In zijn brief van 5 december 2010 gericht aan [A] heeft eiser geschreven dat hij nog geld krijgt van [A] . In die brief staat, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:

Selb

I paid all invoices for repair and work + housekeeper for about 16 months and charged it to [T] , the invoices suddenly “disappeared” from your [T] bookkeeping and last week I found out from [J] the accountant that there are no such invoices in the bookkeeping anymore.
The invoices reach an amount of euro 68.000,- total, I received euro 25.000,- from a potential buyer . The rest is euro 43.000,-appr. Kc. 1.100.000,-
Plus all the work I personally did for it during 1,5 years ......
Investing money [B Appartments s.r.o.] Appartments:

I discussed with [BB] the first cash payments . I paid euro 125.000,- to your handsKc. 3.000.000,-
[Y] Appartments:
  • Cash taken money with your ( [Y] Appartments creditcard) appr.Kc. 4.000.000,­ this is besides the cash money that [bestuurder] (director) took !
  • You used for private investing ‘ [G 1] Management’ Kc. Mio 2,5 and for investing [P] Kc. 1,5 mio, all [Y] s.r.o money and all done without the agreement of the other stockholder (me)Kc. 4.000.000,-
  • Now it seems that you also used about Kc. 7,7 mio for transferring the rental debts to
[T] ,it seems these debts are “in the air”Kc. 7.700.000,-
According to all [Y] points I must remark that [bestuurder] the director was a protégé of yours and you always told me to trust him fully ...........
Actually all the money I invested in [Y] was much more than we received out of the sales price .
Counting that also PLUS the point that we had to sell for such a low price because of your
“robbery” out of the [Y] s.r.o. can bring a very huge claim to you.
As you remember we discussed it 2 months ago with [advocaat] .
Total money of above mentioned isKc. 19.800.000,­
Plus we still must pay the tax debt of Kc. Mio 1,5 to [Y] s.r.oKc. 1.500.000,-
In total you personally owe me minimal the amount of what is written all above to a total of appr. Kc. 21.300.000,- without interest or further claims.
Although I know that you “used” the money for private ???? life and the rest for investing in buildings ( [G 1] Management s.r.o. / [M] s.r.o. / [P] s.r.o / [T] s.r.o/ [GR] s.r.o / office Radlicka) etc.; I never saw any documents about my part in it and / or any financial earnings. Which means all the money was used to your benefit.
As discussed with [BB] I accept your “compensation” as payment for all your debts to me.
To avoid any further problems with [B Appartments s.r.o.] Appartments s.r.o. and the buyers of [Y] Appartments s.r.o. we propose to you to sell formally your stocks in [B Appartments s.r.o.] Appartments to me as compensation for all debts to me and any further claims what ever called.
Your stocks have an estimated value between Kc. Mio 12,- and Kc. Mio 15,- so it’s a very fair deal.
When you agree with this settlement before Wednesday December 8th 2010 I personally pay you the amount of Kc. 3.000.000 after the sales of [B Appartments s.r.o.] Appartments .s.r.o.
2.9.
Op 5 oktober 2011 hebben eiser en [A] hun (resterende) aandelenbelangen in [B Appartments s.r.o.] verkocht aan [BBF] s.r.o. De verkoopprijs van het belang van eiser bedroeg CZK 10.644.743.
2.10.
[A] en eiser hebben op 25 maart 2019 een gezamenlijke verklaring ondertekend, daarin is het volgende opgenomen:

Statement done by JUDr. [A] on the 25th of April 2018
Herewith I, [A] confirm to [eiser] the following;
Since the year 1988 [eiser] and I, [A] , are businesspartners. Since 1988 we took together and each for himself part in several business constructions and were both stockholders of several companies in the Czech Republic.
During the years after 1988 that we were active in several kinds of trade and investments, we acted as individuals and as investmentpartners; besides businesspartners we became good friends. It was common for us to support eachother, also if necessary in the financial way.
The first investments were done by [eiser] , he provided the fînances to let our mutual companies grow, between us as businesspartners we mostly , but not exclusive and always , made loan agreements to be financial clear, also to the Czech Tax Department.
** For reason that [eiser] took bigger financial parts in the companies , I [A] , was mostly in debt to [eiser] , those debts existed since the beginning of our partnership(s). At a certain moment around the year 1995, I took over the stocks from [eiser] of [D 1] s.r.o.; those stocks were never paid to him, I stayed in debt for that. I do not remember the price to be paid.
** In the year 2004 my company [T] International s.r.o was able to acquire a port-folio with appartments from a former State Company and the Company [G 2] . I was not capable to provide the money needed to buy the port-folio with appr. 400 appartments. For that reason [eiser] provided me a loan of euro 200.000,- ; as I remember probably also another loan of euro 100.000,-
** The debts towards [eiser] also came out of trading between my Czech Company [D 2] s.r.o. and the Dutch Company from [eiser] ; like " [F&F] " / [D 3] Consultancies BV for delivered goods which were planned to be paid at a later moment. Those deliveries were for example frozen broccoli and fish, I remember the total debt in broccoli and fish was around euro 60.000,-
Around the year 2006/2007 one of my Czech companies, [T] International s.r.o, owned a hotel in the City of Selb / Germany, this hotel was heavily damaged during a freezing winter and because of ruination by some local youth (they were all captured by the police and convicted); For the reason that [eiser] was/ is familiar with hotels and construction, I asked him to keep the hotel under his accountability, make the necessary repairs and afterwards sell the hotel.
** [eiser] provided a housekeeper in the hotel, the needed maintenance and repairs were made under his supervision and on his costs and we tried to sell the hotel , in the year 2007 [eiser] found a buyer, the buyer signed the safes-contract, but unfortunately the buyer refused to pay and take over the hotel. A courtcase in the Netherlands was presented, but Dutch Court decided in favour of the buyer. So the hotel was not sold and [eiser] was never paid for his work and for his invoices to a total of appr. Euro 84.000,-
My company [T] International s.r.o received the insurance payment for the damages of the hotel , but I did not pay my debt to [eiser] for my financial situation was bad.
** Since the year 2004/2005 , [eiser] and [A] , were stockholders of the company " [Y] Appartments s.r.o". Due to problems in that company and the low sales price of the stocks when we sold the stocks, I was not able to pay back my loans to [eiser]
For that reason [eiser] had to take all loses and the value of his stocks in [Y] Appartments s.r.o. went to zero (no value at all). Because of several medical problems and operations since the year 2004 it was unlikely that I would fully recover and retain my health; since that time my situation got worse and since the year 2010 1 am 100% handicapped.
** I was not able to pay back the loans + interest and the debts which I have had to [eiser] , fort hat reason it was agreed between me and [eiser] that [eiser] would buy a part of my stocks which I had in [B Appartments s.r.o.] Appartments s.r.o fort he amount of the debts plus Kc 50.000,- agfainst final clearance between me and him. So all debts between me and [eiser] were cleared because of the low addition of Kc. 50.000,- for the stocks.
It was difficult to calculate the precise amount of debts which I had towards [eiser] because a former director of [Y] Appartments s.r.o/ [B Appartments s.r.o.] Appartrments s.r.o "disappeared" with appr. EURO 400.000,- from the bankaccount of [Y] Appartments s.r.o plus most of the bookkeeping and accountants administration. (The man was captured after several years by the Czech Police and brought to Court, the money was gone)
So again to be clear, by calculating and discussing with [eiser] , we agreed that I compensated my debts to him and the loses which were eventually made because of my acting in the companies by selling him the stocks in [B Appartments s.r.o.] Appartments s.r.o. for the "symbolic" price of Kc 50.000,- ; in such a way [eiser] was able to compensate my debts at the moment of a future sales of the stocks of [B Appartments s.r.o.] Appartments s.r.o
All the above was discussed with me in the presence of my son Maximilian [A] to avoid misunderstandings because of my limited ability to conversate oral.
w.g. w.g.
[A] [eiser]
Geschil
Vooraf
3. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de vergrijpboete moet vervallen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Dit betekent dat het beroep in zoverre gegrond is.
Geschil
4. In geschil is of de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de inspecteur ter bepaling van de hoogte van het belastbaar voordeel uit aanmerkelijk belang is uitgegaan van de juiste verkrijgingsprijs van de aandelen [B Appartments s.r.o.] .
5.1.
Volgens eiser is de inspecteur ten onrechte uitgegaan van een verkrijgingsprijs van CZK 50.000. Eiser stelt primair dat de verkrijgingsprijs CZK 17.300.000 bedraagt. Dit is het bedrag van CZK 21.300.000, zoals is vermeld en gespecifieerd in de brief van 5 december 2010 (zie 2.7.), verminderd met CZK 4.000.000, omdat [A] laatstgenoemd bedrag na de verkoop van zijn (resterende) belang in [B Appartments s.r.o.] aan eiser heeft terugbetaald. Eiser stelt dat zijn vorderingen op [A] , ter hoogte van in totaal (per saldo) CZK 17.300.000, zijn verrekend in ruil voor de (lage) koopprijs van 50.000 CZK van de aandelen [B Appartments s.r.o.] , in het kader van de beëindiging van de samenwerking met [A] (zie 2.2.). Ter onderbouwing van de hoogte van de vorderingen heeft eiser onder meer gewezen op een geldleenovereenkomst tussen eiser en [A] van 16 juni 2005 (zie 2.3.), de hiervoor vermelde brief van 5 december 2010 (zie 2.8.) en de jaarstukken van [Y] met betrekking tot het jaar 2009.
5.2.
Subsidiair stelt eiser dat de verkrijgingsprijs van de aandelen [B Appartments s.r.o.] € 495.716 bedraagt. Dit bedrag hangt samen met de onderstaande vorderingen van eiser op [A] :
  • € 238.545 in verband met (de helft van de) creditcardopnames en weggesluisde huur;
  • € 102.171 in verband met (de helft van de) rekening courantschuld van [A] aan [Y] ;
  • € 43.000 in verband met schade ter zake van voorgeschoten kosten inzake het hotel in Selb;
  • € 100.000 plus € 12.000 rente in verband met een vordering van eiser op [A] in verband met de aankoop van het belang in [Y] via [X] (zie 2.3.).
6. De inspecteur stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verkrijgingsprijs van de aandelen [B Appartments s.r.o.] hoger is dan CZK 50.000. De inspecteur wijst in dit verband op de koopovereenkomst van 17 mei 2010 (zie 2.7.), waar dat bedrag nu eenmaal in staat. Verder voert de inspecteur aan dat als eiser en [A] de verkrijging van de aandelen [B Appartments s.r.o.] hadden willen vormgeven als een verrekening met de door [A] aan eiser verschuldigde bedragen, zij dan daartoe een verrekeningsovereenkomst (hadden) moeten opstellen, waaruit de waarde in het economische verkeer van de aandelen volgt en waarin de hoogte van de vorderingen op [A] worden gespecificeerd en onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
Formeel: omkering en verzwaring van de bewijslast
7.1.
De inspecteur stelt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard in verband met het niet doen van de vereiste aangifte wegens aanzienlijke inhoudelijke gebreken. Ter onderbouwing van deze stelling wijst de inspecteur op twee – door eiser niet langer betwiste – in box 2 belaste ontvangsten vanuit [B Appartments s.r.o.] van in totaal € 20.609. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij niet meer precies kan achterhalen waarop deze bedragen betrekking hebben. Eiser heeft verder verklaard dat hij vermoedt dat met deze bedragen is bedoeld kosten aan hem te vergoeden, maar dat hij een bewijsprobleem heeft, omdat hij dit niet meer exact zeker weet en dit ook niet hard kan maken door onderbouwende stukken te overleggen. Daarom is eiser uiteindelijk akkoord gegaan met het belasten van deze ontvangsten in box 2.
7.2.
De rechtbank overweegt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat (i) sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat (ii) het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden in dit kader slechts dan in aanmerking genomen indien (iii) de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. [3]
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een geval waarin eiser wist of zich ervan bewust moest zijn dat hij deze ontvangsten in box 2 had moeten aangeven. De inspecteur heeft namelijk alleen de geldstromen van [B Appartments s.r.o.] naar eiser geconstateerd en op basis daarvan geoordeeld dat de ontvangsten reguliere voordelen zijn, omdat eiser niet kan uitsluiten dat het in box 2 belaste ontvangsten zijn. Daarmee heeft de inspecteur volgens de rechtbank geen positief bewijs geleverd voor de belastbaarheid van deze bedragen in box 2 (eiser heeft eenvoudigweg een bewijsprobleem). Daardoor kan niet gezegd worden dat eiser ten tijde van het doen van aangifte wist of behoorde te weten dat door het niet aangeven van deze ontvangsten in box 2, een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Over het hoe en waarom van de belastbaarheid in box 2 is in rechte niets komen vast te staan. Dit betekent dat de bewijslast niet wordt omgekeerd en verzwaard.
7.4.
Voor zover de inspecteur heeft bedoeld te stellen dat de omkering ook moet plaatsvinden vanwege het niet aangeven van de (volgens de inspecteur) juiste verkrijgingsprijs, merkt de rechtbank het volgende op. Het is aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de verkrijgingsprijs (in fiscale zin) inderdaad CZK 50.000 was. De inspecteur heeft echter nagelaten om een berekening te maken van de invloed van die verkrijgingsprijs op de relatieve aanzienlijkheid. Al met al oordeelt de rechtbank dat in ieder geval niet is komen vast te staan
tot welk bedrageiser
wist of behoorde te wetendat hij een vervreemdingsvoordeel had behaald.
Materieel
8. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een vervreemding van de aandelen [B Appartments s.r.o.] . Verder is de hoogte van de overdrachtsprijs [4] van CZK 10.644.743 niet in geschil. Wat partijen verdeeld houdt, is de hoogte van de fiscaal in aanmerking te nemen verkrijgingsprijs van de aandelen [B Appartments s.r.o.] en (daarmee) de hoogte van het vervreemdingsvoordeel als bedoeld in artikel 4.19, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Artikel 4.21 van de Wet IB 2001 bepaalt dat de verkrijgingsprijs als regel bestaat uit de tegenprestatie bij de verkrijging vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten. Als de verkrijgingsprijs plat gezegd onzakelijk is, geldt op grond van art. 4.22 Wet IB 2001 een correctie naar de waarde in het economisch verkeer.
9. Omdat de inspecteur stelt dat sprake is van een voordeel uit aanmerkelijk belang, rust op de inspecteur de last die feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit volgt dat en tot welk bedrag inderdaad sprake is van een voordeel uit aanmerkelijk belang. De inspecteur heeft de door hem gehanteerde verkrijgingsprijs van CZK 50.000 onderbouwd door te verwijzen naar de koopovereenkomst van 17 mei 2010 waarin de koopprijs is bepaald op CZK 50.000.Daarmee heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank een begin van bewijs geleverd voor de juistheid van zijn stelling dat de te hanteren verkrijgingsprijs CZK 50.000 bedraagt. Omdat eiser daartegenover heeft gesteld dat de verkrijgingsprijs hoger is dan CZK 50.000, rust op hem vervolgens de last feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit de juistheid van zijn stelling volgt dat de verkrijgingsprijs (primair) CZK 17.300.000 dan wel (subsidiair) € 495.716 bedraagt.
10. Ter onderbouwing van zijn primaire standpunt heeft eiser gewezen op de brief van 5 december 2010. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de inhoud van die brief niet dat eiser de aandelen [B Appartments s.r.o.] heeft verkregen onder verrekening van de vorderingen van eiser op [A] ter hoogte van in totaal CZK 17.300.000. De rechtbank wijst in dit verband op het tijdsverloop tussen de koopovereenkomst van de aandelen [B Appartments s.r.o.] (17 mei 2010) en de dagtekening van de onderhavige brief van 5 december 2010. Uit de omstandigheid dat die door eiser gespecificeerde vorderingen op 5 december 2010 volgens eiser nog bestonden, leidt de rechtbank af dat die vorderingen niet (kunnen) zijn verrekend bij de aankoop van de aandelen [B Appartments s.r.o.] op 17 mei 2010. Ten slotte betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat eiser ter zitting heeft verklaard dat de brief van 5 december 2010 door eiser aan [A] is geschreven in het kader van de afwikkeling van het
resterendebelang van [A] in [B Appartments s.r.o.] (dat is dus 35 %) en niet in het kader van de aankoop van eisers belang van 25 % in [B Appartments s.r.o.] dat daaraan voorafging. De conclusie is dat de primaire beroepsgrond niet slaagt.
11.1.
Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van eiser overweegt de rechtbank dat een tweetal vorderingen waarmee eiser de hoogte van de gestelde verkrijgingsprijs van € 495.716 heeft onderbouwd, zijn vermeld in de brief van 5 december 2010. Het gaat dan om de vordering van € 238.545 in verband met creditcardopnames en weggesluisde huur en de vordering van € 43.000 in verband met schade ter zake van voorgeschoten kosten inzake het hotel in Selb. Deze twee vorderingen van in totaal € 281.545 kunnen de verkrijgingsprijs van de aandelen [B Appartments s.r.o.] naar het oordeel van de rechtbank niet verhogen op de gronden zoals vermeld in rechtsoverweging 10.
11.2.
Volgens het subsidiaire standpunt van eiser resteren dan nog twee vorderingen op [A] die (naast de koopprijs van CZK 50.000) onderdeel uit kunnen maken van de tegenprestatie ter verkrijging van de aandelen [B Appartments s.r.o.] . Ten eerste de vordering van € 112.000 (dus inclusief de oprenting van € 12.000) die eiser zegt te hebben gehad in verband met de aankoop in 2005 van het belang in [Y] (zie 2.3.). De tweede vordering die eiser heeft genoemd, betreft een vordering van € 102.171 in verband met de vergoeding van de helft van de rekening-courantschuld van [A] aan [Y] (waardoor de waarde van de betreffende aandelen – dus ook de helft van eiser – uiteindelijk lager is geworden). Ter onderbouwing van deze vordering heeft eiser onder meer gewezen op de jaarrekening van [Y] met betrekking tot het jaar 2009.
11.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voor deze twee vorderingen, die optellen tot een bedrag van € 214.171, aannemelijk gemaakt dat hij deze beide heeft verrekend ter zake van de verkrijging van zijn belang in [B Appartments s.r.o.] , zodat de hoogte daarvan onderdeel uitmaakt van de tegenprestatie als bedoeld in artikel 4.21 en 4.22 van de Wet IB 2001. De verkrijgingsprijs dient daardoor te worden gesteld op een bedrag van € 214.171, verhoogd met de contractuele koopprijs van CZK 50.000 (€ 1.961), oftewel € 216.132. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
12.1.
De rechtbank wijst met betrekking tot de vordering van € 112.000 in de eerste plaats op de geldleenovereenkomst van 16 juni 2005 (zie 2.3.) en de omstandigheid dat de inspecteur het bestaan noch de hoogte van deze lening heeft bestreden. Met betrekking tot de vordering in verband met de vergoeding van de helft van de rekening-courantschuld van [A] aan [Y] wijst de rechtbank op de jaarstukken van [Y] die eiser heeft overgelegd. Met deze stukken heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank het bestaan en de hoogte van deze vorderingen aannemelijk gemaakt. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser en [A] door middel van de vennootschap [Y] hebben samengewerkt op het gebied van de exploitatie van onroerend goed, en dat [A] na de verkoop van het resterende belang in [B Appartments s.r.o.] , een bedrag van CZK 4.000.000 aan eiser heeft overgemaakt ter terugbetaling van de schulden van CZK 2.500.000 en CZK 1.500.000 die hij op 15 december 2009 via [G 1] Management s.r.o. en [P] 33 s.r.o. van eiser heeft geleend. Hieruit maakt de rechtbank op dat partijen in die periode bezig waren om – als aandeelhouders onderling – schuldverhoudingen af te wikkelen buiten [Y] om.
12.2.
Wat betreft de feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank aannemelijk acht dat deze vorderingen bestonden ten tijde van de verkrijging van het 25%-belang in [B Appartments s.r.o.] , overweegt de rechtbank als volgt. In de eerste plaats heeft eiser deze twee vorderingen niet vermeld in de brief van 5 december 2010, terwijl deze brief een opsomming bevat van alle vorderingen die eiser op dat moment nog meent te hebben op [A] . Met andere woorden: als de onderhavige twee vorderingen
nietverrekend waren bij de aankoop van de aandelen [B Appartments s.r.o.] , dan had het voor de hand gelegen dat die vorderingen in die brief waren vermeld, maar dat is niet gebeurd.
12.3.
Wat betreft de feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank aannemelijk acht dat deze vorderingen ter gelegenheid van de verkrijging ook zijn verrekend omdat de werkelijke waarde van de aandelen [B Appartments s.r.o.] hoger was dan CZK 50.000, overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft zijn belang in [B Appartments s.r.o.] binnen anderhalf jaar verkocht voor een verkoopprijs van CZK 10.644.743. Het verschil tussen de in de koopovereenkomst vermelde koopprijs en de uiteindelijke verkoopprijs (relatief kort na de aankoop) maakt het volgens de rechtbank ongeloofwaardig dat de waarde in het economische verkeer van eisers belang in [B Appartments s.r.o.] ten tijde van zijn verkrijging daadwerkelijk slechts CZK 50.000 bedroeg, temeer omdat dat bedrag exact overeenkomt met de hoogte van het statutaire (geplaatste) kapitaal dat dat belang in [B Appartments s.r.o.] vertegenwoordigt. Hieruit leidt de rechtbank af dat de tegenprestatie voor de aandelen fors hoger moet zijn geweest dan CZK 50.000. In dit kader hecht de rechtbank waarde aan de gezamenlijke verklaring van eiser en [A] van 2019, waarin [A] heeft verklaard dat hij ten tijde van de overdracht van de aandelen [B Appartments s.r.o.] aan eiser nog aanzienlijke schulden had aan eiser en zij die schuldverhouding wilden afwikkelen. Dit alles tezamen leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij ter verkrijging van de aandelen [B Appartments s.r.o.] vorderingen op [A] van in totaal € 214.171 heeft verrekend en dat de verkregen aandelen minstens dat bedrag plus de contractuele koopprijs waard waren, zodat dit bedrag – dat deel uitmaakt van de tegenprestatie als bedoeld in artikel 4.21 en 4.22 van de Wet IB 2001– de verkrijgingsprijs verhoogt.
13.1.
De vervreemdingsprijs van het belang in [B Appartments s.r.o.] (met valutadatum 5 oktober 2011) waar eiser en de inspecteur (zie de uitspraak op bezwaar) vanuit gaan bedraagt € 386.947. Dit is de verkoopprijs van CZK 10.644.743 verminderd met een bedrag van CZK 1.000.000 in verband met een afgegeven garantieverplichting bij de verkoop van [Y] . De inspecteur heeft in het verweerschrift een beroep gedaan op interne compensatie. Voor het geval de rechtbank tot de conclusie komt dat de verkrijgingsprijs hoger moet zijn dan waarvan hij is uitgegaan in de uitspraak op bezwaar, wil de inspecteur dat de verrekende garantieverplichting van CZK 1.000.000 ter zake van de verkoop van [Y] toch niet in mindering komt op de overdrachtsprijs van de aandelen [B Appartments s.r.o.] .
13.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen sprake van een nieuw feit op grond waarvan dit beroep op interne compensatie gehonoreerd kan worden. Dat is wel vereist omdat het hier gaat om interne compensatie binnen een navorderingsaanslag. De inspecteur moet dan aannemelijk maken dat het alsnog aangevoerde element kon worden nagevorderd. Het tegendeel is hier het geval, aangezien , zoals de inspecteur ter zitting heeft erkend, sprake is van een gewijzigd inzicht op dit punt, maar (dus) niet van een nieuw feit (en ook niet van een fout).
13.3.
De rechtbank gaat daarom uit van een vervreemdingsprijs van € 386.947. Dit brengt mee dat het vervreemdingsvoordeel ter zake van de aandelen [B Appartments s.r.o.] € 170.815‬ bedraagt (€ 386.947 -/- € 216.132, zie 11.3.). Om het inkomen uit aanmerkelijk belang te bepalen, dient dit bedrag te worden verhoogd met € 20.609 ter zake van de door eiser onbetwiste voordelen, zodat het inkomen uit aanmerkelijk belang in 2011 € 191.424‬ bedraagt. De rechtbank stelt het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang voor het jaar 2011, na de verliesverrekening van € 17.151, daarom vast op € 174.273.
14. De rechtbank constateert ambtshalve dat in de rendementsgrondslag voor box 3 ook de vordering op [A] in verband met de aankoop van [Y] is opgenomen voor het nominale bedrag van € 100.000 (dus zonder de oprenting van € 12.000). Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat die schuld is afgelost door middel van verrekening bij de aankoop op 17 mei 2010 van het belang in [B Appartments s.r.o.] . Dat betekent dat deze vordering niet langer behoort tot de rendementsgrondslag per peildatum 1 januari 2011. De rechtbank zal de rendementsgrondslag daarom met dat bedrag verlagen. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, zoals laatstelijk vastgesteld bij uitspraak op bezwaar, bedroeg € 10.852 op basis van een rendementsgrondslag van € 271.300. De nieuwe rendementsgrondslag bedraagt dus € 171.300 (€ 271.300 -/- € 100.000), zodat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2011 moet worden vastgesteld op € 6.852.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de proceskostenvergoeding. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 18.458, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 174.273 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.852. De rechtbank vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig. De rechtbank vernietigt de vergrijpboete.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase, in die zin dat de inspecteur twee punten met een gewicht van 1,5 zal vergoeden. Dit leidt tot een proceskostenvergoeding van € 2.625.
17. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (ISV). Op de zitting is met partijen afgesproken dat er samenhang bestaat tussen alle op de zitting behandelde zaken van eiser met de zaaknummers LEE 22/2243, 22/2244, 22/2247 en 22/2248, en dat deze vergoeding in totaal € 2.500 dient te bedragen, waarvan € 2.000 voor rekening van de inspecteur komt en € 500 voor rekening van de Minister. De rechtbank zal de ISV toekennen in alleen deze zaak (met zaaknummer LEE 22/1579) en in de andere zaken volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2011, de beschikking heffingsrente en de vergrijpboete gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de proceskostenvergoeding;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 18.458, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 174.273 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.852;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de vergrijpboete;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 2.000;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Brekelmans, voorzitter, en mr. A. Heidekamp en mr. J.F.H. van de Belt, leden, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Oorspronkelijk heette deze vennootschap “ [Z] s.r.o.”, deze naam is evenwel vrijwel direct na de overdracht gewijzigd in [Y] Appartments s.r.o.
2.Eiser is nadien vrijgesproken van de feiten waarvan hij werd verdacht.
3.Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1312.
4.In de zin van artikel 4.20 van de Wet IB 2001.