In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser had schade aan zijn woning door mijnbouwactiviteiten en had een aanvraag ingediend die deels was afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit van het Instituut, dat op 13 september 2022 is genomen, en dat de aanvraag voor schadevergoeding deels heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en niet voldoet aan de eisen van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat er eerder schade is gemeld bij de NAM en dat er een schade-opname heeft plaatsgevonden. Eiser had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding, maar het Instituut had slechts een deel van de schade vergoed. De rechtbank concludeert dat de adviezen die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit onvoldoende zijn om het bewijsvermoeden te weerleggen. De rechtbank vernietigt het besluit van het Instituut en geeft het Instituut de opdracht om een nieuw besluit te nemen, waarbij het Instituut binnen vier weken moet aangeven hoe de schades kunnen worden hersteld en onder welke voorwaarden. Eiser heeft aangegeven dat hij de schades onder regie van het Instituut wil laten herstellen, en de rechtbank geeft het Instituut de tijd om op dit voorstel te reageren.
Daarnaast moet het Instituut het griffierecht aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink en is openbaar uitgesproken op 29 februari 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.