ECLI:NL:RBNNE:2024:656

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
lee 22/3482
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en niet voldoen aan wachttijd

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd per 8 oktober 2018, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen met het argument dat eiseres niet 104 weken arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank behandelt de zaak op 24 oktober 2023, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv aanwezig zijn.

De rechtbank stelt vast dat eiseres op 24 oktober 2021 met terugwerkende kracht ziekgemeld is per 10 oktober 2016, maar het Uwv heeft de aanvraag voor een Ziektewet-uitkering (ZW) niet in behandeling genomen. Eiseres heeft geen medische gegevens aangeleverd ter onderbouwing van haar claim. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij arbeidsongeschikt was in de zin van de ZW. Dit heeft gevolgen voor haar WIA-aanvraag, aangezien de wachttijd van 104 weken niet is vervuld.

De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij niet kan aantonen dat zij gedurende 104 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. De overige gronden van eiseres worden niet verder besproken, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het reeds betaalde griffierecht wordt niet terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer - Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uwv dat zij per 8 oktober 2018 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Het Uwv heeft de aanvraag met het primaire besluit van 20 april 2022 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 18 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het
beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is door haar gemachtigde op 24 oktober 2021 met terugwerkende kracht
ziekgemeld per 10 oktober 2016 om zo aanspraak te maken op een Ziektewet (ZW)-uitkering. Het Uwv heeft primair besloten de aanvraag voor een ZW-uitkering niet in behandeling te nemen. Naar aanleiding van het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv eiseres verzocht medische informatie in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt. Eiseres heeft het Uwv laten weten dat het verzoek om medische gegevens aan te leveren niet wordt gehonoreerd. Vervolgens heeft het Uwv bij het besluit op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd, met aanvulling van de motivering.
2.1.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 15 februari 2024 in zaaknummer LEE 23/1186
heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit op bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt hiertoe dat het Uwv terecht heeft gesteld dat de betaling van de ZW-uitkering van eiseres over de periode vóór 24 oktober 2016 niet meer afdwingbaar is gelet op het tijdsverloop. Ten aanzien van de periode na 24 oktober 2016 overweegt de rechtbank dat eiseres haar aanvraag ruim na de door haar gestelde arbeidsongeschiktheid heeft gedaan, zodat de onduidelijkheid over de medische situatie ten tijde van de gestelde arbeidsongeschiktheid voor haar rekening en risico komt. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij rond 10 oktober 2016 arbeidsongeschiktheid was in de zin van de ZW, zodat het Uwv terecht geen ZW-uitkering heeft toegekend.
3. Eiseres heeft een WIA-uitkering aangevraagd per 8 oktober 2018. Bij het primaire
besluit van 20 april 2022 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet door ziekte haar werk 104 weken niet (volledig) kon doen.
3.1.
Namens eiseres is een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Daarin is aangevoerd dat de werkgever heeft nagelaten een ziek uit dienstmelding te doen, er een betermelding ontbreekt en er ten onrechte geen verzekeringsgeneeskundig -en arbeidsdeskundig onderzoek is verricht.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het Uwv stelt dat de aanvraag voor een WIA-uitkering per 8 oktober 2018 terecht is afgewezen, omdat eiseres niet 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. Het Uwv heeft verwezen naar de procedure rondom de aanvraag om een ZW-uitkering per 10 oktober 2016, waarin het Uwv heeft vastgesteld dat die claim niet met medische gegevens is onderbouwd. Het Uwv verwijst er verder naar dat in die procedure namens eiseres is aangevoerd dat zij op 1 maart 2017 weer beter is, waarna zij 22 weken heeft gewerkt. Daarna heeft zij op 25 augustus 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 5 september 2017 heeft het Uwv aan eiseres met ingang van 4 september 2017 een WW-uitkering toegekend. Tijdens de ontvangst van de WW-uitkering heeft eiseres niet aangegeven dat zij wegens ziekte niet in staat is om arbeid te kunnen verrichten. De WW-uitkering is beëindigd, omdat eiseres per 1 januari 2018 een WAZO-uitkering kreeg toegekend. Het Uwv wijst er op dat het bestaan en voortbestaan van een (doorlopende) arbeidsongeschiktheid op basis van medisch objectiveerbare gegevens dient te worden vastgesteld, waarbij wordt verwezen naar ECLI:NL:CRVB:2012:BX0247.
3.3.
In beroep wordt namens eiseres aangevoerd dat de door het Uwv genoemde uitspraak volstrekt onbegrijpelijk is. De werkgever is in die zaak geen eigen risicodrager is. Verder wordt gesteld dat het in strijd met de wet is om geen verzekeringsarts en geen arbeidsdeskundige te betrekken. Daarbij heeft de werkgever eiseres niet ziek uit dienst gemeld en geen betermelding gedaan, zodat de wachttijd voor de WIA is blijven doorlopen. Ook heeft het Uwv geen beoordeling verricht met betrekking tot artikel 9 van het Schattingsbesluit. Eiseres was tijdens de periode van 2016 tot en met de betreffende datum nog niet ingeburgerd en dus nog onvoldoende bekwaam in de beheersing van de Nederlandse taal. Volgens de door het Uwv gehanteerde beleidsregels wordt dan de verdiencapaciteit op nihil gesteld. Tot slot zijn eiseres en haar gemachtigde ten onrechte niet gehoord en daardoor is er sprake van een gebrek in de besluitvorming.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft besloten dat eiseres per 8 oktober 2018 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WIA. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
Uit artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA volgt dat voordat een verzekerde aanspraak kan maken op een WIA-uitkering moet blijken dat de verzekerde gedurende 104 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Uit het derde lid volgt – voor zover hier relevant – dat bij het bepalen van de wachttijd de perioden in aanmerking worden genomen waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de ZW.
4.2.
Gelet op de uitspraak in de zaak met zaaknummer LEE 23/1186, zoals in rechtsoverweging 2.1. is overwogen, heeft het Uwv terecht besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op of na 10 oktober 2016 arbeidsongeschiktheid was in de zin van de ZW. De rechtbank is van oordeel dat enkel hieruit al volgt dat eiseres de wachttijd van 104 weken niet heeft vervuld. Er bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres vanaf 10 oktober 2016 gedurende 104 weken onafgebroken heeft voortgeduurd. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering. Dat de (ex-)werkgever een eigenrisicodrager is, is voor dit oordeel niet van belang. Gelet op voornoemde uitspraak was het ook niet onzorgvuldig van het Uwv om geen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bij de zaak te betrekken.
4.3.
In het dossier bevindt zich een verslag van de hoorzitting die heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022 naar aanleiding van het bezwaar dat is ingediend tegen het primaire besluit. Hieruit volgt dat de hoorplicht in de bezwaarprocedure niet is geschonden.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering per 8 oktober 2018. De overige gronden behoeven geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak samenhang aan te nemen met andere zaken die op de zitting van 24 oktober 2023 zijn behandeld. Aan deze zaken liggen aparte besluiten ten grondslag en iedere zaak vergt een aparte beoordeling. Er is geen sprake van één samenstel van feiten en omstandigheden. De anticumulatieregeling op grond van artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is daarom niet van toepassing. Er wordt dus geen vrijstelling van het betalen van griffierecht verleend. Het door eiseres in deze zaak reeds betaalde griffierecht behoeft daarom niet te worden terugbetaald.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.