10/7125 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 december 2010, 09/1699 (aangevallen uitspraak)
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 4 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.H. Sloof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 februari 2011 heeft mr. Sloof medische informatie overgelegd, waarop het Uwv met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd.
Bij brieven van 14 juni 2011, respectievelijk 16 mei 2012 heeft mr. Sloof nadere medische informatie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sloof. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 22 juli 2009 is appellante vanaf 27 juli 2009 uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd op de grond dat zij ingaande die datum weer geschikt was voor haar arbeid.
1.2. Bij besluit van 31 augustus 2009 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 2009, onder verwijzing naar de rapportage van een bezwaarverzekeringsarts, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 31 augustus 2009 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht heeft op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak wordt daaronder verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid. Daarbij is het subjectieve oordeel van een verzekerde dat hij niet is staat is zijn werk te doen niet voldoende voor het aannemen van ongeschiktheid. Ingevolge artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Hieruit volgt dat als haar arbeid wordt aangemerkt het werk van appellante als medewerkster callcenter gedurende 32 uren per week, waarbij de specifieke bij het vorige diensverband behorende omstandigheden buiten beschouwing blijven. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts dat appellante geschikt is voor die arbeid. Daarbij heeft meegewogen dat appellante heeft nagelaten om relevante medische informatie van het VU in Amsterdam over te leggen en daarvoor geen goede redenen heeft aangevoerd.
3. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt als volgt.
3.1. Dat appellante zelf het beste weet of zij ziek is, zoals de gemachtigde van appellante naar voren heeft gebracht, is, zoals ook de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft overwogen, onvoldoende om ongeschiktheid tot werken in de zin van de ZW aan te nemen.
3.2. De omstandigheid dat appellante na de hersteldverklaring gedurende haar uitkering ingevolge de Werkloosheidswet zou zijn ontheven van haar sollicitatieplicht en dat zij rond maart 2011 weer opnieuw voor de ZW is geaccepteerd, geeft onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan het medisch oordeel over de datum in geding 27 juli 2009.
3.3. Het Uwv heeft, zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld, de juiste maatstaf arbeid gehanteerd. Hetgeen appellante in hoger beroep over (de zwaarte van) die arbeid naar voren heeft gebracht doet er niet aan af dat het werk van medewerkster callcenter fysiek licht is en niet buikbelastend.
3.4. De in hoger beroep overgelegde medische gegevens en hetgeen appellante ter zitting over haar gezondheidstoestand heeft opgemerkt, wijzen op een geleidelijke verslechtering van haar gezondheidstoestand na de datum in geding. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een medische ingreep op 21 december 2011, ver na de datum in geding. De bezwaarverzekeringsarts E.H. The-van Leeuwen heeft in haar rapport van 1 maart 2011 voldoende overtuigend toegelicht waarom de bij brief van 21 februari 2011 overgelegde medische informatie geen aanleiding vormt om een ander standpunt in te nemen. Ook de nadien overgelegde recente medische informatie geeft geen aanknopingspunten om wat betreft de datum in geding tot een ander oordeel te komen.
3.5. Uit hetgeen onder 3.1 tot en met 3.4. is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4. Er zijn geen termen aanwezig om te komen tot een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012.
(get.) L. van Eijndthoven.