Uitspraak
RECHTBANK Noord-Nederland
1.De procedure
- de akte overlegging producties van de Gemeente van 29 januari 2024;
- de mondelinge behandeling van 30 januari 2024;
- de pleitnota's van partijen;
- de brieven van partijen van 9 februari 2024 met het verzoek om vonnis te wijzen.
2.De feiten
"(…) Op 17 oktober 2023 heeft opnieuw een bijtincident plaatsgevonden in het openbaar gebied. Uw hond heeft een andere hond gebeten. Uw hond was niet aangelijnd en droeg geen muilkorf (…) Op 19 oktober heeft de eigenaar van de door uw hond gebeten hond hiervan melding gedaan. Hier is gelijk op geacteerd door op 19 oktober uw hond [hond1] in beslag te nemen. (…)".
zaaknummer: LEE 23/4335, ECLI:NL:RBNNE:2023:4937) het verzoek om een voorlopige voorziening van [eiseres] tegen de inbeslagname van [hond1] afgewezen.
"(…) In afwijking van het advies van de commissie acht ik uw namens [eiseres] ingediende bezwaren ongegrond. Bij nadere bestudering van het advies blijkt dat de commissie van oordeel is dat ik er als burgemeester onvoldoende in ben geslaagd om genoeg duidelijkheid te geven over wat er precies is gebeurd in de avond van 17 oktober 2023 en welke hond van bezwaarmaker daarbij welke rol had. De commissie merkt op dat het woord van de een tegen het woord van de ander is en dat in het dossier geen beelden zitten die duidelijkheid geven. Naar het oordeel van de burgemeester leiden deze overwegingen niet tot de conclusie dat het bezwaar (bij voorbaat) gegrond is, dat het bestreden besluit moet worden herroepen en de hond moet worden teruggegeven. (…) Ik constateer dan ook dat de eigenaar van de witte herder viermaal consistent heeft verklaard aan verschillende toezichthouders over wat er volgens hem is voorgevallen. Ondanks de druk die hij heeft ervaren vanuit mevrouw [eiseres] om zijn verklaringen te wijzigen. Zijn verklaring komt ook overeen met de (volledige) geluidsopnames die door bezwaarde zijn overgelegd. Gelet op de rapportage van de deskundigen en het eerdere incident met de teckel is het ook niet onaannemelijk dat hond [hond1] op een dergelijke wijze op de witte herder gereageerd heeft. Nu de toezichthouder ter plaatse heeft geconstateerd dat ook de muilkorf niet op een plek werd bewaard bij de overige "uitlaat-benodigdheden", acht ik het ook om die reden aannemelijk dat hond [hond1] op 17 oktober jl. niet een muilkorf droeg. Vanuit de zijde van mevrouw [eiseres] is slechts aangegeven dat haar andere champagnekleurige hond [hond2] , bij het incident betrokken zou zijn geweest. Enig bewijs dat dit de hond zou zijn geweest die het incident zou hebben veroorzaakt is namens mevrouw [eiseres] ook niet overgelegd. De verschillende verklaringen van personen uit de persoonlijke sfeer die allen het incident niet hebben waargenomen, acht ik daarvoor onvoldoende. Ook de mate van druk die lijkt te zijn uitgeoefend op de eigenaar van de witte herder en het gesprek met de toezichthouder over de vraag of een andere hond betrokken zou zijn, maken dat ik de verklaringen van de eigenaar van de witte herder betrouwbaarder acht dan hetgeen door u namens mevrouw [eiseres] in de procedure naar voren is gebracht. Op basis van de beschikbare informatie ben ik daarmee van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat ten aanzien van hond [hond1] het kortaanlijn-en/of muilkorfgebod is overtreden op 17 oktober jl. en dat hij betrokken was bij een incident. Daarmee kom ik tot de conclusie dat het bestreden besluit d.d. 20 oktober 2023 in stand dient te blijven en de bezwaren van mevrouw [eiseres] ongegrond zijn. Voor een proceskostenvergoeding is daarmee geen aanleiding".
3.Het geschil
ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1389). Van deze situatie is in dit geval geen sprake nu de burgemeester zogezegd nog geen beslissing heeft genomen en in het besluit van 20 oktober 2023 hierover ook niet heeft beslist.
(ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:514, AB 2020/203; ABRvS 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1266, AB 2020/365 en JB 2020/146; ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1389).Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval van deze situatie sprake en is hij om die reden dus bevoegd om over de vordering van [eiseres] te oordelen. De vordering van [eiseres] heeft als grondslag de weigering van de burgemeester om een beslissing te nemen over de teruggave van [hond1] na de in beslagname. [eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelijk dat deze weigering om een beslissing te nemen in dit geval gelijk kan worden gesteld met een van het besluit losstaande beslissing zoals hiervoor bedoeld. De door de Gemeente benoemde situatie dat louter handelingen na inbeslagname die een zeker definitief karakter dragen als dergelijk feitelijk handelen kunnen worden gekwalificeerd is hier niet aan de orde. Een beslissing is in dit geval immers in het geheel nog niet genomen en [eiseres] kan de rechtmatigheid daarvan
5.De beslissing
323/ie