ECLI:NL:RBNNE:2024:574

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
C/19/146498 / KG ZA 24-4
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van in beslag genomen hond in kort geding na gevaarlijkverklaring

In deze zaak vordert [eiseres], eigenaar van de hond [hond1], de teruggave van haar hond die door de burgemeester van Emmen in beslag is genomen na een incident waarbij de hond een andere hond heeft gebeten. De hond was eerder gevaarlijk verklaard, wat leidde tot een aanlijn- en muilkorfgebod. Na de inbeslagname heeft [eiseres] meerdere verzoeken tot teruggave ingediend, maar de burgemeester heeft geen beslissing genomen over de teruggave. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester in beginsel verplicht is om de hond terug te geven, tenzij er een geldige reden is om dit niet te doen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester geen beslissing heeft genomen over de teruggave en dat de inbeslagname een tijdelijke maatregel is. Gezien het uitblijven van een beslissing en het feit dat de hond al geruime tijd in beslag is genomen, oordeelt de voorzieningenrechter dat het onrechtmatig is om de hond langer vast te houden. De Gemeente wordt gelast om de hond binnen 48 uur na betekening van het vonnis aan [eiseres] terug te geven, en de Gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/146498 / KG ZA 24-4
Vonnis in kort geding van 26 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J. Biemond te 's-Gravenhage,
tegen
DE GEMEENTE EMMEN,
te Emmen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. R. Hoiting te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 januari 2024 met producties;
- de akte overlegging producties van de Gemeente van 29 januari 2024;
- de mondelinge behandeling van 30 januari 2024;
- de pleitnota's van partijen;
- de op de zitting ten behoeve van partijen verleende aanhouding;
- de brieven van partijen van 9 februari 2024 met het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2.
De datum voor het vonnis is daarna bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van de hond [hond1] , een hond van het ras "American Bully".
Naar aanleiding van een incident in mei 2023 - waarbij [hond1] een teckel heeft doodgebeten - is [hond1] bij besluit van de burgemeester van Emmen van 5 juli 2023 gevaarlijk verklaard.
Sinds dat moment geldt er een aanlijn- en muilkorfgebod op grond waarvan [hond1] op een openbare plaats of een terrein van een ander altijd kort aangelijnd en gemuilkorfd moet zijn.
2.2.
Op 19 oktober 2023 is [hond1] door de burgemeester in beslag genomen.
Op 20 oktober 2023 heeft de burgemeester in het kader daarvan een last onder spoedbestuursdwang opgelegd. In dit besluit staat onder meer vermeld:
"(…) Op 17 oktober 2023 heeft opnieuw een bijtincident plaatsgevonden in het openbaar gebied. Uw hond heeft een andere hond gebeten. Uw hond was niet aangelijnd en droeg geen muilkorf (…) Op 19 oktober heeft de eigenaar van de door uw hond gebeten hond hiervan melding gedaan. Hier is gelijk op geacteerd door op 19 oktober uw hond [hond1] in beslag te nemen. (…)".
2.3.
Op 1 november 2023 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Ook heeft zij bij de rechtbank een voorlopige voorziening ingediend tegen de inbeslagname van [hond1] .
In een brief van 2 november 2023 heeft zij de burgemeester verzocht en gesommeerd om [hond1] aan haar terug te geven. Hierop is niet gereageerd.
2.4.
Op 13 november 2023 heeft (in het kader de door de burgemeester te nemen beslissing op het bezwaar) een gedragsanalyse van [hond1] door de universiteit van Utrecht plaatsgevonden. Als aanbevelingen staan in dit rapport vermeld:
"Voor de hond: euthanasie
Voor de eigenaar: minimaal een indringend gesprek en wellicht een houdverbod voor honden om een situatie als met [hond1] in de toekomst te voorkomen in het belang van dierenwelzijn en veiligheid van de samenleving".
2.5.
Op 23 november 2023 heeft [eiseres] een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
2.6.
Op 29 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank te Groningen, afdeling Bestuursrecht (
zaaknummer: LEE 23/4335, ECLI:NL:RBNNE:2023:4937) het verzoek om een voorlopige voorziening van [eiseres] tegen de inbeslagname van [hond1] afgewezen.
2.7.
Bij brief van 18 december 2023 heeft [eiseres] de burgemeester nogmaals om teruggave van [hond1] verzocht en voor zover nodig gesommeerd om dit te doen.
De Gemeente heeft hierop op 22 december 2022 afwijzend gereageerd. Partijen hebben begin januari 2024 nog verder met elkaar gecorrespondeerd.
2.8.
Op 16 januari 2024 heeft de commissie van advies voor bezwaarschriften de burgemeester een advies over het bezwaarschrift van [eiseres] gegeven. Er heeft daarvoor ook een hoorzitting plaatsgevonden. In dit advies staat onder meer vermeld:
"Advies
De commissie adviseert:
1. de bezwaren van bezwaarmaker tegen het besluit van 20 oktober 2023 ontvankelijk en gegrond te verklaren;
2. het besluit van 20 oktober 2023 te herroepen;
3. bezwaarmaker een proceskostenvergoeding toe te kennen van € 1248,- (…)
Vorenstaande betekent dat de burgemeester volgens de commissie niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het (met spoed) in beslag nemen van de gevaarlijk verklaarde hond [hond1] .
De burgemeester heeft namelijk niet genoeg met bewijs onderbouwd (aannemelijk gemaakt) dat [hond1] niet kort aangelijnd was en/of geen muilkorf droeg (voorwaarde voor bestuursdwang, namelijk inbeslagname), en dat [hond1] een nieuw (ernstig) incident heeft veroorzaakt (voorwaarde voor spoedeisende bestuursdwang). De burgemeester mocht [hond1] dus niet (met spoed) in beslag nemen en moet hem in principe teruggeven aan de eigenaar. De gevaarlijkverklaring en het aanlijn-en muilkorfgebod blijven wel gelden.(…)".
2.9.
[eiseres] heeft de burgemeester naar aanleiding van dit advies op 18 januari 2024 nogmaals om teruggave van haar hond verzocht. Door de Gemeente is daaraan niet tegemoetgekomen.
2.10.
Bij besluit op bezwaar van 25 januari 2024 heeft de burgemeester de bezwaren van [eiseres] ongegrond verklaard. In dit besluit staat onder meer vermeld:
"(…) In afwijking van het advies van de commissie acht ik uw namens [eiseres] ingediende bezwaren ongegrond. Bij nadere bestudering van het advies blijkt dat de commissie van oordeel is dat ik er als burgemeester onvoldoende in ben geslaagd om genoeg duidelijkheid te geven over wat er precies is gebeurd in de avond van 17 oktober 2023 en welke hond van bezwaarmaker daarbij welke rol had. De commissie merkt op dat het woord van de een tegen het woord van de ander is en dat in het dossier geen beelden zitten die duidelijkheid geven. Naar het oordeel van de burgemeester leiden deze overwegingen niet tot de conclusie dat het bezwaar (bij voorbaat) gegrond is, dat het bestreden besluit moet worden herroepen en de hond moet worden teruggegeven. (…) Ik constateer dan ook dat de eigenaar van de witte herder viermaal consistent heeft verklaard aan verschillende toezichthouders over wat er volgens hem is voorgevallen. Ondanks de druk die hij heeft ervaren vanuit mevrouw [eiseres] om zijn verklaringen te wijzigen. Zijn verklaring komt ook overeen met de (volledige) geluidsopnames die door bezwaarde zijn overgelegd. Gelet op de rapportage van de deskundigen en het eerdere incident met de teckel is het ook niet onaannemelijk dat hond [hond1] op een dergelijke wijze op de witte herder gereageerd heeft. Nu de toezichthouder ter plaatse heeft geconstateerd dat ook de muilkorf niet op een plek werd bewaard bij de overige "uitlaat-benodigdheden", acht ik het ook om die reden aannemelijk dat hond [hond1] op 17 oktober jl. niet een muilkorf droeg. Vanuit de zijde van mevrouw [eiseres] is slechts aangegeven dat haar andere champagnekleurige hond [hond2] , bij het incident betrokken zou zijn geweest. Enig bewijs dat dit de hond zou zijn geweest die het incident zou hebben veroorzaakt is namens mevrouw [eiseres] ook niet overgelegd. De verschillende verklaringen van personen uit de persoonlijke sfeer die allen het incident niet hebben waargenomen, acht ik daarvoor onvoldoende. Ook de mate van druk die lijkt te zijn uitgeoefend op de eigenaar van de witte herder en het gesprek met de toezichthouder over de vraag of een andere hond betrokken zou zijn, maken dat ik de verklaringen van de eigenaar van de witte herder betrouwbaarder acht dan hetgeen door u namens mevrouw [eiseres] in de procedure naar voren is gebracht. Op basis van de beschikbare informatie ben ik daarmee van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat ten aanzien van hond [hond1] het kortaanlijn-en/of muilkorfgebod is overtreden op 17 oktober jl. en dat hij betrokken was bij een incident. Daarmee kom ik tot de conclusie dat het bestreden besluit d.d. 20 oktober 2023 in stand dient te blijven en de bezwaren van mevrouw [eiseres] ongegrond zijn. Voor een proceskostenvergoeding is daarmee geen aanleiding".

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
De Gemeente te gelasten [hond1] binnen 48 uur na (de betekening van) het te wijzen vonnis aan haar terug te geven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag(deel) en met een veroordeling van de Gemeente in de proceskosten. [eiseres] stelt dat de weigering van de burgemeester tot teruggave van de hond, dan wel de weigering om hierover een beslissing te nemen, een losstaande beslissing is die niet onder artikel 1:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna Awb) valt en dus niet via een bezwaar- of beroepsprocedure kan worden aangevochten. Dit vormt volgens [eiseres] dus geen onderdeel van het bestreden besluit van 20 oktober 2023. Naar haar stelling is het wachten op een beslissing tot teruggave onnodig en onrechtmatig en is de civiele rechter bevoegd om daarover te oordelen. [eiseres] stelt daarbij dat uit artikel 5:29 en 5:30 Awb ook volgt dat een inbeslaggenomen goed altijd binnen een termijn van dertien weken moet worden teruggegeven en de burgemeester hieraan niet heeft voldaan. Bij twijfels over de effectiviteit van een aanlijn- en muilkorfgebod heeft de burgemeester volgens [eiseres] hoe dan ook slechts tijdelijke mogelijkheden tot handhaving/bestuursdwang en het in beslag houden van [hond1] zonder recht of titel moet naar haar stelling daarom als onrechtmatig worden aangemerkt. Volgens [eiseres] maakt de burgemeester door geen beslissing te nemen nu misbruik van zijn bevoegdheid en is het ook niet logisch dat de burgemeester met het nemen van een beslissing wacht tot de bestuursrechtelijke traject is afgesloten, temeer nu dit nog jaren kan duren. Door niet te beslissen, zit de burgemeester [eiseres] alleen maar dwars. Ten overvloede betwist [eiseres] het incident en de resultaten van de gedragsanalyse over haar hond en benadrukt zij dat [hond1] in het geheel geen agressief bijtgedrag vertoont.
3.2.
De Gemeente concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid. Volgens de Gemeente gaat onderhavige procedure over de toepassing van de bestuursrechtelijke uitoefening van bestuursdwang uit hoofde van het besluit van 20 oktober 2023 en is de bestuursrechter
(met de mogelijkheid om daar een voorlopige voorziening in te dienen) bevoegd om daarover te oordelen en niet de civiele rechter. De Gemeente betwist dat op dit moment sprake is van enig privaatrechtelijk feitelijk handelen waarvan de rechtmatigheid door de civiele rechter kan worden getoetst, dan wel dat de weigering om zo'n separate beslissing te nemen, een privaatrechtelijk handelen kan zijn. Volgens de Gemeente kunnen louter handelingen na inbeslagname die een zeker definitief karakter dragen als een dergelijk feitelijk handelen worden gekwalificeerd en is daarvan geen sprake zolang de Gemeente de hond in het kader van bestuursdwang opgeslagen houdt. Subsidiair concludeert de Gemeente tot afwijzing van de vordering waarbij zij allereerst het spoedeisend belang betwist. Volgens de Gemeente leent de vordering zich verder niet voor een behandeling in kort geding en zij betwist ook dat sprake is van onrechtmatig handelen. Naar stelling van de gemeente is er geen enkele grondslag op basis waarvan zij gehouden is tot afgifte van de hond. [hond1] is in het kader van de toepassing van bestuursdwang meegevoerd en is nu opgeslagen in een dierenpension waar er voor hem wordt gezorgd. Door herhaling van de overtreding te voorkomen, handelt de burgemeester slechts in het belang van de openbare orde. De Gemeente betwist daarbij ook dat artikel 5:30 Awb een maximale termijn voor inbeslagname voorschrijft. De Gemeente erkent dat uiteindelijk nog bij separate beslissing (niet zijnde een bestuursrechtelijk appellabel besluit) moet worden beslist wat er met de hond moet gebeuren, maar voert aan dat de burgemeester in het belang van [eiseres] hierop vooralsnog nog niet heeft beslist omdat er nog bestuursrechtelijke procedures gevoerd moeten worden over de (on)rechtmatigheid van het bestuursdwangbesluit, de toepassing daarvan en het besluit op bezwaar. In het belang van [eiseres] zijn daarom tot nu toe ook juist snelle beslissingen genomen. De Gemeente acht eventuele onomkeerbare separate vervolgbeslissingen in dit stadium niet gepast en acht het van zeer groot belang dat de hond niet wordt teruggeven voordat er een definitief oordeel over de inbeslagname en opslag van de hond is gegeven. De Gemeente benadrukt daarbij dat omdat [hond1] haars inziens een zeer gevaarlijke hond is, er meer gewicht moet worden toegekend aan het algemeen belang van veiligheid in de buurt dan aan het belang van [eiseres] om haar hond terug te krijgen.
3.3.
Op de (nadere) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
de ontvankelijkheid
4.1.
De voorzieningenrechter acht zich om te beginnen bevoegd om over onderhavig geschil te oordelen en passeert om die reden het primair door de Gemeente gevoerde
niet-ontvankelijkheidsverweer. Hij overweegt daartoe het volgende.
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 5:29 lid 1 Awb kan een bestuursorgaan (in dit geval: de burgemeester), voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, zaken meevoeren en opslaan. Dit is in oktober 2023 gebeurd met [hond1] . De burgemeester draagt op grond van lid 3 van artikel 5:29 Awb vervolgens zorg voor de bewaring van [hond1] en dient de hond in beginsel terug te geven aan [eiseres] als rechthebbende. Een zaak kan op grond van deze bepaling - zoals hierna ook nog aan de orde zal komen - namelijk slechts tijdelijk tegen de wil van de rechthebbende aan haar beschikkingsmacht worden onttrokken.
De burgemeester dient na de inbeslagname een beslissing te nemen over wat er naar zijn oordeel na die tijd met [hond1] dient te gebeuren. Niet in geschil is dat een dergelijke beslissing door de burgemeester tot op heden nog niet is genomen.
4.3.
In het algemeen geldt (zie opmerking 4 van T&C bij artikel 5:29 lid 3 Awb) dat als een bestuursorgaan - in een geval als deze - een hond na inbeslagname niet wil teruggeven, maar wil overdragen aan een andere eigenaar of anderszins met de zaak wil handelen en het bestuursorgaan dit in het besluit tot toepassing van bestuursdwang vermeldt, het besluit dan voor zover dat ziet op wat er met de hond na de inbeslagname gebeurt voorgelegd kan worden aan de bestuursrechter (
ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1389). Van deze situatie is in dit geval geen sprake nu de burgemeester zogezegd nog geen beslissing heeft genomen en in het besluit van 20 oktober 2023 hierover ook niet heeft beslist.
4.4.
De civiele rechter is bevoegd wanneer een bestuursorgaan na inbeslagname separaat beslist over wat er met de hond gaat gebeuren. Belanghebbenden kunnen in dit geval niet bij de bestuursrechter, maar bij de civiele rechter terecht. Dergelijke separate beslissingen van een bestuursorgaan betreffen namelijk privaatrechtelijk dan wel feitelijk handelen, zodat geen sprake is van een besluit als bedoeld in art. 1:3 lid 1 Awb
(ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:514, AB 2020/203; ABRvS 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1266, AB 2020/365 en JB 2020/146; ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1389).Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval van deze situatie sprake en is hij om die reden dus bevoegd om over de vordering van [eiseres] te oordelen. De vordering van [eiseres] heeft als grondslag de weigering van de burgemeester om een beslissing te nemen over de teruggave van [hond1] na de in beslagname. [eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelijk dat deze weigering om een beslissing te nemen in dit geval gelijk kan worden gesteld met een van het besluit losstaande beslissing zoals hiervoor bedoeld. De door de Gemeente benoemde situatie dat louter handelingen na inbeslagname die een zeker definitief karakter dragen als dergelijk feitelijk handelen kunnen worden gekwalificeerd is hier niet aan de orde. Een beslissing is in dit geval immers in het geheel nog niet genomen en [eiseres] kan de rechtmatigheid daarvan
in dit kort geding door de voorzieningenrechter laten toetsen. De voorzieningenrechter acht zich bevoegd om daarover te oordelen en volgt de Gemeente niet in haar verweer dat de vordering van [eiseres] als een bezwaar tegen de toepassing van de bestuursrechtelijke uitoefening van bestuursdwang op grond van het besluit van 20 oktober 2023 moet worden beschouwd en zodoende niet hij, maar de bestuursrechter bevoegd is.
spoedeisend belang
4.5.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter over kan gaan tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [eiseres] . De Gemeente heeft verweer gevoerd tegen het spoedeisende belang van [eiseres] , maar ook dit passeert de voorzieningenrechter. Naar zijn oordeel volgt het spoedeisend belang uit de aard van de vordering. Vast staat dat [eiseres] diverse verzoeken tot teruggave van haar hond heeft gedaan en de burgemeester tot op heden geen beslissing heeft genomen over wat er met [hond1] na in de inbeslagname moet gebeuren. De Gemeente heeft erkend dat een dergelijke beslissing wel genomen zal moeten worden. Dit volgt zoals hiervoor beschreven ook uit de wet. Met het uitblijven van deze beslissing, is het spoedeisend belang van [eiseres] daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven. De Gemeente heeft er in haar verweer nog op gewezen dat [hond1] al sinds 19 oktober 2023 opgeslagen is, het verzoek om een voorlopige voorziening al op 29 november 2023 is afgewezen en [eiseres] onderhavige procedure pas ruim anderhalve maand nadien is gestart. Het feit dat [eiseres] aanvankelijk heeft gewacht of de burgemeester (alsnog) een beslissing zou nemen, kan haar naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet verweten worden, zodat hij hierin geen aanleiding ziet om anders te beslissen dan hiervoor vermeld.
toetsingskader
4.6.
Zoals hiervoor ook aangestipt dient de voorzieningenrechter in dit kort geding een beslissing te nemen over de vraag of de weigering van de burgemeester om een beslissing te nemen over wat er met [hond1] na de inbeslagname moet gebeuren al dan niet rechtmatig is en dit tot gevolg moet hebben dat [hond1] terug naar [eiseres] moet. De voorzieningenrechter zal daarbij niet inhoudelijk ingaan op de inbeslagname van [hond1] en of de beslissing op bezwaar hierover van de burgemeester al dan niet terecht is geweest. De Gemeente heeft terecht benoemd dat de voorzieningenrechter op dit moment, zolang het niet is vernietigd, uit dient te gaan van de geldigheid van het besluit op bezwaar van de burgemeester van
25 januari 2024. Over het vervolg daarvan dient - zoals partijen ook bekend - in een bestuursrechtelijke procedure nader te worden beslist. De civiele rechter heeft ter zake geen bevoegdheid. In dit kort geding kan slechts worden beoordeeld of [hond1] in beslag moet blijven totdat er in het bestuursrechtelijk traject een definitief oordeel over de rechtmatigheid van het besluit tot de inbeslagname is gegeven dan wel hij eerder terug moet worden gegeven aan [eiseres] .
de teruggave van [hond1]
4.7.
De voorzieningenrechter neemt bij zijn beslissing hierover als uitgangspunt dat
- zoals in r.o. 4.2. ook benoemd - een inbeslagname door de burgemeester op deze voet grond van het bepaalde in artikel 5:29 Awb in beginsel slechts een tijdelijke maatregel is.
De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in haar stelling dat de termijn voor teruggave op grond van artikel 5:30 Awb zonder meer altijd dertien weken is en haar recht op teruggave van [hond1] reeds hieruit volgt omdat de burgemeester daaraan niet heeft voldaan.
De Gemeente heeft naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat dit onder omstandigheden anders kan zijn en uit het bepaalde in artikel 5:30 Awb ook volgt dat deze genoemde termijn van dertien weken slechts een minimumtermijn bedraagt voor eventuele verkoop, overdracht om niet of vernietiging van een in het kader van bestuursdwang meegevoerde zaak indien teruggave niet mogelijk is. Het gaat in deze zaak om de in dit verband door de burgemeester te nemen beslissing daarover, die hij in dit geval dus nog niet genomen heeft.
4.8.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan van [eiseres] niet worden gevergd dat zij hierop nog langer moet wachten. De voorzieningenrechter volgt de Gemeente niet in haar stelling dat uit het feit dat de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding uit moet gaan van de geldigheid van het besluit op bezwaar van de burgemeester van 25 januari 2024, hieruit ook volgt dat van onrechtmatig handelen van de Gemeente hoe dan ook geen sprake kan zijn omdat de [hond1] op basis van een aan haar toekomende wettelijke bevoegdheid - en een rechtmatige uitoefening - daarvan in beslag is genomen. Uit de stellingen van partijen begrijpt de voorzieningenrechter dat zij er beiden vanuit gaan dat over de rechtmatigheid van voornoemd besluit nog een nadere procedure bij de bestuursrechter zal volgen. [eiseres] is het immers inhoudelijk niet eens met dit besluit en zoals hiervoor overwogen kan de voorzieningenrechter dit in dit kort geding inhoudelijk niet beoordelen. Uit het verweer van de Gemeente leidt de voorzieningenrechter af dat de burgemeester voornemens is om te wachten met het nemen van een beslissing over wat er naar zijn oordeel na inbeslagname met [hond1] moet gebeuren, totdat een definitief oordeel over de rechtmatigheid van het bestuursdwangbesluit, de toepassing daarvan en het besluit op bezwaar is gegeven. Dit acht de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden niet terecht. Temeer nu dit gehele bestuursrechtelijk traject nog een lange tijd kan gaan duren.
Op dit moment is niet te voorspellen wanneer er in dit verband een onherroepelijke beslissing zal zijn. Gelet daarop, het feit dat een inbeslagname in beginsel slechts een tijdelijke maatregel is en [hond1] al sinds eind oktober 2023 in een dierenpension is opgeslagen, is het naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig om [hond1] al die tijd in beslag te houden.
4.9.
Bij gebreke aan een eerder door de burgemeester genomen andere beslissing, zal de voorzieningenrechter daarom in dit kort geding beslissen dat [hond1] terug moet naar [eiseres] . Dit ongeacht de vraag - wellicht ook afhankelijk van de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure - of deze teruggave aan [eiseres] van [hond1] al dan niet definitief zal zijn. Hoewel de voorzieningenrechter in dit verband de achtergrond van de door Gemeente aangehaalde overwegingen van de burgemeester om zijn beslissing uit te stellen enerzijds wel inziet,
acht hij het belang van [eiseres] bij teruggave van haar hond gelet op het voorgaande groter. Hierbij hecht de voorzieningenrechter er groot belang aan dat de op 5 juli 2023 ten behoeve van [hond1] opgelegde gevaarlijkverklaring hoe dan ook blijft gelden en zodoende het aanlijn- en muilkorfgebod ook, op grond waarvan de burgemeester bij niet nakoming daarvan door [eiseres] handhavend kan optreden. Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter is het door de Gemeente benoemde algemeen belang van veiligheid in de buurt daarmee voldoende gewaarborgd.
4.10.
De voorzieningenrechter zal de Gemeente gelasten om [hond1] aan [eiseres] terug te geven. De termijn hiervoor zal worden bepaald op 48 uur na de dag van betekening van dit vonnis. De door [eiseres] eveneens gevorderde dwangsom bij niet nakoming zal worden afgewezen. Gemeente heeft aangevoerd dat zij alle medewerking zal verlenen aan een toewijzend vonnis en de voorzieningenrechter heeft geen aanwijzingen om daaraan te twijfelen.
4.11.
De Gemeente zal als de in het ongelijk te stellen partij tot betaling van de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal
1.333,42

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gelast de Gemeente om de hond [hond1] binnen 48 uur na de dag van betekening van dit vonnis aan [eiseres] terug te geven;
5.2.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van € 1.333,42;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op
26 februari 2024.
323/ie