ECLI:NL:RBNNE:2024:526

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
C/19/145337 / FA RK 23-1983
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot eenhoofdig gezag over minderjarige na beëindiging gezag moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om hem te belasten met het ouderlijk gezag over zijn minderjarige dochter, nadat het gezag van de moeder was beëindigd. De vader heeft tot nu toe een beperkte rol gespeeld in het leven van de minderjarige en de rechtbank acht hem niet in staat om belangrijke beslissingen te nemen. De rechtbank vreest dat het toekennen van het gezag aan de vader de spanningen tussen de betrokken partijen zal verhogen, wat niet in het belang van de minderjarige is. De vader heeft zijn verzoek onderbouwd met argumenten over zijn verbeterde situatie, maar de GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben verweer gevoerd en geadviseerd het verzoek af te wijzen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om het verzoek van de vader af te wijzen, gezien de kwetsbaarheid van het kind en de onzekere samenwerking tussen de vader en de GI. De rechtbank heeft de bevoegdheid om de zaak te behandelen, ondanks dat deze volgens de wet bij de rechtbank Amsterdam zou moeten worden behandeld, omdat alle betrokkenen hebben aangegeven dat zij niet willen dat de zaak wordt verwezen. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer: C/19/145337 / FA RK 23-1983
datum uitspraak: 12 januari 2024
beschikking van de rechtbank
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen, kantoorhoudende in Sittard,
tegen
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
De rechtbank merkt verder als belanghebbende aan:
de pleegouders van [minderjarige],
wonende op een bij de rechtbank bekend, geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
De rechtbank merkt als informant aan:
[naam],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.C.N. Cats, kantoorhoudende in Emmen.

1.De procedure

1.1.
In het dossier van de rechtbank zitten de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van de man van 2 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 4 oktober 2023;
  • de brief met bijlagen van de man van 30 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 30 november 2023;
  • het verweerschrift van de GI met bijlagen van 6 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 7 december 2023.
1.2.
Op 15 december 2023 heeft de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Aanwezig waren:
  • de man samen met zijn advocaat;
  • de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] , namens de GI;
  • de pleegmoeder;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling pleitaantekeningen overgelegd.

2.Wat ging er aan de zaak vooraf?

2.1.
De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] .
2.2.
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft op 14 september 2023 het (eenhoofdig) gezag van de vrouw over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De man heeft [minderjarige] erkend, maar heeft geen gezag.
2.3.
[minderjarige] woont sinds 2020 in het huidige pleeggezin.

3.Waar gaat het nu over?

3.1.
De man verzoekt de rechtbank om hem te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

4.Wat zijn de standpunten?

Wat vindt de man?
4.1.
De man vindt dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij met het ouderlijk gezag over haar wordt belast. De belangrijkste reden voor zijn verzoek is dat de GI niet meewerkt aan uitbreiding van de omgang met [minderjarige] . De GI heeft hem lange tijd neergezet als een gevaarlijke man die zo ver mogelijk uit de buurt van [minderjarige] en de vrouw moet blijven. Maar inmiddels gaat het een stuk beter met hem. De man heeft eigen woonruimte gevonden, een stabiel inkomen en hulpverlening van Limor. Ook is de man een stuk rustiger geworden. De omgangsmomenten met [minderjarige] verlopen goed. Uit een terugkoppeling van de omgang blijkt dat de man goed kan aansluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] en dat er een goede band tussen hen begint te ontstaan. Daarnaast luistert de man ook naar tips en opmerkingen over hoe hij in bepaalde situaties met [minderjarige] kan handelen. De man accepteert dat de pleegouders belangrijk zijn voor [minderjarige] en vindt het goed als [minderjarige] bij de pleegouders blijft wonen. In de toekomst wil de man de verzorging en opvoeding van [minderjarige] graag op zich nemen. Verder vindt de man dat de vrouw regelmatig contact moet hebben met [minderjarige] en inspraak moet hebben bij belangrijke beslissingen in het leven van [minderjarige] . De man begrijpt dat [minderjarige] al veel heeft meegemaakt in haar nog jonge leven en dat zij daarvoor hulp nodig heeft. De man wil graag met de hulpverlening gaan samenwerken.
Wat vindt de GI?
4.2.
De GI voert verweer en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek of het verzoek af te wijzen. De GI vindt het niet in het belang van [minderjarige] wanneer de man het gezag zou krijgen. De man is in de afgelopen jaren niet stabiel geweest en nooit in beeld geweest om opvoeder van [minderjarige] te worden. Het klopt dat de man zijn leven praktisch gezien redelijk op orde heeft, betrokken is bij [minderjarige] en enigszins kan aansluiten bij [minderjarige] . De man wil graag dat de omgang met [minderjarige] wordt uitgebreid, maar de GI vindt dat de huidige regeling dient te worden voortgezet. De GI heeft aan de man uitgelegd waarom uitbreiding van de omgang nu niet in het belang van [minderjarige] is, maar de man accepteert het niet en stelt zijn eigen belang boven dat van [minderjarige] . De man voelt nog veel onbegrip, frustratie en boosheid als het gaat om de jeugdzorg en de GI. Wanneer iets niet gaat zoals de man dat graag wil, wordt hij erg boos en lukt het hem niet om te blijven samenwerken.
[minderjarige] is een beschadigd en gevoelig meisje met traumaproblematiek. Door de huidige rust en duidelijkheid komt [minderjarige] nu voorzichtig tot ontwikkeling. Er is hulpverlening in de thuissituatie en er wordt gewerkt aan de gehechtheidsrelatie tussen de pleegouders en [minderjarige] . Dat proces moet ongestoord door blijven gaan.
Wat vindt de vrouw?
4.3.
De vrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Dit betekent dat zij geen verweer voert tegen het verzoek van de man, maar dat zij ook niet zegt dat zij het daarmee eens is. De vrouw heeft aangegeven dat zij wel kan begrijpen dat de man graag het gezag over [minderjarige] wil hebben. Zij wil namelijk zelf ook graag het gezag over [minderjarige] behouden. Als de man met het gezag wordt belast en het gezag van de vrouw in hoger beroep zou worden hersteld, zou er gezamenlijk gezag ontstaan. Op dit moment is het best rustig tussen de ouders, maar het is de vraag of dit (dan) zo blijft.
Wat vindt de Raad?
4.4.
De Raad heeft de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen. De Raad vindt het namelijk niet in het belang van [minderjarige] dat de man het gezag over haar krijgt. In de afgelopen jaren is er veel gebeurd en ook nu is er nog sprake van een lastige situatie. De ouders hebben een moeizame verstandhouding en praten niet met elkaar. Ook de verstandhouding tussen de man en de GI is niet goed. Als de man het gezag zou krijgen, zou hij moeten gaan samenwerken met de vrouw en de GI. De kans is groot dat er dan conflicten gaan ontstaan en dat [minderjarige] die spanningen dan gaat meekrijgen. Ook denkt de Raad dat het de man niet zal lukken om het belang van [minderjarige] steeds voorop te stellen. De man wil graag meer omgang met [minderjarige] , maar uitbreiding van de omgang is op dit moment niet in haar belang. Verder is ook de samenwerking tussen de man en de hulpverlening onvoldoende stabiel. Als de man het gezag zou krijgen is het noodzakelijk dat er opnieuw een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] komen. Deze maatregelen zouden dan mogelijk moeten doorlopen totdat [minderjarige] volwassen wordt. Dat vindt de Raad niet in haar belang. [minderjarige] is een beschadigd meisje dat zich nu zonder juridische procedures moet kunnen ontwikkelen.

5.Wat vindt de rechtbank?

De bevoegdheid van de rechtbank
5.1.
Voordat de rechtbank het verzoek inhoudelijk kan behandelen, moet de rechtbank altijd eerst bekijken of zij bevoegd is om dat te doen. De rechtbank heeft gezien dat het verzoek van de man volgens de wet eigenlijk bij de rechtbank Amsterdam zou moeten worden behandeld. [1] Omdat de man en alle belanghebbenden tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij niet willen dat de zaak naar de rechtbank Amsterdam wordt verwezen, mag en kan de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, deze zaak behandelen. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.2.
De rechtbank vindt dat het in dit geval in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat het verzoek van de man tot het verkrijgen van het gezag wordt afgewezen. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
Wat staat er in de wet?
5.3.
In de wet staat dat als het gezag van een ouder die alleen het gezag uitoefent wordt beëindigd, de andere ouder de rechtbank altijd kan verzoeken om met de uitoefening van het gezag te worden belast. [3] Volgens de wet moet dit verzoek worden toegewezen als de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht. De rechtbank legt dit als volgt uit. Het verzoek van een ouder om met het gezag te worden belast wordt alleen afgewezen als dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. [4]
Wat zijn de redenen voor de beslissing?
5.4.
[minderjarige] woont sinds haar eerste levensjaar in het huidige pleeggezin bij pleegouders, omdat de vrouw niet in staat was om de zorg over [minderjarige] op zich te nemen. Tussen de man en [minderjarige] is een tijd geen omgang geweest, maar de omgang is het afgelopen half jaar weer opgestart. De omgang is één uur per maand en wordt begeleid op een neutrale locatie. Deze omgang verloopt positief. Toch vindt de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] dat de man wordt belast met het gezag over [minderjarige] . Het ouderlijk gezag betekent dat een ouder de belangrijke beslissing in het leven van het kind mag en kan nemen. Dit is een grote verantwoordelijkheid en daarvoor is ook nodig dat de ouder zicht heeft op de ontwikkeling van het kind. De rechtbank overweegt dat de man maar beperkt zicht heeft op wat er allemaal speelt in het leven van [minderjarige] . Dit is onvoldoende om belangrijke beslissingen te kunnen nemen en een goede afweging te kunnen maken welke beslissing in het belang van [minderjarige] is.
5.5.
De rechtbank neemt ook mee dat wanneer de man met het gezag zou worden belast, zoals de man ook op de zitting heeft erkend, opnieuw een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is. Dit betekent dat de GI betrokken blijft. De samenwerking tussen de man en de GI is, volgens zowel de GI als de man zelf, niet goed. In het verleden zijn er bedreigingen geweest en de man is daarvoor ook (strafrechtelijk) veroordeeld. In de samenwerking zijn in de afgelopen periode kleine positieve stappen gezet. Maar de rechtbank stelt ook vast dat er recentelijk nog een aanvaring is geweest tussen de man en de gezinsvoogd. De rechtbank heeft er begrip voor dat de man geëmotioneerd raakt, maar vindt ook dat de man zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag en regulatie van zijn emoties. Het toekennen van gezag aan de man zou meebrengen dat hij intensiever met de GI moet samenwerken. Dit zal de nu al broze verhouding tussen de GI en de man nog meer onder druk komt te staan. Bovendien is de man dan ook, samen met de GI, verantwoordelijk voor de omgang tussen de vrouw en [minderjarige] . De rechtbank verwacht dat dit tussen alle betrokken partijen extra strijd en spanning zal opleveren en [minderjarige] dit mee zal krijgen. Dat is, gelet op haar kwetsbaarheid, niet in haar belang. Bovendien zou dit ook betekenen dat de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing waarschijnlijk steeds verlengd moeten worden. In het uiterste geval totdat [minderjarige] achttien wordt. Dat vindt de rechtbank ook niet in haar belang, omdat dit elke keer voor onzekerheid kan zorgen of [minderjarige] in het pleeggezin kan blijven.
5.6.
Ook wanneer het gezag van de vrouw in hoger beroep zou worden hersteld, gelden de voorgaande overwegingen. Daar komt nog bij dat wanneer beide ouders gezag hebben ouders met elkaar moeten overleggen over wat zij gezamenlijk het beste vinden voor [minderjarige] . De vereist ook dat ouders met elkaar kunnen samenwerken. De rechtbank vraagt zich af of ouders dit gezamenlijk zouden kunnen, zonder dat sprake is van strijd of spanning die [minderjarige] meekrijgt. Inmiddels is het wat rustiger tussen ouders, maar in het verleden is het contact tussen de ouders erg moeizaam gebleken. De rechtbank zal daarom niet de beslissing aanhouden in afwachting van het hoger beroep van de vrouw, omdat de uitkomst daarvan de beslissing van de rechtbank niet anders maakt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: JK / 578

Voetnoten

1.Artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), artikel 1:12 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:10 lid 2 BW.
2.Artikel 270 lid 1 Rv.
3.Artikel 1:274 lid 2 BW.
4.Zie bijvoorbeeld: Gerechtshof Amsterdam, 25 februari 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:621).