ECLI:NL:RBNNE:2024:5013

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/18/238787 / FA RK 24-5391
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in een echtscheidingsprocedure: wanneer kan artikel 223 Rv wel?

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man verzocht om een wijziging van de voorlopige zorgregeling, zodat hij onbegeleide omgang zou hebben met zijn drie jongste kinderen. De vrouw daarentegen pleitte voor continuering van de huidige regeling, waarbij de kinderen nog steeds een onveilig gevoel bij de man ervaren. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om eerst gesprekken te voeren met de ouders en kinderen voordat er een wijziging in de regeling zou plaatsvinden. De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld en na de behandeling direct uitspraak gedaan. De rechter heeft vastgesteld dat de man in zijn verzoek kan worden ontvangen, maar heeft het verzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen moet worden voortgezet, gezien de zorgen over de veiligheid en het welzijn van de kinderen. De man toonde tijdens de behandeling een gebrek aan inzicht in de situatie, wat de rechter zorgelijk vond. De beslissing houdt in dat de man zich moet houden aan de eerder vastgestelde voorlopige regeling, en dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/238787 / FA RK 24-5391

beschikking voorlopige voorzieningen van 6 november 2024

in de zaak van

[naam man],

die woont in [woonplaats],
en die hierna ook "de man" wordt genoemd,
advocaat mr. E. Henkelman, kantoorhoudende te Groningen,
en

[naam vrouw],

die woont in [woonplaats],
en die hierna ook "de vrouw" wordt genoemd,
advocaat mr. V.S.A.W. Wegter, kantoorhoudende te Groningen.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met het verzoekschrift van de man, dat door de rechtbank is ontvangen op 3 oktober 2024. Daarin verzoekt de man, verkort weergegeven, een voorlopige voorziening de treffen in de zin van art. 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) inhoudende een andere meer uitgebreide en onbegeleide contactregeling dan de rechter als voorlopige contactregeling heeft vastgesteld.
Op 1 november 2024 heeft de rechtbank het verweerschrift van de vrouw ontvangen. Daarin concludeert de vrouw tot niet ontvankelijkheid van de man, dan wel tot afwijzing van zijn verzoek, en hem te veroordelen in de proceskosten.
Op 6 november 2024 heeft de rechtbank de zaak mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met partijen, de advocaat van de man en [naam vertegenwoordiger], die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) vertegenwoordigt.
De rechter heeft direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan en aangekondigd dat hij de gronden waarop die uitspraak rust zal uitwerken in deze, vandaag te geven, beschikking.

De feiten

De rechter gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten, die blijken uit de niet weersproken inhoud van de processtukken en de daarop tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 4 januari 2024 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 5 maart 2024 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
Tijdens het huwelijk zijn zij de ouders geworden van de nu twaalf jaar oude [kind 1], die is geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats], de nu tien jaar oude [kind 2], die is geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats], de nu zes jaar oude [kind 3], die is geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] en de nu vier jaar oude [kind 4], die is geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats]. Partijen oefenen van rechtswege gezamenlijk het gezag uit over hun kinderen.
Bij beschikking van 17 april 2024 heeft deze rechtbank, voor zover van belang, de voorlopige hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld en als voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld dat de man recht heeft op een door het Omgangshuis Loman of een andere professionele hulpverlenende instantie te begeleiden contact met de drie jongste kinderen van partijen ten minste tweemaal per week gedurende ten minste anderhalf uur, waarbij de regie over de uitbreiding van het contact bij de hulpverlening ligt en de hulpverlening bepaalt op welk moment de begeleiding niet langer nodig is. De definitieve beslissing heeft de rechtbank aangehouden en een nadere zitting bepaald op 10 januari 2025. Deze zaak is geregistreerd onder C/18/224325 / FA RK 23-3151.
[kind 1] heeft geen contact met de man.

De beoordeling

Waar gaat het in deze zaak om?
Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechter een voorlopige voorziening moet treffen in die zin dat de in de beschikking van 17 april 2024 voorlopig vastgestelde zorgregeling wijzigt voor de duur van de bodemprocedure.
Wat wil de man dat de rechter beslist?
De man wil dat de rechtbank voor de duur van de bodemprocedure de voorlopig vastgestelde zorgregeling wijzigt in die zin dat de man onbegeleide omgang heeft met de jongste drie kinderen iedere week van vrijdag 14.00 uur tot zaterdag 18.00 uur, althans dat de vrouw dit dient te gedogen, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,-
Wat wil de vrouw dat de rechter beslist?
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de huidige zorgregeling gecontinueerd moet worden. In samenspraak met de hulpverlening moet worden bekeken of en welke mogelijkheden er zijn om deze regeling uit te breiden. Het tempo van de kinderen is daarbij leidend. Momenteel geven de kinderen signalen af en ervaren zij nog een onveilig gevoel bij de man. Het verzoek van de man moet dan ook afgewezen worden.
Wat adviseert de Raad?
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling de rechter geadviseerd en gesteld, samengevat weergegeven, dat het op zichzelf genomen goed denkbaar is dat de huidige regeling wordt uitgebreid naar een onbegeleide regeling, maar dat dit voor de kinderen tegen de achtergrond van wat er allemaal heeft gespeeld, heftig kan zijn. De zittingsvertegenwoordiger van de Raad heeft daarom de ouders aangeboden om op korte termijn eerst een gesprek met de ouders samen te voeren als voorbereiding op een gesprek met beide ouders en de kinderen, om op een voor de kinderen begrijpelijk wijze uit te leggen waarom de regeling wordt gewijzigd.
Wat staat er in de wet en wat beslist de rechter?
De rechter heeft het verzoek van de man afgewezen. Hij zal hierna uitleggen waarom hij die beslissing heeft genomen. Voordat hij dat doet, zal hij – gelet op het daarop gerichte verweer van de advocate van de vrouw – ingaan op de vraag of de man in zijn verzoek kan worden ontvangen.
Over de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek
Uit de wet en de daarover ontwikkelde rechtspraak van de Hoge Raad (te kennen uit HR 31 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1414) volgt dat in een echtscheidingsprocedure een voorlopige voorziening in de zin van art. 821 Rv kan worden gevraagd tot het tijdstip waarop een zodanige voorziening, indien gegeven, ingevolge art. 826 Rv haar kracht verliest.
Volgens de hoofdregel van art. 826 lid 1 Rv verliest een voorlopige voorziening haar kracht zodra een beschikking waarbij de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, wordt ingeschreven in de daartoe bestemde registers, of zodra de mogelijkheid daartoe vervalt.
Het op 1 juli 2023 gewijzigde art. 826 Rv geeft hierop uitzonderingen als het gaat om genomen maatregelen ten aanzien van kinderen. Als een van die uitzonderingen zich voordoet dan lopen voorzieningen door als de rechter over het gezag moet beslissen of gaat beslissen. Dat impliceert dat in dat geval op de voet van art. 824 Rv een wijziging van een eerder gegeven voorziening kan worden verzocht.
In deze zaak zijn geen voorlopige voorzieningen gegeven en gelet op het wettelijke stelsel zoals hiervoor besproken, kunnen die ook niet meer worden verzocht als voorlopige voorziening in het kader van een echtscheiding, als het gaat om de verzoeken zoals die door de man zijn gedaan.
Dit brengt met zich dat bij gebreke van een andere wettelijke mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen, de weg openstaat die art. 223 Rv biedt.
Laatstgenoemd artikel maakt het mogelijk als incident een provisionele voorziening te verzoeken in iedere stadium van de procedure, zolang de voorziening is gericht op bepaalde aspecten van de hoofdzaak.
De man kan daarom in zijn verzoek worden ontvangen.
Over de afwijzing van het verzoek
De rechter stelt bij de beoordeling van het verzoek voorop dat in de hoofdzaak een afgewogen beslissing is genomen die ertoe strekt om vanuit een professioneel begeleide contactregeling te komen tot uiteindelijk een genormaliseerd en onbegeleid contact tussen de jongste drie kinderen van partijen en hun vader.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat wel stappen zijn gezet en worden overwogen om dat doel te bereiken, maar niet in de mate en het tempo dat de man verwacht en wil. Dat in samenhang beschouwd met de onnatuurlijke setting die nu is ontstaan door de begeleiding (de man ontvangt de jongste kinderen inmiddels wel bij hem thuis, maar in een andere kamer dan waar de man en de kinderen zijn, is een begeleider aanwezig), brengt met zich dat tijdens de mondelinge behandeling is onderzocht welke belemmeringen en kansen er zijn om nu, vooruitlopend op de mondelinge behandeling van de hoofdzaak die is gepland op 10 januari 2025, een nadere voorlopige regeling te treffen.
De mondelinge behandeling heeft zicht gegeven op die uitbreiding, op een naar nu is aan te nemen verantwoorde wijze als de beide ouders zouden willen meewerken aan de door de Raad voorgestelde gesprekken. De vrouw heeft haar bereidheid daartoe uitgesproken en heeft daarbij er blijk van gegeven de belangen van de kinderen bij de uitbreiding van de huidige regeling voorop te willen stellen. Dat is te prijzen, omdat de mondelinge behandeling voor haar belastend moet zijn geweest doordat ook een opname is getoond die duidelijk maakt hoe erg het huiselijk geweld tussen partijen is geweest en hoe in ieder geval tijdens dat incident één van de kinderen daarvan niet alleen oor- en ooggetuige is geweest, maar zelf ook fors werd mishandeld.
De man daarentegen heeft, ondanks de grote inzet van zijn advocaat om duidelijk te maken dat de uitlatingen van zijn cliënt voortkomen uit onmacht, alleen zichzelf en zijn wensen en verlangens vooropgesteld. Dat heeft hij aan het eind van de mondelinge behandeling zodanig gedaan dat hij de inspanning die de zittingsvertegenwoordiger zich wilde getroosten op korte termijn met de ouders en de kinderen te praten om de door de man gewilde uitbreiding op een verantwoorde wijze mogelijk niet wenste te accepteren. De rechter heeft op grond van wat de man zei en hoe hij zich uitte, de mondelinge behandeling gesloten en direct uitspraak heeft gedaan.
De rechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling gesproken met de oudste dochter van partijen, [kind 1]. Zij heeft aan de rechter verteld en duidelijk gemaakt, welke impact het huiselijk geweld op haar heeft gehad en hoeveel zorgen zij zich maakt over haar jongere broertjes en zusje. De tijdens de mondelinge behandeling getoonde beelden van een incident illustreert de in de processtukken aangevoerde zorgen over het drankgebruik- en mogelijk drankmisbruik door de man, huiselijk geweld en daarmee en daardoor kindermishandeling. Gelet op het beperkte probleembesef en -inzicht dat de man tijdens de mondelinge behandeling toonde, acht de rechter het op dit moment op geen enkele wijze verantwoord dat de man onbegeleid contact heeft met de kinderen in een andere frequentie dan als voorlopige regeling is vastgesteld. Het kan zo zijn dat de man zich uit op de wijze als hij dat doet uit onmacht, maar dat ziet de rechter juist als risico voor de kinderen. Kennelijk is het zo dat wanneer de man niet direct krijgt wat hij wil of nodig vindt, een ander het heeft te ontgelden tijdens de mondelinge behandeling de Raad en de zittingsvertegenwoordiger die zich juist in zijn belang inzette. De man kan als hij wordt overspoeld door zijn eigen emoties kennelijk zelfs de positieve intenties en kansen die de zittingsvertegenwoordiger hem biedt, niet meer op waarde schatten. Dat vindt de rechter zorgelijk.
De afwijzing van het verzoek van de man betekent dat partijen zich strikt hebben te houden aan wat als voorlopige regeling is vastgesteld, omdat een uitbreiding daarvan door de rechter in het belang van de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen op dit moment niet verantwoord wordt geacht.
De rechter neemt daarom de volgende beslissing.

De beslissing

De rechter
wijst het verzoek van de man af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten dient te dragen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, op 6 november 2024. De schriftelijke uitwerking van de uitspraak in deze beschikking is vastgesteld op 7 november 2024 en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter.