ECLI:NL:RBNNE:2024:5

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
LEE 23/5195 en LEE 23/5197
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ontheffing leerplicht voor vakantie buiten de schoolvakanties met betrekking tot een kleinschalig familiebedrijf

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 januari 2024, wordt een verzoek om ontheffing van de leerplicht voor een zoon van eisers behandeld. Eisers, die een hotel runnen, hebben verzocht om vrijstelling van de leerplicht voor de periode van 22 januari 2024 tot en met 2 februari 2024, omdat zij in deze periode op vakantie willen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de ouders de bewijslast dragen om aan te tonen dat vakantie in de schoolvakanties tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen zal leiden. De rechtbank concludeert dat eisers hierin niet zijn geslaagd, maar besluit toch om de zoon voor de gevraagde periode vrij te stellen van de leerplicht. Dit besluit is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van de ouders en de leerling. De voorzieningenrechter wijst erop dat het een eenmalige vrijstelling betreft en dat toekomstige aanvragen aan strengere eisen moeten voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van verzoeken om vrijstelling van de leerplicht, vooral in het licht van mogelijke precedentwerking. De rechtbank wijst het beroep van eisers ongegrond, maar kent hen wel een vergoeding van proceskosten toe.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/5195 en LEE 23/5197
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 januari 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[namen] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: Y.M. van der Meulen),
en

de Stichting Kits Primair, verweerster

(gemachtigde: mr. C.F.J. Haket-Adriaansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag om verlof buiten de schoolvakanties voor hun zoon. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers tegen die afwijzing. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Verweerster heeft deze aanvraag met het besluit van 11 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 november 2023 op het bezwaar van eisers is zij bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerster heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 december 2023 op zitting behandeld. Voor eisers waren aanwezig eiser [naam] , hun gemachtigde en A.J.M. Bastiaansen. Namens verweerster waren aanwezig haar gemachtigde, V. de Ruyter (schooldirecteur) en H.H. Gebben (directeur-bestuurder).

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De zoon van eisers is leerling van IKC De Lindelaar in Westerbork, een basisschool die valt onder verweerster.
2.2.
Eisers drijven een hotel met achttien kamers.
2.3.
Op 13 juni 2023 hebben eisers een aanvraag om verlof voor hun zoon in de periode 22 januari 2024 tot en met 2 februari 2024 ingediend. Een dergelijke aanvraag is gericht op een tijdelijke ontheffing van de leerplicht. Op 10 augustus 2023 hebben eisers een verklaring van een administratie- en belastingadviseur overgelegd.
2.4.
Bij het primaire besluit van 11 augustus 2023 heeft verweerster de aanvraag afgewezen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt. Op 12 oktober 2023 is een hoorzitting gehouden over het bezwaar. In het nu bestreden besluit van 4 november 2023 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voor de beoordeling van het verzoek en het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De aanvraag is gericht op vrijstelling van de leerplicht buiten de schoolvakanties wegens de specifieke aard van het beroep van de ouders.
4.2.
Niet is in geschil dat het beroep van eisers voldoet aan de omschrijving van het begrip ‘specifieke aard van het beroep’ in de van toepassing zijnde beleidsregel.
4.3.
Wel is in geschil of een gezinsvakantie die wel in de schoolvakanties zal plaatsvinden, voor het hotel tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen zal leiden.
5. De last om te bewijzen dat het houden van vakantie in de schoolvakanties zal leiden tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen, ligt bij eisers als aanvragers. Het toetsmoment of zij daarin geslaagd zijn, is bij de beoordeling van het beroep de datum van het besluit op bezwaar (4 november 2023). Bij de beoordeling van het verzoek zal de voorzieningenrechter daarentegen de actuele stand van zaken beoordelen en daarbij de betrokken belangen afwegen.
6.1.
In de op 10 augustus 2023 door eisers overgelegde verklaring (2.3.) staat: ‘Hierbij verklaren wij, namens bovenvermelde relaties, dat het voor hun om bedrijfseconomische redenen onmogelijk is gebleken om binnen de schoolvakantie met vakantie te gaan. Door een piekdrukte in hun hotel onderneming is het voor onze cliënten onmogelijk om tijdens de schoolvakantie met vakantie te gaan’.
6.2.
In het bezwaarschrift van 14 augustus 2023 schrijft Bastiaansen namens eisers: ‘Degene die de jaarrekening opstelt ben ik en ik geef aan dat het onoverkomelijke bedrijfseconomische risico’s geeft als de familie [naam] de zaak tijdens hun piekperiodes moet sluiten om met het gezin op vakantie te gaan’.
6.3.
Op de hoorzitting van 12 oktober 2023 hebben eisers een brief overgelegd van hun administratie- en belastingadviseur met daarbij als bijlage een overzicht van de verdeling over de verschillende maanden van de omzet behaald in 2022. De adviseur licht toe: ‘In januari is de bezettingsgraad laag. Zij kunnen dan met een gerust hart op vakantie. Er is minder personeel nodig, er hoeft minder ingekocht te worden etc. Vandaar het verzoek van de familie [naam] om in januari op vakantie te mogen gaan met de kinderen’.
6.4.
Na bestudering van bovengenoemde brief met bijlage hebben de vertegenwoordigers van verweerster, blijkens het verslag van de hoorzitting, opgemerkt dat als eisers nog over meerdere documenten beschikken waaruit blijkt dat alle omzet uitsluitend in de schoolvakantieperiodes wordt behaald, zij deze documenten nog graag
ontvangen, zodat deze kunnen worden meegenomen in de heroverweging. Verweerster heeft eisers tot 31 oktober 2023 de mogelijkheid gegeven om stukken, bijvoorbeeld reserveringen, over te leggen waaruit blijkt dat de omzet alleen in schoolvakantieperiodes wordt behaald.
Eisers hebben ná de hoorzitting geen stukken meer overgelegd.
6.5.
In het nu bestreden besluit heeft verweerster het volgende overwogen: ‘Uit de door u overlegde gegevens kan onvoldoende worden vastgesteld dat u ondanks uw werkzaamheden in geen enkele reguliere schoolvakantie op vakantie kunt gaan en/of redelijkerwijs is te voorzien dat een vakantie in de schoolvakanties zal leiden tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen. Dit heeft te maken met het feit dat u niet aan de hand van omzetgegevens heeft kunnen aantonen dat u in alle schoolvakantieperiodes piekdrukte kent waardoor uw afwezigheid leidt tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen. U heeft alleen overzichten met percentages verstrekt zonder een nadere financiële onderbouwing hiervan aan de hand van enige omzetgegevens. Daarnaast zijn deze percentages niet alleen gebaseerd op de schoolvakantieperiodes, maar ook 1 week voor en 1 week na de schoolvakantieperiodes waardoor niet is vast komen te staan dat u uitsluitend in de schoolvakantieperiodes piekdrukte kent’.
6.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerster daarmee de ongegrondverklaring van het bezwaar deugdelijk onderbouwd. Terecht heeft verweerster in het verweerschrift opgemerkt dat eisers met de door hen overgelegde gegevens niet hebben aangetoond dat zij niet in de voorjaarsvakantie, herfstvakantie of tweede week van de kerstvakantie met het gezin op vakantie kunnen gaan.
6.7.
In de gronden van beroep en ter zitting hebben eisers niet alsnog stukken overgelegd waaruit wel blijkt dat het houden van vakantie in de schoolvakanties zal leiden tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat eisers in de procedure van beroep niet geslaagd zijn in hun bewijslast. Het beroep is daarom ongegrond.
7.1.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat er drie medewerkers zijn, onder wie zijn echtgenote. Hij werkt zelf zeven dagen in de week in het hotel. In de schoolvakanties heeft hij altijd een goede bezetting van de kamers. Verder heeft hij een bedrijf als vaste klant, wat concreet betekent dat twee keer in het jaar een groep medewerkers van dit bedrijf voor een langere periode in het hotel verblijft om in de noordelijke regio werkzaamheden te verrichten, waarbij zij in het weekeinde hun spullen laten staan voor de week erna. Zij komen onder meer jaarlijks in februari/maart langs, met overlapping met de schoolvakantie van februari. Eiser verwacht dat als hij de boeking voor één van deze periodes weigert, het bedrijf een ander hotel zal zoeken en daarna klant zal blijven van dat andere hotel. Dit zal tot een omzetverlies van zo’n € 50.000,00 per jaar leiden. Eiser heeft verder uiteengezet dat hij als enige in het bedrijf over alle vereiste vergunningen en diploma’s beschikt. Om het hotel open te houden terwijl hij zelf afwezig is, moet hij een gediplomeerde vervanger vinden die ook permanent aanwezig is. Het is bijzonder lastig om zo iemand te vinden en het leidt ook tot extra loonkosten van zo’n € 20.000,00 voor drie maanden.
7.2.
Desgevraagd heeft de schooldirecteur opgemerkt dat de zoon van eisers een uitstekende leerling is die, hoewel het altijd onhandig is als een leerling het normale programma niet kan volgen, de aangevraagde twee schoolweken zou kunnen missen.
7.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat eisers ook in de verzoekprocedure niet in hun bewijslast zijn geslaagd. Zij hebben nog steeds geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen zullen ontstaan als zij tijdens een schoolvakantie een gezinsvakantie nemen.
7.4.
Toch ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorziening te treffen. Ondanks de gebrekkige bedrijfseconomische onderbouwing hebben eisers ter zitting overtuigend uitgelegd waarom het hun niet lukt om vrij te nemen tijdens schoolvakanties. De voorzieningenrechter acht vooral van belang dat het hotel een kleinschalig familiebedrijf is waarbij vervanging van eisers, als dit al mogelijk is, zeer kostbaar is in vergelijking met de totale omzet. Openhouden van het bedrijf terwijl zij zelf afwezig zijn, is daarom bijzonder lastig. Het alternatief is dan om het bedrijf tijdens hun eigen vakantie te sluiten. De voorzieningenrechter acht het, ondanks de gebrekkige onderbouwing (zie 7.3.), aannemelijk dat het hotel tijdens schoolvakanties altijd een goede bezetting heeft en dat het hotel gezien de kleine omvang dergelijke weken van goede omzet niet kan missen. Aannemelijk is ook dat de periode van eind januari en begin februari één van de delen van het jaar is waarin de omzet aanzienlijk lager is.
7.5.
Terecht hecht verweerster groot belang aan een goede onderbouwing van een verzoek om vrijstelling van de leerplicht wegens het gevaar van precedentwerking. De voorzieningenrechter acht echter relevant dat het in deze zaak om een zeer klein zelfstandig bedrijf gaat en niet om een bedrijf dat deel uitmaakt van een keten of om een bedrijf van aanzienlijk grotere omvang dat veel personeelsleden in dienst heeft zoals een vakantiepark. Van een geval dat gelijk is aan het geval dat nu voorligt, zal niet snel sprake zijn.
7.6.
Het is ook terecht dat verweerster groot gewicht toekent aan de handhaving van de leerplicht. Een ontheffing van de leerplicht kan immers op de langere termijn schadelijk zijn voor de leerling in kwestie, terwijl de betrokken leerkracht extra belast wordt doordat de opgelopen achterstand weer ingehaald moet worden. In dit geval mag echter verwacht worden, zie 7.2., dat deze nadelen van beperkte omvang zullen zijn.
7.7.
Na afweging van de betrokken belangen treft de voorzieningenrechter daarom de voorziening dat de zoon van eisers voor de gevraagde periode wordt vrijgesteld van de leerplicht. Hij tekent hierbij aan dat dit eenmalig is en geen recht op een volgende vrijstelling oplevert. Mochten eisers in de toekomst nogmaals vrijstelling willen aanvragen, dan moeten zij wel voldoen aan de bewijslast. Uit hetgeen hierboven aan de orde is gekomen, kunnen zij afleiden wat er dan van hen verwacht wordt.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling van verweerster in de proceskosten in beroep bestaat geen aanleiding.
8.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe. Verweerster dient het griffierecht van het verzoek aan eisers te vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerster moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de zoon van eisers vrijgesteld is van de leerplicht in de periode 22 januari 2024 tot en met 2 februari 2024;
- bepaalt dat verweerster het griffierecht van het verzoek van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerster tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2024.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd
om de uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Leerplichtwet
Artikel 11. Gronden voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, (…), indien
(…)
f.de jongere vanwege de specifieke aard van het beroep van één van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan;
(…).
Artikel 13a. Vakantie
1. Een beroep op vrijstelling wegens vakantie van de jongere, bedoeld in artikel 11, onder f, kan slechts worden gedaan indien het hoofd op aanvraag van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend dat de jongere voor de duur van het verlof de school onderscheidenlijk de instelling niet bezoekt.
2. Verlof als bedoeld in het eerste lid kan door het hoofd slechts eenmaal voor ten hoogste tien dagen per schooljaar worden verleend en kan geen betrekking hebben op de eerste twee lesweken van het schooljaar.(…).
Beleidsregel uitleg ‘specifieke aard van het beroep’ en ‘andere gewichtige omstandigheden’ bedoeld in de Leerplichtwet 1969
Artikel 1. Specifieke aard van het beroep
(…)
Bij het begrip ‘specifieke aard van het beroep’ bedoeld in artikel 11, onderdeel f, van de Leerplichtwet dient voornamelijk te worden gedacht aan seizoensgebonden werkzaamheden, resp. werkzaamheden in bedrijfstakken die een piekdrukte kennen, waardoor het voor het gezin feitelijk onmogelijk is om in die periode een vakantie op te nemen. Het moet redelijkerwijs te voorzien zijn (en/of worden aangetoond) dat een vakantie in de schoolvakanties tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen zal leiden. Slechts het gegeven dat gedurende de schoolvakanties een belangrijk deel van de omzet wordt behaald is onvoldoende.