ECLI:NL:RBNNE:2024:4975

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/18/240345 / KG RK 24/348
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in echtscheidingszaak met nevenverzoeken

Op 17 december 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. I.M. Dölle, de rechter die betrokken was bij een echtscheidingszaak met nevenverzoeken. De verzoeker, vertegenwoordigd door raadsman mr. H. Loonstein, stelde dat de rechter partijdig was omdat deze had besloten de mondelinge behandeling op 19 november 2024 in zijn geheel te laten plaatsvinden, ondanks een verzoek om de behandeling te beperken tot een bevoegdheidsverweer. De verzoeker vreesde dat de rechter al een oordeel had gevormd over het bevoegdheidsverweer, wat de schijn van partijdigheid zou wekken.

De rechter heeft echter aangegeven dat het aan hem is om te bepalen hoe de zitting wordt geleid en dat het niet honoreren van het uitstelverzoek geen indicatie van partijdigheid is. De wrakingskamer oordeelde dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking kan vormen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker geen concrete omstandigheden had aangevoerd die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen en dat de procedure in de oorspronkelijke stand wordt voortgezet. De rechtbank benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid wordt vermoed en dat er geen aanwijzingen waren dat de rechter in deze zaak vooringenomen was. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/240345 / KG RK 24/348
Beslissing van 17 december 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoekster]
Wonende te [adres]
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman mr. H. Loonstein.
hierna te noemen: de raadsman
strekkende tot de wraking van
mr. I.M. Dölle
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 19 november 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 19 november 2024;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 12 december 2024;
  • de na de mondelinge behandeling nog toegezonden correspondentie tussen de rechtbank en de raadsman, inhoudende een schrijven van de raadsman aan de rechtbank d.d. 30 oktober 2024, een schrijven van de wederpartij d.d. 13 november 2024 en een schrijven van de rechtbank d.d. 22 augustus 2024.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de raadsman (aanwezig per een videoconferentie);
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak
met nummer C/17/190 198 tussen verzoeker en wederpartij [naam wederpartij] . Op 6 juli 2023 is door de wederpartij een echtscheidingsverzoek met nevenverzoeken ingediend.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Op 6 december 2023 is namens de verzoeker een verweerschrift ingediend waarin een bevoegdheidsverweer is opgeworpen ten aanzien van zowel de verzochte echtscheiding en nevenverzoeken als ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de minderjarige kinderen;
Op 22 augustus 2024 is de raadsman van de verzoeker op de hoogte gesteld dat de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden op 19 november 2024.
De raadsman heeft per brief van 30 oktober 2024 de rechtbank om proceseconomische redenen verzocht de mondelinge behandeling te beperken tot de bevoegdheidskwestie. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een inhoudelijke behandeling van de zaak achterwege kan blijven indien de rechtbank zich onbevoegd zou verklaren. Dit zou voorkomen dat nodeloos een deel van de producties vertaald moet worden. De raadsman heeft in het verlengde daarvan dan ook verzocht om de termijn voor het indienen van een aanvullend inhoudelijk verweerschrift te verlengen tot ten minste vier weken nadat op het bevoegdheidsverweer wordt beslist.
Op 18 november 2024 heeft de raadsman vernomen dat de zaak op 19 november 2024 inhoudelijk zal worden behandeld.
De raadsman voert aan dat er veel achterstand is bij de rechtbanken en er wordt doorgaans zuinig omgegaan met zittingstijd. De raadsman stelt dat dit niet past bij het inplannen van een inhoudelijke zaak waar nog over de bevoegdheid moet worden beslist. Hiermee wordt afgeweken van hetgeen gebruikelijk is waarmee kennelijk (impliciet) al duidelijk is wat het oordeel van de rechter is over het opgeworpen bevoegdheidsverweer.
Gelet op bovenstaande is bij de verzoeker de indruk ontstaan dat de rechter al heeft besloten om het bevoegdheidsverweer te verwerpen, waarmee de schijn is ontstaan van partijdigheid.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek- zakelijk weergegeven – als volgt gereageerd.
De rechter stelt zich op het standpunt dat het aan de behandeld rechter is om te bepalen wat en in welke volgorde de onderwerpen van geschil tijdens de zitting worden besproken. Een beslissing over de bevoegdheid kan in een voortraject worden genomen, maar kan ook in het kader van de behandeling van een verzoek in zijn geheel. Het niet honoreren van het uitstelverzoek is geen teken van partijdigheid en sluit niet uit dat de zaak bij het behandelen van het bevoegdheidsverweer zou zijn geëindigd. Gelet op de beperkte zittingsruimte is door de rechter besloten de geplande zaak in volle omvang te behandelen en hierdoor geen zittingsruimte verloren te laten gaan.
Zoals gebruikelijk en vastgelegd in artikel 818 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 9.1 van het Procesreglement scheidingszaken wordt een echtscheidingszaak met nevenverzoeken in zijn geheel op zitting behandeld. Wanneer een zaak verzoeken bevat betreffende de afwikkeling van een huwelijksvermogen wordt doorgaans een dagdeel uitgetrokken.
Het echtscheidingsverzoek zoals ingediend door de wederpartij op 6 juli 2023, betreft een zaak met internationale aspecten, waardoor tijdens het inplannen van de mondelinge behandeling al bekend was dat op verschillende onderdelen over de bevoegdheid moest worden geoordeeld.
In augustus 2024 zijn partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 19 november 2024. Pas in zijn schrijven van 30 oktober 2024 heeft de raadsman namens de verzoeker verzocht om verlening van de verweertermijn, omdat eerst op het gevoerde bevoegdheidsverweer zou moeten worden beslist. Aangezien het verzoek niet door middel van het juiste formulier is ingediend, is het verzoek niet als zodanig opgemerkt. Het verzoek is op 4 november 2024 opnieuw herhaald en de wederpartij heeft hier negatief op gereageerd.
Op 7 november 2024 is in het roljournaal vermeld dat het verzoek tot uitstel niet zal worden gehonoreerd. Op 15 november 2024 heeft de rechtbank, naar aanleiding van correspondentie van de wederpartij, uit voorzorg telefonisch contact opgenomen met beide partijen om te bevestigen dat de mondelinge behandeling zoals gepland op 19 november 2024 zou plaatsvinden. Omdat het kantoor van de raadsman niet bereikbaar was, is op 18 november 2024 opnieuw contact opgenomen. Het had echter op de weg van de raadsman gelegen om navraag te doen indien er eventuele twijfels waren over de omvang van de behandeling op 19 november 2024.
Aangezien het hier gaat om een procedurele beslissing en deze in beginsel geen grond voor wraking vormt tenzij – kort gezegd – deze onbegrijpelijk is, berust de rechter niet in de wraking.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter de regie heeft over de zitting. Het behoort tot haar taak de zitting te leiden door onder meer het nemen van procesbeslissingen, waaronder het vaststellen van de verwachte zittingstijd, het bepalen van de (volgorde van) de te behandelen onderwerpen en het beoordelen van de aan de orde zijnde vragen.
Het is vaste rechtspraak dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking kan vormen (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist moet worden geacht, mag niet door de wrakingskamer worden beantwoord. De motivering van een procesbeslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien wordt aangevoerd dat die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn of een motivering ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.3
De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Het nemen van de onderhavige procesbeslissing impliceert niet dat de rechter vooringenomenheid koestert, noch dat een vrees voor partijdigheid voor andere door de rechter te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is. Uit de namens de verzoeker genoemde omstandigheden, namelijk dat de rechter heeft besloten de beschikbare zittingstijd niet te beperken tot het behandelen van het bevoegdheidsverweer en het afwijzen van het verzoek om uitstel voor het indienen van een aanvullend verweerschrift, kan niet worden geconcludeerd dat de procesbeslissing is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter.
In het schrijven van de raadsman van 30 oktober 2024 heeft de raadsman verzocht de mondelinge behandeling te beperken tot het bevoegdheidsverweer. De omvang van de zittingstijd was echter in augustus 2024 al vastgesteld, waarbij de rechter sinds het indienen van het verzoekschrift van de wederpartij op 6 juli 2023 er al bekend mee was dat er zal moeten worden geoordeeld over de bevoegdheid. De beslissing van de rechter om de al ingeruimde zittingstijd niet op voorhand te beperken is daarmee niet onbegrijpelijk. Te meer omdat hiermee niet wordt uitgesloten dat na de behandeling van het bevoegdheidsverweer nog kan worden geconcludeerd dat de nadere mondelinge behandeling moet worden beëindigd.
Ook het afwijzen van een verzoek tot uitstel betreft een beslissing met een procedureel karakter. De wrakingskamer komt ook hier geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Voor zover door de raadsman een standpunt is ingenomen ten aanzien van het ontbreken van een (deugdelijke) motivering voor het afwijzen van het uitstelverzoek en het verzoek de zittingstijd te beperken, leidt dit niet tot een andere uitkomst. De motivering van een procesbeslissing kan in beginsel, ook indien deze ontbreekt of gebrekkig is, geen grond vormen voor een wraking. Nu uit de omstandigheden en (het ontbreken van) de gebezigde woorden geen blijk wordt gegeven van vooringenomenheid van de rechter, ziet de wrakingskamer geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is geweest van (een schijn van) partijdigheid.
3.4
Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de procedure met zaaknummer C/17/190 198 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
  • verzoeker;
  • de gewraakte rechter; en
  • de wederpartij.
Deze beslissing is gegeven door de mr. H.J. Idzenga, mr. M. Jansen en mr. M. Brinksma in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A. Gaastra en in openbaar uitgesproken op 17 december 2024.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.