ECLI:NL:RBNNE:2024:4966

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
LEE 23/5227
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aftrek voor vervoerskosten in verband met ziekte en invaliditeit

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 5 december 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld met betrekking tot de aftrek van vervoerskosten in verband met ziekte en invaliditeit. Eiser had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen, die hij betwistte. De inspecteur had eerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding, maar had later de aanslag verminderd. Eiser stelde dat de inspecteur te laag had gerekend met betrekking tot de aftrekbare vervoerskosten, die hij als gevolg van zijn ziekte had gemaakt. De rechtbank constateerde dat eiser een motorongeval had gehad en als gevolg daarvan minder goed ter been was. Eiser had twee motoren en een auto, en de rechtbank moest beoordelen of de kosten van deze voertuigen in aanmerking kwamen voor aftrek. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten onrechte slechts 50% van de kosten van de motoren had meegenomen en dat alle kosten in aanmerking moesten worden genomen, omdat deze noodzakelijk waren voor eiser in verband met zijn ziekte. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de inspecteur en stelde het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 17.545. Eiser kreeg ook recht op vergoeding van proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5227
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 5 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de inspecteur van de Belastingdienst Particulieren / kantoor Den Haag, de inspecteur
(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2018 met dagtekening 18 juni 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.841 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 366.
1.2.
Bij brief van 6 oktober 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van eiser
niet-ontvankelijk verklaard in verband met de termijnoverschrijding. Het bezwaar is niet in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering, omdat inmiddels al een (eerder) verzoek om ambtshalve vermindering door de inspecteur in behandeling was genomen.
1.3.
Bij brief van 19 oktober 2023 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2018 verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.935 en tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 366.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de inspecteur bijgestaan door [naam 2] .
1.7.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
In 2005 heeft eiser een motorongeval gehad en is als gevolg daarvan minder goed ter been en heeft eveneens klachten aan zijn rug. Sindsdien gebruikt hij op voorschrift van de huisarts dagelijks paracetamol en ibuprofen.
2.2.
Eiser heeft een [merk/type/uitvoering/bouwjaar auto] (de auto) en twee motoren: een [merk/type/bouwjaar motor 1] (motor 1) gekocht voor € 9.425 en een [merk/type/bouwjaar motor 2] (motor 2) gekocht voor € 12.180.
2.3.
Eisers inkomen uit werk en woning vóór persoonsgebonden aftrek bedroeg in 2018 € 26.091.
2.4.
Tussen eiser en de inspecteur is de afgelopen periode veelvuldig gecorrespondeerd over de uitgaven voor specifieke zorgkosten en de scholingsuitgaven. Door eiser zijn meerdere bezwaarschriften en verzoeken tot ambtshalve vermindering ingediend. Ook deze rechtbank heeft op een eerder moment een uitspraak gedaan over de aanslag
IB/PVV 2018. Hieronder volgt een overzicht met daarin cijfermatig opgenomen de aangifte en een (van de) verzoek(en) om ambtshalve vermindering van eiser en de uitspraak van deze rechtbank:
2.5.
Nadat deze rechtbank uitspraak heeft gedaan is eiser in overleg getreden met het Ministerie van Financiën. Op basis van deze overleggen is opnieuw een verzoek ingediend door eiser waarin hij stelt hogere vervoerskosten te hebben dan waar nu rekening mee is gehouden. Naar aanleiding van dat verzoek heeft de inspecteur bij brief van 19 oktober 2023 een nieuwe beschikking (de beschikking) genomen en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 18.935. Hiermee is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan eiser zijn verzoek. De cijfermatige opstelling van de zorgkosten en studiekosten is als volgt:
2.6.
De inspecteur heeft bij brief van 12 september 2023 een nadere toelichting gegeven op de ambtshalve vermindering. Uit deze toelichting blijkt dat de kosten voor de uitgaven voor vervoer als volgt zijn berekend:
2.7.
De inspecteur heeft ten aanzien van beide motoren rekening gehouden met 50% van de (vaste) kosten voor de posten motorrijtuigenbelasting, verzekering en afschrijving. In totaal heeft eiser in het jaar 2018 op basis van dit overzicht € 6.567,91 [2] besteed aan vervoer. De ‘maatman’ [3] die wordt aangehouden door de inspecteur besteedt € 2.580 per jaar aan vervoer. Daarmee komt het totaal bedrag aan zogenaamde ‘leefkilometers’ [4] voor eiser uit op
€ 3.987,91. Dit bedrag heeft de inspecteur verminderd met de door eiser ontvangen kilometervergoeding van € 416, zodatde drukkende ‘leefkilometers’ uitkomen op (afgerond) € 3.572.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf:
3. In het beroepschrift schrijft eiser dat hij beroep instelt tegen de uitspraak op bezwaar die door de inspecteur bij brief van 6 oktober 2023 aan eiser kenbaar is gemaakt (zie 1.2.). Op de zitting is echter duidelijk geworden dat eiser uitsluitend op wil komen tegen de beschikking (met dagtekening 19 oktober 2023 zie 1.3. en 2.5.).
3.1.
Tegen de beschikking, waarin het verzoek van eiser slechts gedeeltelijk is toegewezen, had eerst door eiser bezwaar worden gemaakt. [5] De rechtbank stelt vast dat in de beschikking geen rechtsmiddelenverwijzing is opgenomen, terwijl dit wel had gemoeten. Eiser heeft geen bezwaar ingediend tegen de beschikking en heeft, zo heeft de rechtbank begrepen, gedacht dat hij in beroep moest komen tegen de beschikking. Op de zitting is duidelijk geworden dat eiser met het instellen van het rechtstreekse beroep heeft verzocht om de bezwaarfase over te slaan (prorogatie). [6] De inspecteur heeft op zitting verklaard dat hij hiermee instemt. De rechtbank zal partijen hierin volgen zodat hiermee zo snel mogelijk duidelijkheid komt voor beide partijen, ook gelet op het gegeven dat deze problematiek voor meerdere jaren geldt. De rechtbank gaat daarom uitsluitend over tot beoordeling van de beschikking.
Geschil en standpunten van partijen
4. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur in zijn laatst afgegeven beschikking van 19 oktober 2023 de vervoerskosten tot het juiste bedrag in aftrek heeft toegelaten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen het over veel zaken al eens zijn geworden. Zo is er overeenstemming over de hoogte van de vervoerskosten van de ‘maatman’ van € 2.580, de in aftrek te nemen vervoerskosten van de auto van € 3.078,33, de overige vervoerskosten van € 938,65, de kosten voor genees- en heelkundige hulp van € 235 en de kosten voor kleding en beddengoed van € 300. De rechtbank zal daarom alleen nog beoordelen of de (vaste) kosten van de beide motoren geheel moeten worden meegenomen en of de reiskostenvergoeding wel of niet in mindering moet worden gebracht.
4.2.
Alvorens de rechtbank echter overgaat tot de beoordeling van deze twee vragen stelt de rechtbank vast dat op grond van het dossier blijkt dat eiser ook nog een bedrag € 49 aan medische reiskosten heeft gemaakt, wat niet in (de toelichting op) de ambtshalve vermindering lijkt te zijn meegenomen. [7] Wel heeft de rechtbank geconstateerd dat het belastbaar inkomen uit werk en woning met € 49 te laag is vastgesteld (zie de voetnoot bij 2.5.). De rechtbank acht de kans aanmerkelijk dat de inspecteur dit bedrag aan vervoerskosten rechtstreeks in mindering heeft gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning. Dit is echter niet juist geweest omdat deze kosten ook in aanmerking komen voor de verhoging van 40%. [8] De rechtbank zal op dit onderdeel alleen daarom al het beroep gegrond verklaren en het belastbaar inkomen uit werk en woning met € 20 (zijnde 40% van € 49) verlagen.
4.3.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat in de beschikking geen rekening is gehouden met € 14 aan uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen. Dit is eveneens ten onrechte geweest, omdat in de uitspraak van deze rechtbank van 11 maart 2022 is te lezen dat de inspecteur ter zitting heeft verklaard deze uitgaven te accepteren. [9] Ook op dit onderdeel zal de rechtbank daarom oordelen dat de beschikking niet juist is.
Komen alle kosten van beide motoren voor aftrek in aanmerking?
4.4.
Eiser stelt dat de inspecteur alsnog met een te laag bedrag aan vervoerskosten rekening heeft gehouden. Zo moeten alle kosten voor de motoren worden meegenomen in de berekening van de gemaakte vervoerskosten en niet slechts 50% van de vaste kosten zoals de inspecteur heeft gedaan. Eiser is het er niet mee eens dat de inspecteur zegt dat een deel van de kosten van motoren niet in aftrek kan komen omdat sprake is van bovenmatige kosten vanwege persoonlijke voorkeur. Eiser wijst erop dat als hij een tweede auto had aangeschaft, wat volgens hem automatisch geleid had tot hogere kosten, dit niet was aangemerkt als bovenmatig. Nu hij, door zijn lichamelijke beperking, zich genoodzaakt ziet om motoren aan te schaffen vindt hij dat hij gediscrimineerd wordt.
4.5.
De inspecteur stelt dat eerder met teveel dan te weinig vervoerskosten rekening is gehouden. De inspecteur is nog erg coulant geweest door 50% van de kosten van beide motoren mee te nemen. Het is niet gebruikelijk om een auto en twee motoren te bezitten en hij blijft dan ook bij zijn standpunt dat dit bezit dan ook grotendeels is ingegeven door persoonlijke voorkeuren en daarmee bovenmatig.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kunnen uitgaven voor vervoer voor aftrek in aanmerking komen als uitgaven voor specifieke zorgkosten. [10] Bij het bepalen van deze vervoerskosten moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kosten van vervoer die in rechtstreeks verband staan met het verkrijgen van medische hulp (de medische kilometers) en de kosten van overig gebruik (de leefkilometers). Om de kosten van het overige gebruik van de auto te mogen aftrekken, moeten deze zogenoemde leefkilometers een rechtstreeks gevolg zijn van de ziekte of invaliditeit van de belastingplichtige. Als dit rechtstreekse verband er is, moet vervolgens worden bepaald of en in hoeverre deze vervoerskosten, de vervoerskosten overtreffen van een persoon die qua inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden in een gelijke positie verkeert maar niet ziek of gehandicapt is (de maatman). [11] Het gaat dus om de vraag welke objectief te bepalen
meerkosten aan vervoereen belastingplichtige heeft gemaakt ten opzichte van de maatman. Als de uitgaven voor vervoer in verband met een persoonlijke voorkeur bovenmatig zijn, behoren deze niet tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten. [12]
4.7.
Op de zitting heeft eiser desgevraagd nader toegelicht waarom hij een auto en twee motoren heeft. Eiser heeft daarover verteld dat hij de auto gebruikt voor korte ritten. Omdat eiser in verband met zijn lichamelijke beperkingen geen langere autoritten kan maken heeft hij motor 1 aangeschaft. Op motor 1 kan lastig een medepassagier worden vervoerd en om toch samen te kunnen reizen met zijn partner is motor 2 aangeschaft. Motor 2 voorziet daarmee vooral in het reizen met zijn tweeën naar het buitenland. Met deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat, alhoewel het houden twee motoren op het eerste gezicht wat buitensporig lijkt, eiser aannemelijk heeft gemaakt dat deze motoren wel degelijk noodzakelijk zijn voor hem vanwege zijn ziekte of invaliditeit. De rechtbank is daarom van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met alle kosten van beide motoren en zal de vervoerskosten in overeenstemming hiermee berekenen.
4.8.
Dit betekent dat ten aanzien van motor 1 nog een kostenpost moet worden meegenomen van € 182,34, bestaande uit € 58 motorrijtuigenbelasting en € 124,34 verzekeringen. De totale kosten van motor 1 bedragen daarmee € 1.570,74. Voor motor 2 moet een extra kostenpost worden meegenomen van € 392,51, bestaande uit € 58 motorrijtuigenbelasting, € 37,01 verzekeringen en € 297,50 afschrijvingen. De totale kosten van motor 2 bedragen daarmee € 1.944,36.
Is de ontvangen reiskostenvergoeding terecht in mindering gebracht op de aftrekbare vervoerskosten?
4.9.
Eiser is het er niet mee eens dat zijn ontvangen reiskostenvergoeding van € 416 in mindering wordt gebracht op zijn aftrekbare vervoerskosten. Volgens eiser krijgt de ‘maatman’ ook een reiskostenvergoeding en die is niet in mindering gebracht op de kosten van de ‘maatman’. Hij heeft deze vergoeding niet gekregen omdat hij een ziekte of een handicap heeft en dus is het aannemelijk dat de ‘maatman’ een soortgelijke vergoeding heeft gekregen en dat daarmee dus ook een deel van zijn kosten niet feitelijk drukken.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Een belastingplichtige kan een recht op aftrek van bepaalde kosten hebben voor zover deze kosten
drukkenop de belastingplichtige. Dit volgt uit artikel 6.1 van de wet IB 2001 en is een vereiste voor het in aftrek mogen brengen van kosten in algemene zin. Krijgt een belastingplichtige een vergoeding voor de gemaakte kosten dan komt dat deel niet voor aftrek in aanmerking. De rechtbank stelt vast dat eiser voor een deel van de door hem gemaakte vervoerskosten een vergoeding heeft ontvangen van zijn werkgever, namelijk voor een bedrag € 416. Dit brengt met zich mee dat voor dit deel de vervoerskosten niet op eiser hebben gedrukt en daarmee niet voor aftrek in aanmerking kunnen komen. Op dit onderdeel krijgt eiser dus geen gelijk.
Conclusie
4.11.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De vervoerskosten stelt de rechtbank als volgt vast:
Kosten auto € 3.078,33
Kosten motor 1 € 1.570,74 (zie 4.8.)
Kosten motor 2 € 1.944,36 (zie 4.8.)
Overige vervoerskosten
€ 938,65 +
Totaal vervoerskosten € 7.532,08
Maatman
€ 2.580,- -/-
Kosten leefkilometers € 4.952,08
Reiskostenvergoeding
€ 416,- -/-
Drukkende leefkilometers € 4.536,-
Ook heeft eiser recht op aftrek van zijn vervoerskosten die hij heeft gemaakt in het kader van (tand)artsenbezoek. Deze is vastgesteld op € 49 (zie 4.2.). In totaal komen de kosten voor vervoer daarmee tezamen op € 4.585 (€ 4.536 + € 49).
4.12.
De aftrekbare zorgkosten berekent de rechtbank, rekening houdend met het voorgaande, als volgt:
4.13.
Nu de inspecteur in de beschikking rekening heeft gehouden met € 5.262 aan aftrekbare specifieke zorgkosten is dit inderdaad te laag geweest en is het belastbaar inkomen uit werk en woning dus ook te hoog vastgesteld. De rechtbank zal daarom het inkomen uit werk en woning vaststellen rekening houdend met deze hogere aftrek op
€ 17.545. [13]

Conclusie en gevolgen

5. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Op de zitting heeft eiser aangegeven graag zijn reiskosten vergoed te zien. De rechtbank is van oordeel dat deze reiskosten inderdaad voor vergoeding in aanmerking komen. Nu het voor eiser niet goed mogelijk is om met het openbaar vervoer te reizen, gaat de rechtbank uit van € 0,28 per kilometer maal het aantal kilometers ( [woonplaats] – Groningen) dat eiser heeft moeten reizen van en naar de rechtbank. [14] De totale vergoeding komt daarmee op € 34,88. [15]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.545 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 366;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 34,88.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 december 2024.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de berekening van het belastbaar inkomen uit werk en woning zit (hoogstwaarschijnlijk) een fout. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt op grond van de beschikking namelijk € 18.935. Dat is echter niet de uitkomst van de som € 26.091 – € 5.262 – € 1.845, die is namelijk € 18.984. Het verschil is € 49. Zie verderop onder 4.2. voor een nadere toelichting op dit verschil.
2.€ 3.078,33 + € 999,08 + € 1.551,85 + € 938,65.
3.Zie voor een nadere toelichting op dit begrip verderop onder 4.6.
4.Zie voor een nadere toelichting op dit begrip verderop onder 4.6.
5.Artikel 9.6 lid 3 van de Wet IB 2001 in combinatie met artikel 7:1 van de Awb.
6.Artikel 7:1a van de Awb.
7.Ook in de uitspraak van deze rechtbank is geen rekening gehouden met deze vervoerskosten terwijl wel is vastgesteld dat eiser recht heeft op deze aftrek en deze ook niet meer in geschil is, zie uitspraak Rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:729 r.o. 7.
8.Artikel 6.19, eerste lid onder b van de wet IB 2001.
10.Zie artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder b van de wet IB 2001.
11.Zie Hoge Raad van 15 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3847.
12.Zie Hoge Raad van 11 juli 1982, ECLI:NL:HR:1982:AW9099.
13.Belastbaar inkomen uit w&w van € 26.091 -/- zorgkosten van € 6.701 -/- studiekosten € 1.845.
14.Artikel 2, eerste lid aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in combinatie gelezen met artikel 11, eerste lid, onder d van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
15.€ 0,28 x 62,2 x 2.