ECLI:NL:RBNNE:2024:4832

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
LEE 23-2507
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van gederfde huurinkomsten als gevolg van mijnbouwschade

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een vergoeding van gederfde huurinkomsten beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.M. Pol, stelt dat hij recht heeft op een vergoeding voor huurinkomsten die hij heeft gemist door mijnbouwschade aan zijn pand. De aanvraag voor bijkomende kosten, waaronder de gederfde huurinkomsten, werd door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) afgewezen. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen de mijnbouwschade en de huurderving. De rechtbank stelt vast dat er geen huurovereenkomst was en dat niet is aangetoond dat de woning niet verhuurd kon worden tijdens de schadeherstelperiode. Eiser had plannen om het pand te verhuren, maar de rechtbank oordeelt dat de gestelde gederfde huurinkomsten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 10 december 2024 door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Pol),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, IMG

(gemachtigden: mr. B.C. Rots en mr. S.C. Goldbohm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een vergoeding van gederfde huurinkomsten van eiser voor het pand aan de [adres] (hierna: het pand).
1.1.
Het IMG heeft de aanvraag voor bijkomende kosten, voor zover deze ziet op de gederfde huurinkomsten, met het besluit van 20 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 mei 2023 op het bezwaar van eiser is het IMG bij dit besluit gebleven.
1.2.
Op 8 juli 2024 heeft een regiezitting plaatsgevonden in deze zaak. Aan de regiezitting hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en mr. B.C. Rots en mr. A.G. Sol van het IMG. Eiser is in de gelegenheid gesteld alle relevante stukken die zien op de huurderving uiterlijk 1 augustus 2024 aan te leveren. Het IMG kon daarop uiterlijk
1 oktober 2024 een verweerschrift indienen waarop eiser tot uiterlijk 1 november 2024 kon reageren.
1.3.
Op 30 juli 2024 heeft eiser een ongedateerde verklaring van [naam] van [bedrijf] aangeleverd. Het IMG heeft op 26 september 2024 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft niet op het verweerschrift gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het IMG.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank slaat acht op het navolgende.
2.1. Het pand maakt deel uit van een object dat bestaat uit vijf verschillende adressen. In 2018 is de huurder van het pand overleden. Zijn laatste huurbetaling is van mei 2018.
2.2.
Volgens eiser is in juni 2018 met [bedrijf] gesproken over het gemeubileerd verhuren van het pand per 1 augustus 2018 ten behoeve van personen die werkzaam zijn in [locatie] voor een bedrag van € 700,- per maand.
2.3.
Op 12 juni 2018 is een aanvraag gedaan voor schadevergoeding voor voornoemd object. Op 17 juni 2019 is de schade door 10BE opgenomen. Een deel van de 71 opgenomen schades ziet op het pand (schade 26 t/m 38). Op 27 november 2019 is een adviesrapport uitgebracht. Daarbij is geadviseerd schade 26 t/m 38 te vergoeden en hiervoor een bedrag van circa € 10.000,- toe te kennen. Dit bedrag ziet op het dichtzetten van dertien scheuren in binnenstucwerk en nieuw spacwerk. Op 16 maart 2020 is op de aanvraag voor schadevergoeding beslist. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
2.4.
Op 10 september 2020 heeft eiser een aanvraag voor bijkomende kosten ingediend, waaronder gederfde huurinkomsten voor het pand (€ 14.000,--). Deze kosten zijn gebaseerd op twintig maanden huur.
2.5.
Het IMG heeft op 19 november 2020, 15 april 2021, 29 april 2021 en 10 juni 2021 om nadere informatie verzocht. Eiser heeft stukken aangeleverd.
2.6.
Op 20 december 2021 heeft het IMG besloten geen vergoeding toe te kennen voor
gederfde huurinkomsten.
2.7.
Tegen dit besluit heeft eiser op 24 januari 2022 bezwaar gemaakt. Op 6 september 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Met het besluit van 9 mei 2023 heeft het IMG opnieuw geen vergoeding toegekend voor gederfde huurinkomsten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het IMG terecht geen vergoeding heeft toegekend voor de door eiser gestelde gederfde huurinkomsten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De gestelde gederfde huurinkomsten komen niet voor vergoeding in aanmerking
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. De rechtbank stelt vast dat het beroep enkel ziet op de niet toegekende huurderving.
5.1.
Eiser stelt dat hij recht heeft op een vergoeding van gemiste huurinkomsten over de periode vanaf 1 augustus 2018 tot 1 april 2020. Eiser wijst op afspraken met [bedrijf], om vanaf 1 augustus 2018 personen werkzaam in [locatie] in de huurwoning onder te brengen. Volgens eiser is het hier niet van gekomen omdat pas in maart 2020 een besluit is genomen. Verder meent eiser dat gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gederfde huurinkomsten vergoed zouden worden.
5.2.
Het IMG stelt zich -in het bestreden besluit en het verweerschrift- op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde (gevolg)schade in de vorm van gederfde huurinkomsten in causaal verband staat met fysieke schade die het gevolg is van mijnbouwactiviteiten. Niet gebleken is dat de woning niet verhuurd kon worden tijdens schadeherstel. Voor schadeherstel was blijkens het adviesrapport van 27 november 2019 enkel herstel van scheuren in muren en nieuw spacwerk nodig. Uit het rapport blijkt niet van een verbouwing van de slaapkamer, keuken en hal, waardoor niet geconcludeerd kan worden dat de woning volledig en gedurende de gehele periode onbewoonbaar zou zijn geweest. Ook stelt het IMG dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van
1 augustus 2018 tot 1 april 2020 sprake is van gederfde huurinkomsten. Er is geen huurovereenkomst en ook is niet gebleken wat de duur van de huurperiode zou zijn. Ook valt uit de overgelegde stukken niet vast te stellen op welk moment eiser na de opname op 17 juni 2019 de renovatie heeft afgerond. Tot slot stelt het IMG dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtens afdwingbare toezegging, toerekenbaar aan het IMG, is gedaan door een medewerker van het IMG.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Uit de door eiser overgelegde stukken volgt dat er plannen waren om het pand, na het overlijden van de toenmalige huurder, via [bedrijf] gemeubileerd te gaan verhuren aan personen die werkzaam zijn in [locatie].
6.2.
Daarnaast volgt uit het adviesrapport van 27 november 2019 en het besluit van
16 maart 2020, dat mijnbouwactiviteiten invloed kunnen hebben gehad op in het pand aanwezige scheuren in het stuc- en spacwerk.
6.3.
Met hetgeen eiser heeft gesteld en overgelegd is niet aannemelijk geworden dat de verhuurplannen geen doorgang konden vinden vanwege fysieke schade die het gevolg is van mijnbouwactiviteiten. Zo is niet inzichtelijk gemaakt waarom de woning niet kon worden verhuurd omdat er op enig moment dertien scheuren in het stuc- en spacwerk van de wanden, met een breedte van ca. 1 mm, dichtgezet zouden gaan worden. Uit de overgelegde correspondentie blijkt bijvoorbeeld niet dat onaanvaardbaar werd geacht dat werknemers in een pand zouden verblijven met enkele scheuren in het spacwerk, in afwachting van een schadeopname en schadeherstel. Ook is het gestelde onvoldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat in afwachting van opname van de scheuren in de wanden de (niet door mijnbouwactiviteiten beschadigde) vloeren, deuren en kozijnen niet konden worden opgeknapt.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiser het causaal verband tussen de mijnbouwschade en huurderving niet aannemelijk heeft gemaakt. Een relatie tussen de (on)verhuurbaarheid van de woning en de fysieke (mijnbouw)schade is met de overgelegde stukken niet vast komen te staan. [1] Er is dan ook geen grond om de huurderving voor rekening van het IMG te brengen.
7. Op grond van artikel 2.6. van de Procedure en Werkwijze kan het IMG indien voor fysieke schade aan een gebouw een schadevergoeding is toegekend, een vergoeding toekennen voor de bijkomende kosten die zijn veroorzaakt door de fysieke schade. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van het IMG is medegedeeld dat hij los van de toets die geldt voor toekenning van bijkomende kosten, de gevraagde huurderving zou krijgen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. [2]
8. Het beroep is ongegrond.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook het vonnis van rechtbank Midden-Nederland van 25 september 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5779
2.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3096.