Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18/336724-22, aangezien de rol van de verdachte niet als medepleger gekwalificeerd kan worden. De verdachte is door het ter beschikking stellen van zijn bankpas en pincode medeplichtig geweest aan witwassen van meerdere geldbedragen, zodat het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De officier van justitie heeft daarnaast telkens veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit in de zaken met de parketnummers 18/317347-21, 18/317989-21, 18/027664-22 en 18/068713-22. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er steeds sprake is geweest van medeplegen van gewoonte (opzet)witwassen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/317347-21, tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging, heeft hij opgemerkt dat onbekend is gebleven hoeveel geld er op 6 januari 2020 is gepind door de verdachte, zodat enkel bewezen kan worden dat er sprake is van het witwassen van enig geldbedrag op die desbetreffende datum. Daarnaast kan ten aanzien van het derde gedachtestreepje van de tenlastelegging enkel bewezen worden dat er een bedrag van 18.710 euro is gepind en witgewassen door de verdachte, in plaats van het ten laste gelegde geldbedrag van 18.850 euro.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/027664-22 heeft de officier van justitie eveneens opgemerkt dat onduidelijk is gebleven hoeveel geld de verdachte op 25 maart 2020 heeft gepind, zodat enkel bewezen kan worden dat verdachte geldbedragen heeft witgewassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle zaken geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/317347-21
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het tweede gedachtestreepje onbekend is gebleven hoeveel geld de verdachte heeft opgenomen en witgewassen, zodat enkel witwassen van een geldbedrag bewezen kan worden. Ten aanzien van het derde gedachtestreepje kan enkel bewezen worden dat verdachte een bedrag van 18.710,00 heeft witgewassen, omdat uit de bewijsmiddelen volgt dat de aangeefster een bedrag van 9.430,00 heeft overgemaakt naar de rekening van [naam] en een bedrag van 9.280,00 naar de rekening van [naam] . Een optelsom van deze bedragen leidt tot het voornoemde bedrag, dat door de verdachte is gepind.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 januari 2020, opgenomen op pagina 796 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021279285 d.d. 5 oktober 2021, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 januari 2020, opgenomen op pagina 830 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 januari 2020, opgenomen op pagina 804 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 januari 2020, opgenomen op pagina 818 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 maart 2020, opgenomen op pagina 790 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 april 2020, opgenomen op pagina 787 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 april 2020, opgenomen op pagina 814 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] (aangifte namens slachtoffer [slachtoffer] );
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 juli 2021, opgenomen op pagina 742 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de verdachte.
Parketnummer 18/317989-21
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2020, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020075310 d.d. 28 januari 2021, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 januari 2021, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de verdachte.
Parketnummer 18/027664-22
De officier van justitie heeft aangevoerd dat enkel bewezen kan worden dat geldbedragen zijn gepind en witgewassen, omdat een overzicht van de pintransacties incompleet lijkt te zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar het onder 3. opgenomen bewijsmiddel, waaruit blijkt dat een totaalbedrag van 7.570,00 is gepind op 25 maart 2020 in Groningen. De verdachte heeft bekend dat hij op die dag meermalen geld gepind heeft, zodat bewezenverklaard kan worden dat verdachte het voornoemde geldbedrag heeft witgewassen.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 maart 2020, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020081545 d.d. 29 maart 2021, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 21 april 2020, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 januari 2021, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de verdachte.
Parketnummer 18/068713-22
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 januari 2020, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020020244 d.d. 18 januari 2021, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 april 2020, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 december 2020, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de verdachte.
Parketnummer 18/336724-22
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte van het primair ten laste gelegde onderdeel medeplegen dient te worden vrijgesproken, aangezien niet uit de bewijsmiddelen afgeleid kan worden dat verdachte bewust en nauw zou hebben samengewerkt met degenen die de oplichting hebben gepleegd.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2019, opgenomen op pagina 367 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021216161 d.d. 19 augustus 2021, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2019, opgenomen op pagina 381 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2019, opgenomen op pagina 388 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 juli 2021, opgenomen op pagina 403 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de verdachte.