ECLI:NL:RBNNE:2024:4717

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
10960334 BU 24-398 en 10960345 BU 24-399
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke sancties en dwangsommen in verkeershandhaving

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan over de opgelegde sancties aan de betrokkene, die drie sancties had ontvangen voor dezelfde gedraging op verschillende tijdstippen. De sancties waren opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had administratief beroep ingesteld tegen de inleidende beschikkingen, maar de officier van justitie verklaarde deze ongegrond. De kantonrechter oordeelde dat het niet billijk was om de laatste twee sancties in stand te laten, aangezien de beschikkingen op dezelfde datum waren verzonden en de gedragingen op verschillende data hadden plaatsgevonden. De kantonrechter vernietigde de sancties en kende slechts één dwangsom toe, omdat de beslistermijnen niet tijdig waren verdaagd. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie dwangsommen had verbeurd, maar dat er slechts één dwangsom verschuldigd was, omdat de administratieve beroepen en ingebrekestellingen nagenoeg gelijktijdig waren ingediend. De proceskostenvergoeding werd ook slechts één keer toegekend, omdat er sprake was van samenhang. De totale kosten werden vastgesteld op € 1.061,50, en de hoogte van de dwangsom op € 1.037,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige procedurele afhandeling door de officier van justitie en de gevolgen van het niet tijdig verdaagd zijn van beslistermijnen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
beschikkingsnummers: 249942519 en 249942626
zaaknummers: 10960334 BU 24-398 en 10960345 BU 24-399

uitspraak van de kantonrechter van 22 augustus 2024

inzake

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema, Fixiq Legal.

Procesverloop

Aan betrokkene zijn twee sancties opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Gemachtigde heeft administratief beroep ingesteld tegen de inleidende beschikkingen. De officier van justitie heeft de administratieve beroepen ongegrond verklaard. Gemachtigde heeft beroep ingesteld tegen de beslissingen van de officier van justitie. De behandeling van de beroepschriften heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van 8 augustus 2024.
Gemachtigde en betrokkene zijn niet op de zitting verschenen. Als vertegenwoordiger van de officier van justitie is verschenen mr. P. Belopavlovic (hierna: de vertegenwoordiger).
De twee verweten gedragingen betreffen ‘rijden op het trottoir, voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of het ruiterpad (niet de rijbaan gebruiken)’, verricht op 16 maart 2022 en 23 maart 2022, om 16:47 uur en 17:01 uur, op De Brink, Assen, met een bedrijfsauto, met kenteken [kenteken] . De opgelegde sancties bedragen tweemaal € 159,00 (inclusief administratiekosten).

Overwegingen

1. Betrokkene ontkent de gedragingen. Verder voert hij aan dat de officier van justitie ten
onrechte geen dwangsommen heeft vastgesteld. De beslistermijnen eindigden na 16 weken op 15 november 2022. De verdagingsbrieven hebben geen werking omdat betrokkene die brieven, die gedateerd zijn op 14 november 2022, pas op 17 november 2022 heeft ontvangen. Hij heeft de officier van justitie in gebreke gesteld. De ingebrekestellingen zijn op 23 december 2022 door de officier van justitie ontvangen, hierdoor verbeurde hij dwangsommen vanaf 6 januari 2023. Betrokkene heeft de beslissing van de officier van justitie ontvangen op 9 februari 2023. De officier van justitie heeft gedurende 34 dagen dwangsommen verbeurd. Het bedrag komt uit op € 1.082,00. Verder verzoekt gemachtigde om de wettelijke rente over de dwangsommen toe te kennen. Ook is volgens hem de redelijke termijn van berechting overschreden in de zaak met zaaknummer
10960334 BU 24-398.
2. De vertegenwoordiger stelt zich op het standpunt dat de beide beroepen gegrond
verklaard moeten worden. Aan betrokkene zijn drie beschikkingen verzonden op dezelfde datum, 14 juni 2022. Het ging om drie dezelfde gedragingen op De Brink, maar op verschillende data. In het Beleidskader digitale zaken (hierna: Beleidskader) staat dat de tweede sanctie pas mag worden opgelegd als de eerste sanctie bekend is gemaakt; dit is om cumulatie van zaken te voorkomen. De beschikkingen in deze twee zaken zijn op dezelfde datum naar betrokkene verzonden als de derde beschikking, met het CJIB-nummer 149941982. Echter hebben de beschikkingen in deze twee zaken (pleegdata 16 en 23 maart 2022) betrekking op latere pleegdata dan de beschikking met CJIB-nummer 149941982 (pleegdatum 12 januari 2022). Het is daarom niet redelijk om deze twee sancties in stand te laten. De vertegenwoordiger verzoekt de kantonrechter de sancties in deze zaken te vernietigen.
3. Daarnaast heeft volgens de vertegenwoordiger de officier van justitie de beslistermijnen
niet opgeschort en niet tijdig verdaagd. Uit de jurisprudentie blijkt dat de verdagingsbrieven een dag voor het einde van de beslistermijn opgesteld worden; hierdoor kan niet vastgesteld worden dat die brieven voor het einde van de beslistermijn zijn ontvangen. Op 15 november 2022 waren de beslistermijnen afgelopen. De officier van justitie heeft dus inderdaad dwangsommen verbeurd vanaf 6 januari 2023 tot 9 februari 2023 ter hoogte van € 1.082,00. Ten slotte is volgens de vertegenwoordiger de redelijke termijn van berechting geschonden.
4. Met betrekking tot het Beleidskader overweegt de kantonrechter als volgt. Dat bepaalt
dat een beschikking in ieder geval aan de betrokkene moet zijn verzonden voordat de volgende beschikking wordt opgelegd. Op grond van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 1 september 2022, met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2022:7566, wordt deze regel zodanig dwingend geformuleerd dat die als beleidsregel moet worden aangeduid. De beschikkingen in deze zaken, die gaan over de pleegdata 16 en 23 maart 2022, zijn op dezelfde datum verstuurd als de beschikking met CJIB-nummer 149941982, die betrekking heeft op een eerdere pleegdatum, 12 januari 2022. Daarom is het inderdaad niet billijk om in deze twee zaken betrokkene sancties op te leggen. De kantonrechter is van oordeel dat deze sancties vernietigd moeten worden.
5. Met betrekking tot de dwangsom overweegt de kantonrechter als volgt. In artikel 4:17,
eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staat het volgende:
“1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.”
Artikel 7:24, eerste, derde en vierde lid, van de Awb luidt:
“1. Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken.
3. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4. Het beroepsorgaan kan de beslissing voor ten hoogste tien weken verdagen.
6. Gemachtigde voert aan dat hij de brieven waarin de beslissingen worden verdaagd pas
op 17 november 2022 heeft ontvangen. Het is aan de vertegenwoordiger om aannemelijk te maken dat de brieven voor het einde van de termijn is verzonden. Op de zitting heeft de vertegenwoordiger zich op het standpunt gesteld dat de beslistermijn niet tijdig is verdaagd omdat uit het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 25 juni 2024, met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2024:4251, volgt dat bij het verzenden van de brief niet uitgegaan kan worden van de datum dat de brief is aangeboden bij PostNL. Gelet op de manier waarop de brieven aangemaakt worden en de brieven worden verstuurd door PostNL kan dit enige tijd duren. Hierdoor is het niet aannemelijk dat de brief de betrokkene bereikt voordat de termijn is verstreken als de brief een dag voor het einde van de termijn wordt aangemaakt. De kantonrechter oordeelt dat de beslistermijnen niet tijdig zijn verdaagd. Op 23 december 2022 heeft de officier van justitie ingebrekestellingen ontvangen van betrokkene. De officier van justitie heeft in beide zaken op 6 februari 2023 een beslissing genomen op het administratief beroep.
7. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 oktober 2018, met
kenmerk ECLI:NL:CRVB:2018:3079, volgt dat er slechts één dwangsom verschuldigd is indien bezwaren (nagenoeg) gelijktijdig zijn ingediend en inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. In deze zaken zijn de beide administratieve beroepen en daarna de beide ingebrekestellingen op dezelfde datum ingediend. De inhoud van die beroepen en ingebrekestellingen zijn (nagenoeg) identiek aan elkaar, hierdoor brengt een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich dat er voor beide zaken samen één dwangsom verschuldigd is. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie een dwangsom verbeurd gedurende 33 dagen van 7 januari 2023 tot en met 8 februari 2023. Het totale bedrag is € 1.037,00 (14 x € 23 + 14 x € 35 + 5 x € 45), te vermeerderen met de wettelijke rente.
8. Nu de beslissingen en de inleidende beschikkingen van de officier van justitie worden
vernietigd, zijn er termen aanwezig om de door betrokkene gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. In een zaak als deze worden proceskosten berekend met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In artikel 3, eerste lid, staat dat samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, worden beschouwd als één zaak. Gelet op artikel 3, tweede lid, zijn ‘samenhangende zaken’:
‘door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.’
9. De vraag is of de werkzaamheden van gemachtigde in deze twee zaken nagenoeg
identiek zijn geweest. Dat is het geval als voor de gemachtigde de behandeling van meer dan één zaak - in vergelijking met de behandeling van één zaak - geen reële extra inspanning vergde. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 maart 2017, met kenmerk ECLI:NL:HR:2017:439, bepaald dat er ook sprake kan zijn van samenhang in zaken waarbij er een aanvullend geschilpunt aan de orde was. Hierbij is vooral van belang dat de werkzaamheden die de gemachtigde heeft verricht nagenoeg identiek zijn. De kantonrechter stelt vast dat de beroepschriften een identieke inhoud hebben, afgezien van de datum, het beschikkingsnummer en – in het beroep bij de kantonrechter - het verweer met betrekking tot de redelijke termijn. De beroepschriften zijn zodanig geformuleerd (‘knip-en-plak-werk’) dat voor de gemachtigde de behandeling van deze zaken - in vergelijking met de behandeling van één zaak - geen reële extra inspanning vergde. Dat betrokkene in één van de zaken aanvullend aanvoert dat de redelijke termijn is geschonden doet hier niet aan af. Er is dus sprake van samenhang in deze beide zaken.
10. Ingevolge de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden, rekening
houdend met twee samenhangende zaken, voor het indienen van de administratieve beroepschriften één punt ter waarde van € 624,00, en voor het indienen van de beroepschriften bij de kantonrechter één punt ter waarde van € 875,00 toegekend. Gelet op de aard van de zaken en conform de lijn van het hof, past de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal hij de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.061,50.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart de beide beroepen tegen de beslissingen van de officier van justitie gegrond;
  • vernietigt die beslissingen;
  • verklaart de beide beroepen tegen de inleidende beschikkingen gegrond;
  • vernietigt die inleidende beschikkingen;
  • bepaalt dat het bedrag van de zekerheidstelling aan betrokkene wordt gerestitueerd;
  • veroordeelt de officier van justitie in de proceskosten van betrokkene van
€ 1.061,50;
- stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.037,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en bepaalt dat de officier van justitie dit bedrag aan betrokkene dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, kantonrechter, in aanwezigheid van
mr. M. Hidding, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024.
griffier, kantonrechter,

Rechtsmiddel

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen op: