Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat in artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb besloten ligt dat een grond voor intrekking of wijziging van een natuurvergunning aanwezig is als een verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied dreigt en de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden. Als deze grond zich voordoet dan staat vast dat ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn, passende maatregelen getroffen moeten worden om verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden te voorkomen. Het college heeft beoordelingsruimte bij de keuze van de te treffen nodige passende maatregelen. Dat betekent dat het college moet beoordelen of de intrekking of wijziging van de natuurvergunning als passende maatregel wordt ingezet, dan wel dat andere passende maatregelen (zullen) worden getroffen. Als intrekking of wijziging van de natuurvergunning echter de enige passende maatregel is, moet de vergunning worden ingetrokken.
Uit vaste rechtspraak [4] volgt dat met een berekening van de depositiebijdrage van een project met OPS met een maximale rekengrens van 25 kilometer, de gevolgen van een project voor de betrokken Natura 2000-gebieden, rekening houdend met de beste wetenschappelijke kennis ter zake kunnen worden geïnventariseerd.
In het door eiser aangehaalde onderzoek concludeert TNO met betrekking tot de rekenkundige ondergrens van 0,005 mol/ha/j dat deze lager is dan de precisie in de berekende depositie als gevolg van emissie van een enkele bron en dat door willekeurige fluctuaties in de berekende deposities een berekende lage depositie niet meer te onderscheiden is van 0. TNO adviseert onderzoek te doen naar de invloed van het hanteren van een hogere rekenkundige ondergrens (tussen 1 en 10 mol/ha/j) op de vergunningverlening of de depositie. De rechtbank ziet in de enkele verwijzing van eiser naar dit rapport van TNO geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de door het college gebruikte versie van AERIUS Calculator. Het rapport van TNO toont vanuit overwegingen uit de fysica en modeleigenschappen weliswaar aangrijpingspunten voor een hogere rekenkundige ondergrens, maar biedt, zonder nader onderzoek, onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de geschiktheid van de door het college gebruikte versie van AERIUS Calculator met de ondergrens van 0,005 mol/ha/j.
Daarbij is de AERIUS-berekening van 11 mei 2023 die bij het bestreden besluit gevoegd is, niet bedoeld om een depositie te vergunnen, maar om opnieuw vast te stellen op welke gebieden de vergunde activiteit welk effect heeft.
Het college heeft verder op de zitting toegelicht dat deze maatregel is ingezet naast andere maatregelen die worden getroffen om de natuur te beschermen.