1.17uur blijkt dat een persoon richting de woning van het slachtoffer loopt. De persoon draagt een rode halflange jas, een rode capuchon, een zwarte broek met een witte streep aan de zijkant en donkere schoenen. De persoon draait zich in de richting van de woning en de voordeur van het slachtoffer en kijkt korte tijd in die richting. Vervolgens draait de persoon zich om en loopt weg.48
De rechtbank begrijpt de ontkenning van verdachte tevens als een ontkenning dat hij de persoon is op de camerabeelden van 4 mei 2023. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte wel de persoon is die op deze camerabeelden te zien is.
De gedragen kleding is herkend als een rode Canada Goose jas en een Under Armour trainingspak.49 Vastgesteld is dat verdachte de beschikking had over een Under Armour trainingspak
.50 Ook op fotos en een video is verdachte te zien met een Under Armour trainingspak en een rode Canada Goose jas.51
De camerabeelden van 4 mei 2023 zijn getoond in Opsporing verzocht. De getuigen [naam]52 , [naam]53 en [naam]54 hebben allen verklaard dat zij verdachte herkennen als de persoon op de camerabeelden. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan hun herkenningen, omdat blijkt dat zij verdachte al langere tijd kennen en vaker met hem in contact zijn geweest. Daarnaast hebben ook de getuigen [naam]55 en [naam]56 de persoon op de camerabeelden herkend, maar dan telkens als zijnde Lorenzo.
De persoon aangeduid als Lorenzo is door de politie herkend als verdachte.57 De rechtbank heeft evenmin redenen om te twijfelen aan voornoemde herkenningen.
Verder blijkt dat het telefoonnummer [nummer] op 4 mei 2023 om 1.25 uur een mast nabij de woning van het slachtoffer aanstraalt. Voornoemd telefoonnummer was in gebruik bij verdachte.58 Verdachte woonde
of verbleef niet in de omgeving van die mast en hij heeft hierover geen verklaring afgelegd.
Hierbij komt ook (samengevat) dat uit de loopbaanpatroonanalyse blijkt dat de persoon op de camerabeelden van 4 mei 2023 en de persoon op de camerabeelden van 5 mei 2023 (waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit verdachte betreft) gelijkenissen in zowel looppatroon als lengte hebben.59 De rechtbank ziet in dit onderzoek dus ook geen contra-indicatie voor het oordeel dat verdachte de persoon is op de camerabeelden van 4 mei 2023.
Tussenconclusie: daderschap verdachte
Hiervoor is geconcludeerd dat het slachtoffer op 5 mei 2023 tijdens de op camerabeelden vastgelegde aanval is beschoten en als gevolg daarvan is overleden.
Op basis van deze camerabeelden zijn sporen aangetroffen op de plaatsen waar de persoon/aanvaller de voordeur heeft aangeraakt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat deze sporen zijn achtergelaten door de dader.
De verdachte heeft zijn betrokkenheid ontkend en hij heeft zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de inhoudelijke behandeling heeft verdachte enkel verklaard dat hij het niet geweest is. Hierdoor heeft hij geen enkele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn handpalmafdruk en DNA op de voordeur van de woning van het slachtoffer, waarvan de rechtbank is oordeel is dat dit dadersporen betreft. Deze omstandigheid heeft de rechtbank mede redengevende geacht bij het bewijsoordeel.
Op grond van de hierboven beschreven bevindingen ten aanzien van de camerabeelden van 4 mei 2023 komt de rechtbank tot de conclusie dat het verdachte is die op deze beelden is te zien en dat hij zowel in lengte als in looppatroon gelijkenis heeft met de persoon op de beelden van 5 mei 2023. Dit biedt extra steun aan het bewijs dat het verdachte is geweest die op 5 mei 2023 sporen op de deur heeft achtergelaten en dat hij de persoon is die het dodelijke schot heeft afgevuurd.
Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de persoon is geweest die het slachtoffer op 5 mei 2023 om het leven heeft gebracht.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Wel kan blijken dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Het handelen van verdachte, te weten het schieten met een wapen in het bovenlichaam van het slachtoffer, is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan dan dat verdachte, zich willens en weten heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden.
Voorbedachte raad
*juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde moord moet het bestanddeel voorbedachte raad komen vast te staan, te weten dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op
het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaand, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis van de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.60
*oordeel rechtbank
Zoals hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die het slachtoffer door een dodelijk schot om het leven heeft gebracht. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en heeft dus geen enkele verklaring afgelegd over zijn beweegredenen met betrekking tot dit handelen. De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit wettig en overtuigend een vooropgezet plan om het slachtoffer om het leven te brengen kan worden afgeleid. De rechtbank zal dus moeten afgaan op hetgeen is vastgelegd en waargenomen op de camerabeelden van 4 en 5 mei 2023.
Verdachte is in de nacht van 4 mei 2023 naar de woning van het slachtoffer gegaan en heeft kortstondig naar de woning van het slachtoffer gekeken. De officier van justitie heeft het handelen van verdachte aangemerkt als een zogenaamde voorverkenning. De rechtbank is van oordeel dat ook indien sprake zou zijn van een voorverkenning dat dan uit de beelden nog niet kan worden afgeleid dat verdachte op dat moment al het besluit had genomen om het slachtoffer van het leven te beroven.
Uit de reeds beschreven camerabeelden van 5 mei 2023 volgt dat verdachte midden in de nacht wederom naar de woning van het slachtoffer is gegaan. Daar heeft verdachte aangebeld. Na het openen van de voordeur door het slachtoffer is verdachte direct in de aanval gegaan. Verdachte heeft eerst een trappende beweging gemaakt gevolgd door driemaal een slaande beweging, waarbij hij met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op het slachtoffer tijdens een schermutseling die maar enkele seconden heeft geduurd.
Op zichzelf is het meebrengen van een vuurwapen een aanwijzing dat verdachte iets van plan was met dit wapen, maar deze enkele aanwijzing is onvoldoende voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad op de dood van het slachtoffer.
Daar komt in dit geval bij dat uit de camerabeelden van 5 mei 2023 blijkt dat verdachte weliswaar direct een aanval inzet, maar niet dat hij daarbij direct het wapen gebruikt. Het niet dragen van handschoenen ter voorkoming van het achterlaten van sporen ziet de rechtbank daarbij als een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid uit het dossier worden afgeleid dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Het zwijgen van verdachte doet hieraan niets af. De rechtbank zal verdachte daarom van de primair ten laste gelegde moord vrijspreken.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen. Niet blijkt dat er uitvoeringshandelingen zijn verricht door (een) ander(en) dan verdachte. Evenmin blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (een) ander(en) met het doel om het slachtoffer te doden.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen.
Eindconclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde, nu onvoldoende bewijs aanwezig is voor de voorbedachte raad.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, te weten de doodslag.
Parketnummer 18-029000-2261
De verdachte heeft bekend dat hij de onder parketnummer 18-029000-22 ten laste gelegde mishandeling heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat, op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen zonder de inhoud ervan weer te geven:
- de aangifte van [slachtoffer 2]62;
- de verklaring van getuige [naam]63;
- de bekennende verklaring van verdachte64.