In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een administratief beroep dat door de officier van justitie niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. Betrokkene had op 31 oktober 2022 een administratief beroepschrift ingediend tegen een sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De officier van justitie verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift pas op 25 november 2022 digitaal was ingediend, terwijl de termijn op 1 november 2022 eindigde. Betrokkene stelde dat zij het beroepschrift op tijd had verzonden, maar er was geen bewijs van verzending.
De kantonrechter overwoog dat het administratief beroepschrift eerst bij de Sociale Verzekeringsbank was ontvangen en daarna naar het Parket CVOM was doorgestuurd. De kantonrechter achtte het aannemelijk dat betrokkene het beroepschrift tijdig had verzonden, maar dat het doorzenden enige tijd in beslag nam. Hierdoor werd het beroep alsnog ontvankelijk verklaard. De kantonrechter oordeelde dat de sanctie terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, wat aanleiding gaf om de boete te matigen van € 109,00 naar € 84,00.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in het proces. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en de boete aangepast, waarbij het teveel betaalde bedrag aan betrokkene werd gerestitueerd.