ECLI:NL:RBNNE:2024:4556

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
17-880512-09
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling na voorwaardelijke beëindiging

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de veroordeelde. De rechtbank is bekend met de rechtspraak die stelt dat een voorwaardelijke beëindiging van dwangverpleging minimaal een jaar moet duren. Echter, in dit geval heeft de rechtbank besloten om hiervan af te wijken. De veroordeelde heeft een geleidelijke maatschappelijke terugkeer onder langdurig toezicht van de reclassering en een forensisch psychiatrisch centrum laten zien. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de maatregel afgewezen, ondanks dat de voorwaardelijke beëindiging nog geen volledig jaar heeft geduurd.

De officier van justitie had gevorderd om de termijn van terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen. Tijdens de behandeling op 15 oktober 2024 waren de veroordeelde, zijn raadsman, de officier van justitie en een deskundige aanwezig. De rechtbank heeft de adviezen van de deskundigen in overweging genomen, waarin werd geadviseerd om de terbeschikkingstelling niet te verlengen, gezien het lage recidiverisico en de stabiliteit van de veroordeelde.

De rechtbank oordeelt dat het recidiverisico na beëindiging van de terbeschikkingstelling op dit moment zodanig laag is, dat de veiligheid van anderen niet eist dat de terbeschikkingstelling wordt verlengd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de veroordeelde sinds juli 2023 in een eigen woning verblijft en dat de dwangverpleging al ongeveer 9 maanden is beëindigd. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank de vordering tot verlenging van de maatregel afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17-880512-09
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 29 oktober 2024 in de rechtbank Noord-
Nederland
in de zaak tegen

[veroordeelde]

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met 1 jaar.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2024, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester, de officier van justitie mr. H.J. Mous en A.C.D. van Willigen als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de adviezen als bedoeld in artikel 6:6:12, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), opgemaakt door L.M.L. Thung, klinisch psycholoog en [naam] , reclasseringswerker.

Motivering

De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij arrest van 26 november 2010 heeft het (toenmalige) gerechtshof te Leeuwarden de veroordeelde wegens verkrachtingen, het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig over hem gesteld gezag en het bezit van kinderpornografische afbeeldingen ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De terbeschikkingstelling is aangevangen op 6 november 2011 en laatstelijk op 31 oktober
2023 verlengd met één jaar. Op 30 januari 2024 is door de rechtbank de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
De adviezen van de deskundigen als bedoeld in artikel 6:6:12, tweede lid Sv.
In het door de deskundige L.M.L. Thung, klinisch psycholoog, op 25 juli 2024 opgemaakte rapport wordt geadviseerd om bij een blijvend stabiele situatie de terbeschikkingstelling niet te verlengen. Bij de veroordeelde is diagnostisch een narcistische persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. De deskundige schat de risicos op recidive binnen het huidig kader in als laag. Naar verwachting loopt dit risico vanaf de middellange termijn op naar hooguit matig onder invloed van ongunstige omstandigheden. De veroordeelde wordt door de deskundige in staat geacht om destabiliserende omstandigheden op eigen kracht te reduceren waardoor een recidive in delictgedrag niet waarschijnlijk wordt geacht. Daarnaast heeft de veroordeelde jarenlang een stabiel beeld laten zien en wordt ook de slechte gezondheid die beperkend uitpakt voor zowel zijn mobiliteit als voor zijn seksualiteit, meegewogen.
De deskundige concludeert dat de veroordeelde in de kern geen gewelddadige man is en hij heeft geprofiteerd van de ondersteuning binnen het ambulante kader. Onder toezicht van de reclassering heeft de veroordeelde laten zien dat hij voldoende zelfstandig is en over de benodigde adaptieve vaardigheden beschikt om zichzelf te redden. De veroordeelde functioneert in zijn dagbesteding en sociale contacten naar wens en zonder problemen.
In het door de deskundige A.C.D. van Willigen op 25 augustus 2024 opgemaakte verlengingsadvies wordt, gelijk het advies van de psychiater, geadviseerd om bij blijvende stabiliteit de terbeschikkingstelling met voorwaarden niet te verlengen. Bij de veroordeelde worden geen aanwijzingen gezien voor pedofilie of andere seksuele stoornissen. Er zijn tevens geen signalen in de richting van andere ziekelijke stoornissen. De seksuele delicten zijn volgens de deskundige voornamelijk verklaarbaar vanuit de veroordeelde zijn persoonlijkheidsproblematiek. Op grond van de risicotaxatie en binnen het huidige kader wordt het risico op een nieuw zedendelict en het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettelijke gezag ingeschat als laag. Bij een onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling wordt dit risico hetzelfde geacht en dat loopt vanaf de middellange termijn hooguit op naar matig-laag. De veroordeelde heeft meegewerkt aan het resocialisatietraject, woont zelfstandig in de maatschappij en accepteert hulpverlening van de reclassering en ambulante begeleiding. Daarbij houdt hij zich aan de afspraken en
geeft inzicht in zijn binnenwereld. Gelet op vorenstaande, het laag(-matig) risico op recidive en de verklaring van de veroordeelde lering te hebben getrokken uit de terbeschikkingstelling concludeert de deskundige dat de terbeschikkingstelling niet verlengd hoeft te worden.
De deskundige A.C.D. van Willigen heeft tijdens de terechtzitting van 15 oktober 2024 het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven - in:
De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en is sinds de laatste verleningszitting stabiel. Na beëindiging van de terbeschikkingstelling zou het wenselijk zijn om ambulante begeleiding te behouden. De veroordeelde ziet hier echter geen meerwaarde in. Mocht in de toekomst een verandering komen in de situatie van de veroordeelde, kan hij wederom de ambulante begeleider benaderen. Er worden door de reclassering geen problemen gezien, ook niet op gebied van relaties en seksualiteit.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft tijdens de terechtzitting gevorderd de schriftelijke vordering tot verlenging af te wijzen.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze zaak zich leent voor een beëindiging van de terbeschikkingstelling en heeft dit verzoek als volgt toegelicht:
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag, oplopend tot matig. Er wordt door de deskundigen geconcludeerd dat de veroordeelde in staat is om zelfstandig met moeilijke situaties om te gaan. Op basis van de adviezen kan worden vastgesteld dat niet langer wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor verlenging van de terbeschikkingstelling. Er is echter nog geen sprake van een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel gedurende één jaar. Deze eis is bedoeld om een abrupte beëindiging te voorkomen.
Aangezien de veroordeelde goed is geïntegreerd in de samenleving en het recidiverisico laag wordt ingeschat, zal de beëindiging van de terbeschikkingstelling niet abrupt zijn. Op 13 maart 2019 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, in een vergelijkbare zaak besloten de terbeschikkingstelling te beëindigen zonder het vereiste van een voorwaardelijke beëindiging van een jaar toe te passen zoals bedoeld in artikel 509t, tweede lid, Sv (oud), omdat dit in strijd was met het uitgangspunt dat verlenging alleen mag plaatsvinden indien noodzakelijk. Aangezien de inhoud van het huidige artikel ongewijzigd is gebleven, verzoekt de raadsman de rechtbank primair om tot dezelfde conclusie te komen. Subsidiair verzoekt de raadsman om de zaak voor drie maanden aan te houden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het recidiverisico na het beëindigen van de terbeschikkingstelling op dit moment zodanig laag is, dat niet langer kan worden gezegd dat de veiligheid van anderen, dan wel de veiligheid van personen verdere verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Alleen al om die reden wordt niet voldaan aan het in artikel 38d, tweede lid, Sv genoemde vereiste voor verlenging van de terbeschikkingstelling en zou de terbeschikkingstelling beëindigd moeten worden. Niettemin bepaalt artikel 6:2:17, eerste lid, Sv dat beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege niet plaats vindt dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
Uit de kamerstukken blijkt dat het bepaalde in artikel 6:2:17 eerste lid Sv zijn oorsprong vindt in de gedachte dat het onwenselijk is dat een tbs-maatregel zonder enige vorm van begeleiding (en mogelijk contrair aan adviezen van deskundigen) wordt beëindigd. Een dergelijke abrupte terugkeer in de
maatschappij zou het recidive risico kunnen vergroten. Wanneer aan de beëindiging van de tbs voorwaarden worden verbonden, zodat de reclassering en het forensisch psychiatrisch centrum maximaal toezicht kunnen houden, vindt de terugkeer van de tbs-gestelde geleidelijke en met meer waarborgen omkleed plaats. (
Kamerstukken II2010/11, 32337, nr. 7, p. 2)
De rechtbank is bekend met de rechtspraak van het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden (vgl ECLI:NL:GHARL:2022:5665) waarin aangegeven is dat niettegenstaande de conclusie dat niet meer is voldaan aan het bepaalde in artikel 38d, tweede lid, Sr, de voorwaardelijke beëindiging minimaal een jaar dient te duren, zij het dat dan kan worden volstaan met voorwaarden die tot het minimum worden beperkt.
De rechtbank ziet aanleiding om in dit geval deze rechtspraak niet toe te passen. Veroordeelde verblijft sinds juli 2023 (en dus al langer dan een jaar) in een eigen woning in de stad Groningen en op het moment van de uitspraak zal de dwangverpleging reeds ongeveer 9 maanden zijn beëindigd. In lijn met voornoemde kamerstukken kan dus gesproken worden van een geleidelijke terugkeer in de maatschappij met een langdurig toezicht van de reclassering en het forensisch psychiatrische centrum. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval de vordering tot verlenging van de maatregel af te wijzen, ook al heeft de voorwaardelijke beëindiging nog niet een volledig jaar geduurd.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot verlening van de terbeschikkingstelling af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. L.S. Wachters, rechters, bijgestaan door mr. E.A. Gaastra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 oktober 2024.
Mr. L.S. Wachters is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.