ECLI:NL:GHARL:2022:5665

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
P22-012
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en wijziging van voorwaarden terbeschikkingstelling met toepassing van artikel 6:2:17 Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2021, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar verlengde en de voorwaarden wijzigde. De terbeschikkinggestelde, die onder toezicht van Reclassering Nederland staat, heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 9 juni 2022 zijn de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde gehoord. De reclassering heeft positief geadviseerd over de terbeschikkinggestelde, die zich goed ontwikkelt in zijn persoonlijke leven en geen risicofactoren vertoont die beëindiging van de terbeschikkingstelling in de weg staan.

De raadsvrouw heeft primair verzocht om beëindiging van de terbeschikkingstelling, stellende dat het recidiverisico laag is en dat er nauwelijks nog sprake is van een stoornis. Subsidiair heeft zij verzocht om verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar, maar met beperkte voorwaarden. De advocaat-generaal heeft de bevestiging van de beslissing van de rechtbank voorgesteld, met wijziging van de voorwaarden. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist, maar dat de voorwaarden tot het minimum beperkt kunnen worden zonder strijd met het EVRM.

Het hof heeft vastgesteld dat het recidiverisico laag is en dat de terbeschikkinggestelde zich positief ontwikkelt. De voorwaarden zijn aangepast, zodat de terbeschikkinggestelde zich bij de reclassering moet melden en moet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.

Uitspraak

TBS P22/012
Beslissing d.d. 23 juni 2022
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
(onder verantwoordelijkheid van Reclassering Nederland (hierna: reclassering)),
verder te noemen de terbeschikkinggestelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van
30 december 2021. Deze beslissing houdt in de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar en het wijzigen van de voorwaarden.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 10 januari 2022;
- het voorlopig verlengingsadvies van de reclassering van 20 mei 2022.
Het hof heeft ter zitting van 9 juni 2022 gehoord de advocaat-generaal
mr. E.J. Julsing-Nijenhuis en de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw
mr. A.L. Louwerse, advocate te Haarlem.
Het hof heeft ter zitting tevens gehoord:
- de heer [reclasseringswerker] , reclasseringswerker.

Overwegingen:

Het advies van de reclassering
De reclassering is heel positief over de terbeschikkinggestelde. Het gaat goed op het gebied van zijn relatie, het vaderschap en de verhuizing. De terbeschikkinggestelde maakt spanningen goed bespreekbaar, is open en transparant tegenover zijn mentor en er is een heel steunend netwerk. De reclassering is van mening dat het belangrijk is om onder toezicht van de reclassering te experimenteren met het in beperkte mate gebruiken van alcohol, omdat dit te relateren is aan het indexdelict. De terbeschikkinggestelde heeft een lange tijd geen alcohol genuttigd. Alcoholgebruik vormt echter geen risicofactor die beëindiging van de terbeschikkingstelling in de weg zou staan.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De raadsvrouw heeft primair verzocht de terbeschikkingstelling te beëindigen. In de afgelopen anderhalf jaar is alles goed verlopen. De terbeschikkingstelling kan alleen worden verlengd indien er sprake is van een stoornis en recidivegevaar. De problematiek is dusdanig verminderd dat er nauwelijks nog van een stoornis te spreken is. Het recidiverisico is laag bij zowel verlenging als bij beëindiging van de terbeschikkingstelling. Gelet hierop zou de terbeschikkingstelling dienen te worden beëindigd. Het is aan het hof hoe om te gaan met artikel 6:2:17 van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de terbeschikkingstelling te verlengen met een termijn van één jaar en de voorwaarden te beperken tot alleen het reclasseringstoezicht en het verlenen van medewerking aan het vaststellen van de identiteit. Een verlenging van de terbeschikkingstelling met handhaving van de andere voorwaarden is in strijd met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
(hierna: EVRM)dan wel artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de voorwaarden aan te passen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank, met wijziging van de voorwaarden conform het subsidiaire standpunt van de raadsvrouw. Het gaat erg goed met de terbeschikkinggestelde, maar er is nog een korte tijd nodig om te kijken hoe het met de terbeschikkinggestelde blijft gaan. Door de voorwaarden tot het minimum te beperken, is er geen sprake van strijd met artikel 5 EVRM.
Het oordeel van het hof
Het hof is onder verbetering van gronden als hieronder weergegeven van oordeel dat de rechtbank voor het overige op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het hof de beslissing waarvan beroep met die verbetering bevestigen.
Uit de rapportage van psychiater [psychiater] van 28 september 2021 volgt dat het recidiverisico laag is bij zowel voortzetting als bij beëindiging van de terbeschikkingstelling. De frustratietolerantie, de impulscontrole en de agressieregulatie zijn voldoende ontwikkeld. De terbeschikkinggestelde heeft het risicomanagement geïnternaliseerd. De psychiater stelt dat er weinig reden is om de terbeschikkingstelling te verlengen.
Uit het reclasseringsadvies van 7 oktober 2021 volgt eveneens dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat bij zowel voortzetting als bij beëindiging van de terbeschikkingstelling. De reclassering plaatst daarbij als kanttekening dat in de aankomende periode belangrijke ontwikkelingen zullen gaan plaatsvinden en er behoefte is om te monitoren hoe de terbeschikkinggestelde met die ontwikkelingen omgaat. De terbeschikkinggestelde gaat verhuizen naar een eigen woning met zijn partner en zijn zoontje. Een toename van het recidiverisico is daaromtrent niet ondenkbaar.
Uit het voorlopig verlengingsadvies van de reclassering van 20 mei 2022 volgt dat de relatie en de verhuizing niet hebben geleid tot conflicten of incidenten. De relatie is stabiel. De terbeschikkinggestelde stelt zich meewerkend en transparant op naar de reclassering. Hij houdt zich aan de bijzondere voorwaarden en is gemotiveerd om een conventioneel en delictvrij leven op te bouwen.
Gelet op voorgaande is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het recidiverisico na het beëindigen van de terbeschikkingstelling thans zodanig laag is, dat niet langer kan worden gezegd dat de veiligheid van anderen, dan wel de veiligheid van personen verdere verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Alleen al om die reden wordt niet voldaan aan het in artikel 38d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde vereiste voor verlenging van de terbeschikkingstelling en zou de terbeschikkingstelling beëindigd moeten worden. Echter, het bepaalde in artikel 6:2:17, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat daaraan in de weg. Artikel 6:2:17, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat beëindiging van de terbeschikkingstelling niet eerder plaatsvindt dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal één jaar voorwaardelijk is beëindigd. De voorwaardelijke beëindiging is in dit geval ingegaan op 22 juli 2021.
Het hof is met de advocaat-generaal en het subsidiaire standpunt van de verdediging van oordeel dat de vordering tot wijziging van de voorwaarden dient te worden toegewezen, in die zin dat de voorwaarden die verbonden zijn aan de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege worden beperkt tot het minimum. Het hof is van oordeel dat de hierna te noemen voorwaarden niet of nauwelijks vrijheidsbeperkend zijn en dat daarom toepassing kan worden gegeven aan artikel 6:2:17, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, met verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar, zonder dat er strijd ontstaat met artikel 5 EVRM en evenmin met artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7776).
Het hof geeft de officier van justitie in overweging, indien de verdere resocialisatie goed verloopt, na afloop van de huidige verlenging geen vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling in te dienen.

Beslissing

Het hof:
Bevestigt, met verbetering van grondenals voormeld, de beslissing van de rechtbank van met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Wijzigtde aan de terbeschikkingstelling verbinden voorwaarden in die zin dat deze komen te luiden dat de terbeschikkinggestelde:
  • de terbeschikkinggestelde meldt zich bij de reclassering op de plaats die de reclassering aanwijst en zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken, of zijn identiteitsbewijs ter inzage als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht aanbiedt.
Aldus gedaan door
mr. W.A. Holland als voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. D. Visser als raadsheren,
en drs. C.J.J.C.M. van Gestel en drs. R.J.A. van Helvoirt als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman als griffier,
en op 23 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.