In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen, die onder toezicht staan van de Gecertificeerde Instelling (GI). De moeder van de kinderen heeft verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI van 4 juli 2024 over de omgang te laten vervallen, omdat zij van mening is dat deze niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de kinderen momenteel bij de moeder verblijven. De GI heeft in haar brief van 4 juli 2024 een omgangsregeling voorgesteld, maar de moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt, onder andere vanwege zorgen over de veiligheid van de kinderen en het gedrag van de vader.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 september 2024 is de situatie besproken, waarbij zowel de moeder als de vader en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het verleden veel onrust is geweest rondom de omgang, met meerdere schorsingen van de omgangsregeling vanwege veiligheidsrisico's. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie is om te beoordelen of de voorgestelde omgangsregeling in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft de GI opgedragen om meer informatie te verstrekken over de haalbaarheid van de omgang en de impact daarvan op de kinderen. De beslissing op het subsidiaire verzoek van de moeder is aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum in februari 2025, in afwachting van de hulpverlening van de kinderen.
De rechtbank heeft het primaire verzoek van de moeder afgewezen, maar houdt de beslissing op het subsidiaire verzoek aan, zodat er meer duidelijkheid kan komen over de situatie van de kinderen en de omgang met de vader.