ECLI:NL:RBNNE:2024:4326

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
195691
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling tussen vader en kinderen onder toezicht van de GI

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen, die onder toezicht staan van de Gecertificeerde Instelling (GI). De moeder van de kinderen heeft verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI van 4 juli 2024 over de omgang te laten vervallen, omdat zij van mening is dat deze niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de kinderen momenteel bij de moeder verblijven. De GI heeft in haar brief van 4 juli 2024 een omgangsregeling voorgesteld, maar de moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt, onder andere vanwege zorgen over de veiligheid van de kinderen en het gedrag van de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 september 2024 is de situatie besproken, waarbij zowel de moeder als de vader en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het verleden veel onrust is geweest rondom de omgang, met meerdere schorsingen van de omgangsregeling vanwege veiligheidsrisico's. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie is om te beoordelen of de voorgestelde omgangsregeling in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft de GI opgedragen om meer informatie te verstrekken over de haalbaarheid van de omgang en de impact daarvan op de kinderen. De beslissing op het subsidiaire verzoek van de moeder is aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum in februari 2025, in afwachting van de hulpverlening van de kinderen.

De rechtbank heeft het primaire verzoek van de moeder afgewezen, maar houdt de beslissing op het subsidiaire verzoek aan, zodat er meer duidelijkheid kan komen over de situatie van de kinderen en de omgang met de vader.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/195691 / JE RK 24-606
Datum uitspraak: 1 oktober 2024
Beschikking van de meervoudige kamer op basis van de geschillenregeling
in de zaak van
[naam],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. F. Stoelinga te Leeuwarden,
over
[naam], geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[naam], geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. H.C.L. Crozier te Sneek,
het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ontvangen op 2 juli 2024;
  • het wijzigingsverzoek met bijlagen van de moeder, ontvangen op 17 juli 2024;
  • een bericht met bijlage van de GI, ontvangen op 25 juli 2024;
  • een bericht met bijlage van de GI, ontvangen op 8 augustus 2024;
  • een bericht met bijlagen van de moeder, ontvangen op 27 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- [naam] , [naam] en [naam] , namens de GI;
[naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
Daarnaast waren [naam] , de begeleider van de vader van FACT+, en [naam] , de begeleider van de moeder van Fier, bij de mondelinge behandeling aanwezig als toehoorders.
1.4.
De rechtbank heeft deze zaak gelijktijdig behandeld met het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen, bij de rechtbank bekend onder zaaknummer: C/17/196183 / JE RK 24-724.
1.5.
De GI heeft onder meer het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota, die zij tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder op een locatie van Fier.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan onder toezicht van de GI. [minderjarige 1] sinds 17 april 2020 en [minderjarige 2] sinds 11 april 2022. De rechtbank heeft bij beschikking van 3 september 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 17 oktober 2025.
2.4.
Bij beschikking van 17 mei 2022 is door de kinderrechter een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld, inhoudende dat er een begeleide omgang plaatsvindt tussen de vader en de kinderen van eenmaal per week op een doordeweekse middag van 14.00 uur tot 17.00 uur en op een neutrale locatie, waarbij de GI de regie voert over de locatie en op welke dag de omgang zal plaatsvinden en de eventuele uitbreiding van deze omgang in frequentie en duur.
2.5.
Bij (spoed)beschikking van 6 september 2022 heeft de kinderrechter de hiervoor genoemde zorgregeling gewijzigd en bepaald dat wegens veiligheidsrisico's de omgang tussen de vader en de kinderen wordt opgeschort. Bij beschikking van 30 september 2022 heeft de kinderrechter - in aansluiting op de spoedbeslissing - de omgang tot 17 oktober 2022 opgeschort en bepaald dat de GI de regie heeft met betrekking tot de frequentie, locatie en de voorwaarden waaronder de omgang plaatsvindt.
2.6.
Bij beschikking van 17 oktober 2022 heeft de kinderrechter de omgang opgeschort voor de duur van de ondertoezichtstelling en bepaald dat de GI de regie heeft met betrekking tot de frequentie, locatie en de voorwaarden waaronder de omgang al dan niet plaatsvindt.
2.7.
De GI heeft in een brief van 4 juli 2024 aan de ouders uiteengezet hoe de omgang tussen de vader en de kinderen eruit zal gaan zien. De GI schrijft hierover het volgende:
"- Eens per maand omgang tussen vader en kinderen, in de woning van grootouders (vz.) gedurende twee uren (in het weekend, onbegeleid).
Grootouders halen en brengen de kinderen vanaf Fier zodat moeder en/of vader hier geen rol in hoeven te hebben en ouders elkaar (conform het contactverbod) niet hoeven te zien.
Grootouders zijn niet aanwezig bij de omgang tussen vader en kinderen, om te voorkomen dat vader, net als voorheen, enigszins naar de achtergrond verdwijnt. Vader blijft in de woning van grootouders met de kinderen, gaat niet alleen op pad met de kinderen. De woning van grootouders is voor de kinderen een vertrouwde plek.
De eerste twee omgangsmomenten zullen begeleid worden door de gezinsvoogden, waarbij de gezinsvoogd(en) de kinderen halen en brengen (op een doordeweekse dag). De gezinsvoogden kunnen de omgang dan observeren, na lange tijd geen contact.
De omgang zal na een half jaar geëvalueerd worden, tot dan zijn er geen wijzigingen mogelijk. De omgang gaat te allen tijde door, behalve in geval van ziekte. (Een omgang die niet doorgaat wordt niet ingehaald/vervangen). Mocht één van de kinderen ziek zijn, dan kan het andere kind alleen omgang hebben met vader."
2.8.
De GI heeft tijdens de zitting toegelicht dat het halen en brengen van en naar Fier niet mogelijk is. De GI weet nog niet hoe dit dan vormgegeven moet worden.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt (zoals nader aangevuld bij de mondelinge behandeling), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om bij beschikking:
I. primair op grond van artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de schriftelijke aanwijzing van de GI van 4 juli 2024 over de omgang tussen de vader en de kinderen geheel vervallen te verklaren;
II. subsidiair op grond van artikel 1:262b BW een geschil met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling voor te leggen. Hierbij verzoekt de moeder de rechtbank om binnen het kader van de geschillenregeling:
- te bepalen dat de GI haar besluit van 4 juli 2024 moet heroverwegen en nader onderzoek dient te verrichten naar de mogelijkheden voor contact tussen de vader en de kinderen;
- dan wel een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
3.2.
Volgens de moeder moet de brief van de GI van 4 juli 2024 als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:263 BW worden aangemerkt, omdat de brief een op een rechtsgevolg gerichte beslissing behelst van een bestuursorgaan. Als de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een schriftelijke aanwijzing, dan legt de moeder het geschil over het besluit van de GI over de omgang tussen de vader en de kinderen voor in het kader van de geschillenregeling ex artikel 1:262b BW. De moeder kan zich niet verenigen met de wijze waarop de GI uitvoering geeft aan de regiefunctie die zij heeft met betrekking tot de zorgregeling.
3.3.
De moeder is van mening dat de door de GI voorgestelde zorgregeling tussen de vader en de kinderen niet in het belang van de kinderen is. De GI heeft dit ook op geen enkele wijze onderbouwd. De kinderen hebben al een lange tijd geen omgang met de vader gehad. De GI heeft geen zicht op hoe het met de kinderen gaat en wat voor hen wenselijk is. De GI heeft in de afgelopen maanden op geen enkele wijze contact met de kinderen gehad. Ook is Fier, waar de moeder met de kinderen verblijft, niet gevraagd naar haar standpunt met betrekking tot het opstarten van de omgang. Bovendien heeft ook de gedragswetenschapper die de Verklarende Analyse heeft opgesteld niet met de kinderen gesproken en wordt er in de Verklarende Analyse niets over de omgang geschreven. Daarbij zijn er veel zorgen over [minderjarige 1] en is zijn behandeling nog niet gestart. Bij het besluit is dan ook onvoldoende meegewogen wat voor gevolgen het opstarten van de omgang op deze manier voor de kinderen zal hebben en of dit in hun belang is. De moeder wil een raadsonderzoek naar of, en zo ja welke zorgregeling in het belang van de kinderen is of dat een bijzondere curator over de kinderen wordt benoemd.
3.4.
Daarnaast heeft de moeder er onvoldoende vertrouwen in dat de veiligheid van de kinderen voldoende gewaarborgd is als de omgang na twee keer begeleid onbegeleid gaat plaatsvinden. Vanwege de aanhoudende bedreigingen en agressieproblematiek van de vader is het in de afgelopen jaren niet mogelijk geweest om onbegeleide omgang tussen de vader en de kinderen op te starten. De omgang heeft daardoor tot het stopzetten begeleid plaatsgevonden. Desondanks liepen de omgangsmomenten vaak onrustig, is de omgang op momenten niet doorgegaan vanwege de door de vader geuite bedreigingen en hebben er tijdens de omgang escalaties plaatsgevonden. De moeder begrijpt daarom niet waarom de GI nu aangeeft dat zij geen zwaarwegende gronden meer ziet om begeleide omgang op te starten. De situatie is niet veranderd. Nergens blijkt uit dat de vader met resultaat gewerkt heeft aan zijn persoonlijke problematiek. Integendeel, in het afgelopen jaar is een contactverbod aan de vader opgelegd wegens ernstige bedreigingen die hij uit richting de moeder en haar netwerk. Ondanks het contactverbod, blijft de vader doorgaan met deze bedreigingen. De moeder heeft dan ook de terechte angst dat de vader de kinderen niet meer zal teruggeven na een omgangsmoment. De moeder vindt de inzet van begeleiding tijdens de omgang daarom noodzakelijk om de veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen. Daarbij vindt de moeder het geen goed idee om de grootouders een rol te laten spelen tijdens de omgangsmomenten, omdat zij zich afvraagt of zij zich aan de afspraken zullen houden. Ook wil de moeder niet dat de jeugdbeschermers de omgang begeleiden. Verder vindt de moeder het niet wenselijk dat er een half jaar lang geen wijzigingen in de omgang mogen zijn. De moeder staat achter de inzet van omgangsbegeleiding vanuit een onafhankelijke professionele organisatie.

4.De standpunten van de GI en de vader en het advies van de Raad

Het standpunt van de GI
4.1.
De GI voert aan dat zij met het sturen van de brief van 4 juli 2024 niet de intentie heeft gehad om een schriftelijke aanwijzing over de opvoeding en verzorging van de kinderen ex artikel 1:263 BW te geven. De GI hanteert het beleid dat bij het gebruikmaken van de regiefunctie op de omgang (die door de rechtbank in een beschikking aan haar is toegekend) geen schriftelijke aanwijzing wordt gegeven over de invulling van de omgang. De GI heeft als uitgangspunt dat zij de invulling van die regiefunctie meedeelt in een brief met een verwijzing naar de geschillenregeling ex artikel 1:262b BW. De invulling die de GI geeft aan de regiefunctie is namelijk aan te merken als de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Wanneer één van de gezaghebbende ouders het niet eens is met de wijze waarop de GI dit doet, dan kan dit worden voorgelegd aan de rechtbank in het kader van een geschil in de uitvoering van de ondertoezichtstelling ex artikel 1:262b BW. De GI heeft met deze werkwijze aansluiting gezocht bij de uitspraak van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1664 r.o. 3.4.).
4.2.
De GI vindt het in het belang van de kinderen dat er omgang tussen de vader en de kinderen plaatsvindt. Bovendien hebben zowel de kinderen als de vader recht op omgang met elkaar. De GI heeft een minimale omgang opgesteld om daarmee toe te werken naar normalisatie van de contacten tussen de vader en de kinderen. Volgens de GI zijn er geen zwaarwegende argumenten om de omgang tussen de vader en de kinderen langer op te schorten. De GI heeft ervoor gekozen om de omgang na twee keer begeleid onbegeleid te laten plaatsvinden om de vader het vertrouwen te geven. Ook ziet de GI geen zwaarwegende argumenten meer voor de omgangsbegeleiding. Vanaf januari 2023 tot september 2023 heeft de GI de omgang begeleid. Deze omgangsmomenten verliepen goed en er is nimmer sprake geweest van onveiligheid van de vader richting de kinderen. Wel leverde de discussie over het wel of niet doorgaan van de omgang onrust bij partijen op. Hierbij stuurde de vader voorafgaand aan de omgang dreigende berichten naar de moeder en haar netwerk. De GI realiseert zich dat dit niet bijdraagt aan het gevoel van veiligheid van de moeder en daarmee indirect de kinderen. De kinderen hoeven hier echter niet mee belast te worden. De omgang tussen de vader en de kinderen, die bij de grootouders plaatsvond, is stil komen te liggen nadat de grootouders hadden aangegeven dat zij geen begeleiding meer wilden. De vader wilde vervolgens niet meewerken aan begeleide omgang met de kinderen op het kantoor van de GI. De GI heeft ervoor gekozen om het opstellen van de Verklarende Analyse af te wachten voordat de omgang weer opgestart zou worden om verdere onrust tussen de ouders te voorkomen. Het is niet zo dat de GI de omgang niet in het belang vond. De GI had verwacht dat in de Verklarende Analyse ook een advies over de omgang zou worden opgenomen, maar dit onderwerp is helaas niet meegenomen. Daarom heeft de GI besloten om op basis van de beschikbare informatie de omgang vorm te geven. Hierbij heeft de GI contact gehad met de behandelend psychiater van de vader van FACT en die geeft aan dat de vader in staat wordt geacht om de omgang vorm te kunnen geven. De eerste twee contactmomenten zal de GI begeleiden om zicht te krijgen op de interactie, omdat de vader en de kinderen elkaar enkele maanden niet hebben gezien. Daarnaast zal de omgang in het huis van de grootouders plaatsvinden, omdat dit een vertrouwde plek voor de kinderen is. De GI is van mening dat daarmee de veiligheid van de kinderen voldoende gewaarborgd is. Verder zijn de zorgen over [minderjarige 1] bekend bij de GI. [minderjarige 1] is daarvoor aangemeld bij ZO!-zorgoplossingen. Dit traject zal in oktober van start gaan. Desgevraagd heeft de GI verteld dat zij inhoudelijk geen contact met Fier heeft gehad over wat het opstarten van omgang voor de kinderen zal betekenen en of zij dit aankunnen.
Het standpunt van de vader
4.3.
De vader sluit zich voor wat betreft het juridische aspect van het verzoek aan bij het standpunt van de GI. Hij meent dat de werkwijze van de GI juist is en dat het geschil over de omgang getoetst moet worden in het kader van de geschillenregeling.
4.4.
De vader vindt dat uitvoering gegeven moet worden aan de door de GI voorgestelde omgangsregeling en dat daarin de veiligheid van de kinderen al voldoende gewaarborgd is. De vader wil graag weer contact met de kinderen en hij wil graag dat het contact uitgebreid wordt. Hij wil de kans krijgen om een (verdere) band op te bouwen met zijn kinderen. Het doet de vader pijn dat hij geen grote rol speelt in het leven van de kinderen. De vader stuurt berichten naar de moeder en haar netwerk uit onmacht en impulsiviteit en nadat hij door anderen getriggerd wordt. Achteraf ziet hij in dat hij dat niet had moeten doen. Hij werkt hieraan bij FACT om ervoor te zorgen dat hij minder impulsief handelt. Daarnaast wil hij benadrukken dat hij de kinderen nooit heeft opgezocht op het moment dat hij geen omgang met hen mocht hebben.
Het advies van de Raad
4.5.
De Raad brengt naar voren dat het in beginsel in het belang van de kinderen is om contact te hebben met hun vader, mits dit op een veilige manier kan plaatsvinden. De Raad vindt de zorgen dusdanig groot dat de veiligheid van de kinderen bij onbegeleide omgang onvoldoende gewaarborgd kan worden. Te meer nu de vader nog geen behandeling voor zijn problematiek heeft gehad en [minderjarige 1] nog moeten starten met zijn hulpverleningstraject bij ZO!-zorgoplossingen. De Raad kan de GI niet volgen in haar standpunt dat zij onbegeleide omgang wil opstarten om de vader het vertrouwen te geven. Het belang van de kinderen moet bij de invulling van de omgang voorop staan. De inzet van omgangsbegeleiding is juist bedoeld om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De Raad vindt het weliswaar belangrijk dat er omgang tussen de vader en de kinderen wordt opgestart, maar dit moet zorgvuldig worden opgebouwd. Daarbij is het wenselijk dat de omgang begeleid wordt door een instantie die omgangsverslagen maakt. Aan de hand daarvan kan door de GI gekeken worden of de omgang uitgebreid kan worden en of deze op termijn onbegeleid kan plaatsvinden. Daarbij vindt de Raad het belangrijk dat niet te lang gewacht wordt met het opstarten van omgang, omdat de drempel om weer te starten dan alleen maar hoger wordt.

5.De beoordeling

Schriftelijke aanwijzing of geschillenregeling
5.1.
De GI kan ter uitvoering van haar taak op grond van artikel 1:263, eerste en tweede lid, BW, voor zover hier van belang, een schriftelijke aanwijzing geven aan de met het gezag belaste ouder over de opvoeding en verzorging van minderjarigen. Zij kan dit doen als de met het gezag belaste ouder niet instemt met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of als dit noodzakelijk is om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. De met het gezag belaste ouder volgt een schriftelijke aanwijzing op.
5.2.
Op grond van artikel 1:264, eerste lid, BW kan de rechtbank op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 4 juli 2024 niet kan worden aangemerkt als schriftelijke aanwijzing en wijst het primaire verzoek van de moeder daarom af. De rechtbank overweegt dat uit de door de GI aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 5 november 2021 volgt dat het de GI weliswaar vrij staat om door middel van een schriftelijke aanwijzing invulling te geven aan haar regiefunctie, maar dat dit geen verplichting is. Blijkens deze uitspraak kan de GI er ook voor kiezen om, zoals in dit geval is gedaan, door middel van een brief invulling te geven aan haar regiefunctie, waarna de door de GI beoogde omgangsregeling in het kader van de geschillenregeling aan de rechtbank of de kinderrechter kan worden voorgelegd door een belanghebbende.
Omgang met de vader
5.4.
De rechtbank gaat daarom over tot het beoordelen van het subsidiaire verzoek van de moeder. De moeder heeft tijdens de zitting verduidelijkt dat zij de rechtbank verzoekt om te bepalen dat de GI haar besluit van 4 juli 2024 moet heroverwegen en nader onderzoek moet verrichten naar de mogelijkheden voor contact tussen de vader en de kinderen of dat de rechtbank/kinderrechter een zodanige beslissing neemt als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat er in de afgelopen jaren veel onrust is geweest rondom de omgang. Bij beschikking van 17 oktober 2022 heeft de kinderrechter bepaald dat er een begeleide omgang zou plaatsvinden tussen de vader en de kinderen, waarbij de GI de regie voert over de eventuele uitbreiding van deze omgang in frequentie en duur. Vervolgens is bij (spoed)beschikking van 6 september 2022 de omgang tussen de vader en de kinderen opgeschort wegens veiligheidsrisico's. Tijdens het daaraan voorafgaande omgangsmoment had een forse escalatie plaatsgevonden, waarbij het gedrag van de vader en de omstandigheden maakten dat ingrijpen noodzakelijk was om de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te waarborgen. Bij beschikking van 30 september 2022 en daarop aansluitend 17 oktober 2022 heeft de kinderrechter de omgang langer opgeschort en de regie met betrekking tot de frequentie, locatie en de voorwaarden waaronder de omgang al dan niet plaatsvindt bij de GI belegd. In de periode van februari 2023 tot en met april 2023 heeft er vier keer omgang tussen de kinderen en de vader plaatsgevonden onder begeleiding van de jeugdbeschermers. Vanaf april 2023 tot september 2023 heeft er omgang tussen de kinderen en de vader plaatsgevonden, in het bijzijn van de grootouders, en ook onder begeleiding van de jeugdbeschermers. De omgang met de vader is drie keer niet doorgegaan in verband met dreigementen vanuit de vader richting (het netwerk van) de moeder. Omdat de grootouders geen begeleiding meer bij de omgang wilden en de vader geen begeleide omgang op het kantoor van de GI wilde, heeft de GI de omgang in september 2023 stopgezet. De GI heeft in september 2023 besloten dat er een Verklarende Analyse moest worden opgesteld. Daarbij is door de GI besloten om tijdens dit proces geen veranderingen aan te brengen in de omgang. Nadat de Verklarende Analyse in mei 2024 was afgerond, heeft de GI het besluit genomen dat de omgang tussen de vader en de kinderen weer (na twee keer begeleid, onbegeleid) opgestart moet worden.
5.6.
De rechtbank stelt vast dat - ondanks dat dit wel de bedoeling was- de gedragswetenschapper bij het opstellen van de Verklarende Analyse geen onderzoek heeft gedaan naar of het (al dan niet) opstarten van een zorgregeling tussen de vader en de kinderen in het belang van de kinderen is en hoe dit op een veilige manier voor de kinderen kan worden vormgegeven. De rechtbank stelt ook vast dat er in de afgelopen periode ten aanzien van het gedrag van de vader niets is veranderd. Er heerst hierdoor veel onrust in het systeem. De vader uit nog steeds bedreigingen richting de moeder (en haar netwerk). Dit heeft effect op de gemoedstoestand van de moeder en dit is voorstelbaar, gelet op de inhoud van de berichten die de vader stuurt. De kans is reëel dat dit ook effect heeft op de gemoedstoestand van de kinderen, aangezien zij dagelijks bij de moeder verblijven. Hoewel de vader in behandeling is bij het FACT en daar aandacht is voor zijn (agressie)problematiek, heeft hij nog geen agressieregulatietherapie gevolgd. De situatie van de vader moet eerst stabiliseren en de verwachting is dat hij binnen nu en twee maanden met de therapie kan starten. Daarbij blijkt, onder meer uit de brief van Fier van 28 juni 2024, dat er zorgen over het gedrag van [minderjarige 1] zijn. Daarvoor wordt in oktober 2024 met een hulpverleningstraject bij ZO!-zorgoplossingen gestart. Uit de brief van Fier blijkt dat het met [minderjarige 2] goed lijkt te gaan. De GI heeft de kinderen niet gesproken, waardoor zij hierover niet meer kon vertellen. Ook heeft de GI Fier, de organisatie die zicht heeft op de kinderen, niet gevraagd of het (al dan niet) opstarten van omgang tussen de vader en de kinderen in hun belang is en of zij dit op dit moment aankunnen.
5.7.
Gelet op het voorgaande en de onrust die nog steeds speelt in het systeem, is de rechtbank van oordeel dat zij te weinig informatie heeft om een zodanige beslissing te kunnen nemen als haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt. Naast dat is gebleken dat de voorgestelde omgangsregeling praktisch niet uitvoerbaar is (vanwege het geheime adres van de moeder), is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden beoordeeld of deze regeling in het belang van de kinderen is. De rechtbank is het met de Raad eens dat met de voorgestelde onbegeleide omgangsregeling de veiligheid van de kinderen onvoldoende gewaarborgd wordt. De rechtbank ziet weliswaar geen aanleiding om twijfel te hebben over de manier waarop de vader met de kinderen omgaat, maar maakt zich wel zorgen over zijn impulsiviteit en agressieregulatie problematiek die ertoe zouden kunnen leiden dat de kinderen nogmaals tijdens de omgang getuige worden van een (agressie)uitbarsting van de vader met het risico dat de omgang weer stagneert. De rechtbank is het daarnaast met de Raad eens dat wellicht een omgangsregeling die zorgvuldig wordt opgebouwd en begeleid plaatsvindt wel in het belang van de kinderen kan zijn. Tegelijkertijd kan de rechtbank met de huidige beschikbare informatie niet beoordelen of het al dan niet opstarten van omgang in het belang van de kinderen is en wat zij daarin aankunnen. Gelet op de onrust die heerst en de dreigingen die vanuit de vader richting (het netwerk) van moeder worden geuit en de mogelijke (indirecte) effecten daarvan op de kinderen, is het risico te groot dat het opstarten van omgang op dit moment een negatieve uitwerking zal hebben op de kinderen. De rechtbank wil daarom meer informatie van de GI ontvangen over welk effect het opstarten van de omgang tussen de vader en de kinderen vermoedelijk op de kinderen zal hebben. Daarbij ontvangt de rechtbank graag informatie of het opstarten van de hulpverlening van [minderjarige 1] en het opstarten van de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] naast elkaar kan lopen of dat dit te belastend voor hem is. Wanneer het opstarten van omgang op dit moment te belastend wordt ingeschat voor de kinderen, ontvangt de rechtbank ook graag informatie over de vraag aan welke voorwaarden het systeem zal moeten voldoen om ervoor te zorgen dat het opstarten van de omgang wel in het belang van de kinderen is. Omdat [minderjarige 1] binnenkort start met de behandeling bij ZO!-zorgoplossingen is er wellicht hierdoor over een aantal maanden meer zicht op wat hij aankan met betrekking tot de omgang. De rechtbank geeft daarom de opdracht aan de GI om de rechtbank onderbouwd nader te informeren over de vraag in hoeverre omgang tussen de vader en de kinderen samen dan wel los van elkaar haalbaar is en in welke vorm qua begeleiding, locatie, duur, frequentie en eventuele opbouw. In afwachting van nadere informatie vanuit de GI zal de rechtbank de beslissing op het subsidiaire verzoek van de moeder aanhouden tot een nader te bepalen zittingsdatum gelegen in februari 2025. De rechtbank kiest ervoor om het verzoek voor een langere duur aan te houden omdat de hulpverlening van [minderjarige 1] vermoedelijk in oktober start en er mogelijk pas na enige tijd kan worden ingeschat of het opstarten van omgang in zijn belang is, ook gelet op de behandeling. Als de GI eerder een zitting wenst, kan zij daarom verzoeken.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het primaire verzoek van de moeder af;
6.2.
houdt de beslissing op het subsidiaire verzoek van de moeder aan tot een nader te bepalen zitting met gesloten deuren,
gelegen voor 1 maart 2025, waarvoor de belanghebbenden dienen te worden opgeroepen;
6.3.
draagt de GI op om
uiterlijk één weekvoor de zittingsdatum de kinderrechter en belanghebbenden schriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Oude Lohuis, mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. A. Sibma, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024, in aanwezigheid van E. Massink als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
- door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.