ECLI:NL:RBNNE:2024:4324

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
C/18/227850 / HA ZA 23-252
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening en de beoordeling van de overeenkomst van geldlening tussen Noventum en Hydrobag

In deze zaak vordert Noventum, een organisatieadviesbureau, betaling van een bedrag van € 100.000 van Hydrobag, een bedrijf dat zich bezighoudt met gas- en elektriciteitsbesparende systemen. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van geldlening die op 2 februari 2023 tot stand is gekomen, waarbij Noventum als bestuurder van Hydrobag optrad. Hydrobag heeft verweer gevoerd, onder andere stellende dat de overeenkomst zonder goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders tot stand is gekomen en dat de lening niet opeisbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk een overeenkomst van geldlening is, maar dat Hydrobag niet in staat was om de lening terug te betalen binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft de vordering van Noventum gedeeltelijk toegewezen, waarbij Hydrobag is veroordeeld tot betaling van € 92.907,79, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Daarnaast is Hydrobag veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft Hydrobag vorderingen ingesteld tegen Noventum, maar deze zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat Noventum als bestuurder van Hydrobag een ernstig verwijt te maken valt voor het aangaan van de lening zonder goedkeuring van de aandeelhouders, maar dat Hydrobag niet voldoende schade heeft aangetoond als gevolg van dit handelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/227850 / HA ZA 23-252
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOVENTUM SERVICE MANAGEMENT CONSULTANTS B.V.,
gevestigd te Waverveen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.H. Geukes Foppen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HYDROBAG B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.J. van Deventer te Haarlem.
Partijen zullen hierna Noventum en Hydrobag genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 januari 2024;
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, tevens houdende een
akte overlegging producties van Noventum van 10 april 2024;
  • de akte houdende productie 28 van Hydrobag van 10 april 2024;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 10 april 2024 waarvan de griffier
aantekening heeft gehouden;
- de rolberichten van 24 april 2024 waarin partijen de rechtbank hebben verzocht
vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Hydrobag houdt zich bezig met de ontwikkeling en exploitatie van een gas en elektriciteit besparend systeem (een zogenaamde hydrobag). De besloten vennootschap Hydrobag Holding B.V. (hierna: ‘Hydrobag Holding’) is houder van 100% van de aandelen in Hydrobag. Via hun persoonlijke vennootschappen houden [naam 1 aandeelhouder] , [naam 2 aandeelhouder] en [naam 3 aandeelhouder] de aandelen in Hydrobag Holding.
2.2.
Noventum is een organisatieadviesbureau en adviseert onder meer op het gebied van management en bedrijfsvoering. [naam bestuurder van eiseres in conventie] is bestuurder/aandeelhouder van Noventum.
2.3.
Op 15 december 2022 is tussen de besloten vennootschappen Noventum International Holding B.V., Hydrobag Holding, Hydrobag, Hydrobag Special Products B.V., [bedrijfsnaam] , [bedrijfsnaam] en In Victoria Holding B.V. een akte ondertekend (een zogenaamde Term Sheet) waarin op hoofdlijnen overeenstemming is bereikt over de koop van aandelen in Hydrobag Holding door Noventum International Holding B.V., een vennootschap waarvan [naam bestuurder van eiseres in conventie] de aandelen houdt.
2.4.
In de periode van 16 december 2022 tot en met 4 april 2023 is Noventum werkzaam geweest als bestuurder van Hydrobag. Gedurende deze periode was sprake van een dringende liquiditeitsbehoefte bij Hydrobag, schuldeisers van Hydrobag werden onbetaald gelaten en Hydrobag was bij Rabobank onder ‘Bijzonder Beheer’ geplaatst.
2.5.
Noventum heeft een hydrobag in de woning van [naam bestuurder van eiseres in conventie] geplaatst. Noventum heeft als bestuurder van Hydrobag installatiebedrijf [naam installatiebedrijf] en elektrotechnisch bedrijf [naam elektrotechnisch bedrijf] opdracht gegeven werkzaamheden aan de hydrobag te verrichten. De kosten zijn door [naam installatiebedrijf] en [naam elektrotechnisch bedrijf] gefactureerd aan Hydrobag en belopen in totaal een bedrag van € 11.100,35. Deze facturen zijn door Noventum voldaan.
2.6.
Op 2 februari 2023 heeft Noventum tweemaal een bedrag van € 50.000 voldaan aan Hydrobag. Bij de overboekingen heeft Noventum vermeld
Kort lopende lening.
2.7.
Op 1 en 10 maart 2023 zijn facturen aan Noventum gezonden voor werkzaamheden die in aan een warmtepomp in de woning van [naam bestuurder van eiseres in conventie] zijn uitgevoerd. Het totaal van de gefactureerde bedragen beloopt (€ 1.115,80 + € 5.976,41 =) € 7.092,79.
2.8.
In de notulen van de algemene aandeelhoudersvergadering van Hydrobag Holding, Hydrobag en Hydrobag Special Products B.V. gehouden op 27 maart 2023 staat (voor zover hier van belang) het volgende geschreven:
(…) [naam bestuurder van eiseres in conventie] : Vanaf het begin bezig geweest met de financiering. Met de RABO bank. De lokale manager ging dwars liggen om dat er nog een schuld was van € 3.000. Daardoor in Bijzonder Beheer terechtgekomen. (…)
[naam bestuurder van eiseres in conventie] : De € 100.000 die ik gestort heb, is een lening. En moet voor eind april terugbetaald worden. (…) [naam bestuurder van eiseres in conventie] : Twee harde voorwaarden zijn dat de leningsovereenkomst met mij getekend wordt. [naam 2 aandeelhouder] : We hebben liquiditeitsproblemen en we kunnen pas terug betalen als we wist maken. (…)
2.9.
Bij brief van 4 april 2023 heeft Hydrobag Holding (althans haar algemeen directeur en (middellijk) aandeelhouder [naam 3 aandeelhouder] ) aan Noventum (althans aan [naam bestuurder van eiseres in conventie] ) geschreven dat zij de samenwerking wenst te beëindigen.
2.10.
In de periode van maart tot en met mei 2023 hebben Noventum en Hydrobag (al dan niet door tussenkomst van advocaten) onderhandeld over de afwikkeling van de beoogde aandelentransactie, de inhoud van een overeenkomst van geldlening, het moment waarop de lening opeisbaar zou worden en de hoogte van de door Hydrobag aan Noventum verschuldigde rente.
2.11.
Bij schrijven van 13 september 2023 heeft Noventum Hydrobag gesommeerd uiterlijk op 16 september 2023 tot terugbetaling van de lening over te gaan.
2.12.
Bij brief van 14 september 2023 heeft Hydrobag aan de advocaat van Noventum geschreven (voor zover hier van belang):
(…) Via de toenmalige advocaat van uw cliënt hebben wij uitvoerig, via mail, gesprekken gevoerd over die leningsvoorstel. Onze conclusie is en was dat we voor 99% eruit waren en tot een definitief leningsvoorstel konden komen. (…) wat ons betreft willen we niets liever dan het leningscontract overeenkomen en deze zaak minzaam afwerken. (…) Ons voorstel is om i.p.v. elkaar te sommeren, met elkaar in gesprek te gaan.
2.13.
Na een daartoe door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verleend verlof heeft Noventum op 2 oktober 2023 ten laste van Hydrobag conservatoir derdenbeslag gelegd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Noventum vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. Hydrobag te veroordelen tot betaling aan Noventum van € 100.000,00 te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente, dan wel (subsidiair) de wettelijke rente vanaf 2 februari 2023 (de dag dat de lening is verstrekt) dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
II. Hydrobag te veroordelen tot betaling aan Noventum van € 11.100,35 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de facturen van [naam installatiebedrijf] en [naam elektrotechnisch bedrijf] door Noventum zijn voldaan dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
III. Hydrobag te veroordelen tot betaling aan Noventum van € 8.351,91 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de facturen van Labré Advocaten door Noventum zijn voldaan dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
IV. Hydrobag te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 2.383,12 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding, dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
V. Hydrobag te veroordelen tot betaling van de beslagkosten van € 3.896,07 (incl. btw) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding, dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
VI. Hydrobag te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure (en de nakosten) waaronder begrepen de kosten van de advocaat van Noventum te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Hydrobag voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
In het geval de vordering in conventie onder I wordt toegewezen vordert Hydrobag bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. Noventum te veroordelen tot vergoeding aan Hydrobag van de door haar geleden schade als gevolg van het aangaan van de lening, en dit bedrag vast te stellen op € 100.000,00, dan wel een in goede justitie te betalen vergoeding;
II. Noventum te veroordelen tot vergoeding aan Hydrobag van de door haar geleden en te lijden schade als gevolg van de onnodige kosten gemaakt door Noventum, op te maken bij staat;
III. te verklaren voor recht dat te betalen schadevergoeding onder I en II is verrekend ter hoogte van het in conventie toegewezen bedrag dat Hydrobag aan Noventum dient te betalen;
IV. Noventum te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de advocaat van Hydrobag daaronder begrepen.
3.5.
Noventum voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

Inleiding

4.1.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de vraag of sprake is van een opeisbare vordering uit hoofde van een tussen Noventum en Hydrobag tot stand gekomen overeenkomst van geldlening en achtereenvolgens op het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair verweer van Hydrobag. Daarna volgt de beoordeling van de door Noventum gevorderde vergoeding van kosten die zij stelt te hebben gemaakt in verband met het herstel van het hydrobag systeem dat in haar opdracht in de woning van [naam bestuurder van eiseres in conventie] is geplaatst. Ten slotte zal worden beslist over de gevorderde rente, advocaatkosten, de buitengerechtelijke kosten en de beslag- en proceskosten.
Overeenkomst van geldlening
4.2.
Noventum heeft op 2 februari 2023 tweemaal een bedrag van € 50.000,00 aan Hydrobag voldaan. Op dat moment was Noventum bestuurder van Hydrobag. Uit de notulen van de algemene aandeelhoudersvergadering van Hydrobag gehouden op 27 maart 2023 en uit de overgelegde tussen partijen gevoerde correspondentie volgt dat tussen partijen niet in geschil is dat aan deze betalingen de titel van een overeenkomst van geldlening ten grondslag heeft gelegen. Evenmin is in geschil dat de beide partijen bij die overeenkomst van geldlening partijen (Noventum en Hydrobag) werden vertegenwoordigd door [naam bestuurder van eiseres in conventie] .
4.3.
Hydrobag heeft in deze procedure aangevoerd dat de overeenkomst van geldlening zonder goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders tot stand is gekomen, maar zij heeft daaraan geen rechtsgevolgen verbonden. In deze procedure moet daarom als vaststaand worden aangenomen dat een overeenkomst van geldlening tussen partijen tot stand is gekomen. Partijen houdt verdeeld of het geleende opeisbaar is geworden.
Primair verweer: overeengekomen voorwaarden?
4.4.
Nadat de geleende bedragen aan Hydrobag zijn voldaan hebben partijen onderhandeld over op de overeenkomst van geldlening van toepassing te verklaren voorwaarden. Onder verwijzing naar de overgelegde tussen partijen gevoerde correspondentie voert Hydrobag aan dat overeenstemming over voorwaarden is bereikt. Aldus Hydrobag volgt uit de overeengekomen voorwaarden dat pas sprake van een opeisbare vordering zou zijn op het moment dat Hydrobag over voldoende liquide middelen beschikt om tot terugbetaling over te gaan. Terugbetaling zou - aldus Hydrobag – pro rata plaatsvinden met terugbetaling van de lening die aandeelhouder [naam 2 aandeelhouder] aan Hydrobag heeft verstrekt. Hydrobag verwijst in dat verband naar overgelegde correspondentie, in het bijzonder naar een e-mail van 12 april 2023 waarin algemeen directeur [naam 3 aandeelhouder] namens Hydrobag verklaarde ‘
We willen best de leningsovereenkomst tekenen’,naar een brief van 28 april 2023 en een e-mail van 16 mei 2023 waarin de advocaat van Noventum heeft geschreven
‘Voor het overige gelden de voorwaarden die tussen u en cliënt zijn overeengekomen’.
4.5.
Hydrobag beroept zich op het rechtsgevolg van de door haar gestelde voorwaarden (het niet opeisbaar zijn van de geldlening), waarvan Noventum de toepasselijkheid ervan gemotiveerd heeft betwist. Ingevolge artikel 150 Rv rust de bewijslast van dit bevrijdende verweer op Hydrobag.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Hydrobag haar stelling dat tussen partijen bindende afspraken over de terugbetaling van het geleende tot stand zijn gekomen onvoldoende onderbouwd. In de e-mail van 17 april 2023 schrijft Hydrobag weliswaar
best bereidte zijn de leningsovereenkomst te willen tekenen, maar zij schrijft direct daaronder
maar we hebben je twee vragen gesteld en zouden het liefst beide vragen gelijk beantwoord willen zien.Zonder nadere toelichting (welke ontbreekt) valt niet in te zien dat daarmee een perfecte (vaststellings)overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
4.7.
Dat volgt ook niet uit de overige correspondentie die in het geding is gebracht. In de door Hydrobag aanhaalde brief van 28 april 2023 heeft de advocaat van de aandeelhouders van Hydrobag Holding B.V. aan Noventum geschreven (voor zover hier van belang):
Wij zijn met [naam bestuurder van eiseres in conventie] overeengekomen om tot een leningovereenkomst te tekenen. Zie bijgevoegde mail van 12-04-2023. (…) Dus als [naam bestuurder van eiseres in conventie] de leningovereenkomst, zoals afgesproken in ons mailverkeer, opstelt, dan zullen wij hem tekenen.
In de e-mail van 16 mei 2023 heeft de advocaat van Noventum een voorstel voor een minnelijke regeling aan Hydrobag gezonden. Daarin staat het volgende geschreven:
Naar aanleiding van onze digitale bespreking 11 mei j.l. hebben wij overleg gevoerd met cliënt over
de besproken minnelijke regeling om dit geschil te beëindigen. Kort gezegd is cliënt bereid een
regeling te treffen op de volgende voorwaarden:
1. De door Noventum verstrekte lening ad EUR 100.000 wordt vastgelegd in een leningsovereenkomst en wordt uiterlijk 31 december 2023 volledig afgelost. Voor de
leningsovereenkomst wordt dekkende, werkelijk verhaalbare zekerheid gesteld die cliënt comfort biedt dat de terugbetaling in december 2023 is gegarandeerd (dus niet een tweede pandrecht). Voor het overige gelden de voorwaarden die in correspondentie tussen u en cliënt overeen zijn gekomen.
2. Tijdens de bespreking kwam naar voren dat u van mening bent dat het uitstaande bedrag
onder de lening lager is door verrekening. Wat cliënt betreft is er niets verrekend en staat het volledige bedrag uit. Het ‘verrekende’ bedrag waar u mogelijk op doelt betreft
herstelwerkzaamheden aan de Hydrobag installatie bij de heer [naam bestuurder van eiseres in conventie] die voor rekening van Hydrobag dienen te blijven.
3. Crediteuren van Hydrobag hebben zich bij de heer [naam bestuurder van eiseres in conventie] gemeld voor betaling van aangehechte facturen die door Hydrobag onbetaald werden gelaten. Ook die facturen betreffen herstelwerkzaamheden die door Hydrobag betaald dienen te worden.
Indien Hydrobag Holding akkoord gaat met bovenstaande voorwaarden, is cliënt voor het overige
bereid af te zien van vorderingen uit hoofde van managementvergoedingen en gemaakte kosten
voor de afgebroken transactie. Partijen verlenen elkaar dan over en weer finale kwijting en ik stel
voor dat wij deze afspraken kort vastleggen in een schriftelijke vaststellingsovereenkomst en
leningsovereenkomst.
Graag verneem ik uw akkoord op deze regeling, waarbij ik ook graag verneem welke zekerheid
Hydrobag Holding (of haar aandeelhouders) kan stellen voor terugbetaling van de lening.
4.8.
Zonder nadere toelichting - welke ontbreekt - volgt uit de inhoud van de hiervoor aangehaalde correspondentie niet dat tussen partijen finale overeenstemming is bereikt over op de overeenkomst van geldlening van toepassing zijnde voorwaarden. Te meer niet nu Hydrobag (althans haar advocaat) in een brief van 14 september 2023 (zie rechtsoverweging 2.12) heeft geschreven:
‘we willen niets liever dan het leningscontract overeenkomen en deze zaak minzaam afwerken’.De inhoud van deze brief wijst er niet op dat overeenstemming was bereikt, integendeel, Hydrobag spreekt de wens uit om tot een minnelijke oplossing te geraken. De rechtbank passeert het aldus onvoldoende gemotiveerde verweer van Hydrobag.
4.9.
Het ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door Hydrobag gevoerde verweer dat partijen mogelijk niet alle tussen hen bestaande geschillen hebben beslecht maar dat tenminste een bindende deeloplossing (of rompovereenkomst) tot stand is gekomen en wél overeenstemming is bereikt over de voorwaarden die van toepassing zijn op de overeenkomst van geldlening is evenmin voldoende onderbouwd. Te meer nu Hydrobag (althans algemeen directeur [naam 3 aandeelhouder] ) in de e-mail van 13 april 2024 heeft geschreven
‘wij tekenen alleen de leningsovereenkomst wanneer tegelijkertijd het andere ook afgehandeld wordt’.Uit de aangehaalde correspondentie volgt naar het oordeel niet dat over een deel van de tussen partijen bestaande geschillen finale overeenstemming is bereikt. Het had op de weg van Hydrobag gelegen nader te motiveren uit welke passages één en ander zou blijken, hetgeen - zo oordeelt de rechtbank - zij heeft nagelaten.
4.10.
Daarmee is niet vast komen te staan dat partijen ten tijde van hun onderhandelingen over de (nader) op de overeenkomst van geldlening van toepassing zijnde voorwaarde overeenstemming hebben bereikt, zoals over de opeisbaarheid van het geleende, dan wel over termijn(en) waarop en de voorwaarden waaronder het geleende diende te worden terugbetaald.
Subsidiair verweer: aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid
4.11.
In het aan de orde zijnde geval de rechtbank tot de slotsom komt dat niet vast is komen te staan dat partijen voorwaarden op de overeenkomst van toepassing hebben verklaard voert Hydrobag (bij wijze van subsidiair verweer) aan dat sprake is van een leemte in de overeenkomst. Op basis van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid dient - aldus Hydrobag - te worden bepaald dat een langlopende overeenkomst van geldlening tussen partijen tot stand is gekomen, welke is achtergesteld bij reeds verstrekte financieringen aan Hydrobag.
4.12.
De rechtbank volgt Hydrobag niet in haar standpunt dat sprake is van een leemte in de overeenkomst die ruimte laat voor toepassing van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Uit hetgeen hiervoor is beslist volgt dat aanvankelijk een overeenkomst van geldlening tussen partijen tot stand is gekomen, waaraan ook uitvoering is gegeven, terwijl niet is gebleken dat nadien nadere overeenstemming is bereikt over daarop van toepassing zijnde voorwaarden. Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat (aanvankelijk) een overeenkomst van geldlening voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. In artikel 7:129e BW is bepaald dat bij geldleningen van onbepaalde tijd de schuldenaar gehouden is de geldlening terug te betalen, binnen een termijn van zes weken nadat de mededeling is gedaan dat tot opeising wordt overgegaan. Van een op basis van de redelijkheid en billijkheid aan te vullen leemte is daarom geen sprake.
4.13.
Noventum is overgegaan tot de in artikel 7:129e BW bedoelde mededeling. Zij heeft Hydrobag op 13 september 2023 aangeschreven en haar gesommeerd tot terugbetaling van het geleende over te gaan. De wettelijke termijn van zes weken is verstreken. In beginsel is de vordering tot terugbetaling van het geleende daarmee opeisbaar geworden.
Meer subsidiair verweer: derogerende werking redelijkheid en billijkheid
4.14.
Hydrobag voert aan dat de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid aan de opeisbaarheid van de lening (de rechtbank begrijpt: een beroep op artikel 7:129e BW) in de weg staat. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.15.
Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel (hier artikel 7:129e BW) is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij de beoordeling of de toepassing van een wettelijke regel in een bepaald geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:2 lid 2 BW of artikel 6:248 lid 2 BW) moet terughoudendheid worden betracht.
4.16.
Noventum heeft op 2 februari 2023 een bedrag van € 100.000,00 aan Hydrobag geleend, terwijl Noventum daarbij (mede) als bestuurder van Hydrobag optrad. Nadat de samenwerking tussen partijen medio april 2023 is beëindigd heeft Noventum Hydrobag op 13 september 2023 gesommeerd tot terugbetaling over te gaan.
Als bestuurder van Hydrobag had Noventum, zo voert Hydrobag aan, al bij het aangaan van de overeenkomst kunnen en moeten begrijpen dat Hydrobag niet over de middelen zou beschikken om het geleende op korte termijn terug te betalen. Onder de omstandigheden was het, zo stelt Hydrobag, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de geldlening op 13 september 2023, derhalve (betrekkelijk) kort na het verstrekken ervan, op te eisen.
4.17.
De rechtbank merkt op dat zij het feit dat Noventum op 13 september 2023 overging tot het opeisen van de geldlening als zodanig in ieder geval niet zonder meer onaanvaardbaar acht. Dat zou, gelet op de door Hydrobag genoemde omstandigheden, anders kunnen liggen ten aanzien van het feit dat Noventum daarbij eiste dat de lening binnen drie dagen nadien volledig terugbetaald zou worden. Zelfs wanneer aangenomen wordt dat Hydrobag in ieder geval de in artikel 7:129e BW genoemde 6 weken zou hebben moeten krijgen, zou kunnen blijven staan dat Noventum had kunnen en moeten begrijpen dat Hydrobag binnen die termijn niet in staat zou zijn terug te betalen, evenals het feit dat het Noventum zelf was die Hydrobag bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst daartoe had verplicht. Feitelijk is dat ook wat Hydrobag betoogt: dat het om die reden onaanvaardbaar zou zijn wanneer zij in september 2013 op korte termijn de lening terug had moeten betalen.
4.18.
Een oordeel op dat punt kan echter achterwege blijven. Immers, de rechtbank hoeft uitsluitend te beoordelen of en in hoeverre toewijzing van de in deze procedure voorliggende vordering tot terugbetaling
op dit momentonaanvaardbaar moet worden geacht. Inmiddels geldt dat na een periode van vruchteloos gebleken onderhandelingen en het voeren van onderhavige gerechtelijke procedure meer dan een jaar is verstreken na het moment dat de lening is opgeëist. In het licht van dat tijdsverloop acht de rechtbank het thans niet, althans niet langer, onaanvaardbaar dat Hydrobag wordt gehouden over te gaan tot terugbetaling, ook wanneer de door haar in haar betoog aangevoerde omstandigheden daarbij worden betrokken. De rechtbank verwerpt het meer subsidiair verweer.
Nog meer subsidiair verweer: geen perfecte overeenkomst van geldlening?
4.19.
Als (nog) meer subsidiair verweer heeft Hydrobag aangevoerd dat geen sprake kan zijn van een perfecte overeenkomst van geldlening in het (aan de orde zijnde) geval de rechtbank tot de slotsom komt dat geen overeenstemming over voorwaarden tot stand is gekomen. De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
4.20.
Bij een geldleningsovereenkomst verbindt de uitlener zich om aan de lener een som geld te verstrekken, de lener verbindt zich om na verloop van tijd een gelijke som geld terug te betalen. Dat er een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden staat vast. Noventum heeft een bedrag van € 100.000,00 aan Hydrobag voldaan. Uit de hiervoor aangehaalde notulen van de aandeelhoudersvergadering van Hydrobag en de nadien tussen partijen gevoerde correspondentie volgt dat tussen hen niet in geschil is dat aan deze betaling de titel van een overeenkomst van geldlening ten grondslag heeft gelegen. Daarmee - zo oordeelt de rechtbank - is aan alle essentialia van een overeenkomst van geldlening voldaan. De enkele omstandigheid dat partijen er nadien niet in zijn geslaagd overeenstemming over nadere voorwaarden van terugbetaling te bereiken doet, zo volgt reeds uit het voorgaande, daar niet aan af. Te meer niet omdat in de wet is bepaald op welk moment leningen als de onderhavige (aangegaan voor onbepaalde tijd) opeisbaar worden.
Meest subsidiair verweer: verrekening
4.21.
Hydrobag heeft aangevoerd dat de betwiste vordering na verrekening van nog openstaande facturen van in totaal € 7.092,79, hooguit nog een bedrag van (€ 100.00,00 - € 7.092,79=) € 92.907,79 beloopt. De facturen hebben betrekking op werkzaamheden die in opdracht van Noventum in de privéwoning van [naam bestuurder van eiseres in conventie] zijn uitgevoerd.
4.22.
Noventum heeft de verschuldigdheid van de openstaande facturen (tot een bedrag van € 7.092,79) niet weersproken, en evenmin het beroep op verrekening. Dat beroep slaagt derhalve. Derhalve zal het gevorderde onder I tot een bedrag van tot een bedrag van € 92.907,79 worden toegewezen
Rente
4.23.
Noventum stelt dat Hydrobag wettelijke handelsrente over het geleende bedrag verschuldigd is vanaf 2 februari 2023 (de dag dat de lening is verstrekt). Hydrobag betwist dat sprake is van een overeenkomst van geldlening waarover rente is verschuldigd.
4.24.
Dat een overeenkomst van geldlening tussen partijen tot stand is gekomen volgt uit het voorgaande. De rechtbank verwerpt dit door Hydrobag gevoerde verweer.
4.25.
Noventum vordert wettelijke handelsrente over het geleende bedrag vanaf 2 februari 2023. Zij heeft geen contractuele rente (in de zin van artikel 7:129c BW) gevorderd. De contractuele rente in de zin van artikel 7:129c BW, die vanaf het begin van de overeenkomst loopt, dient te worden onderscheiden van de wettelijke rente op grond van artikel 6:85 BW juncto artikel 6:119a BW, welke vorderingen pas ontstaan vanaf het moment van verzuim (Asser/Biemans & Van Schaick 7-IA 2021/43). Niet gesteld of gebleken is evenwel dat Hydrobag vanaf 2 februari 2023 in verzuim verkeerde. In haar dagvaarding heeft Noventum aangevoerd dat Hydrobag in verzuim is komen te verkeren door niet binnen de op 13 september 2023 gegeven termijn van drie dagen terug te betalen, althans op 14 september 2023 te kennen te geven dat niet te zullen doen. Uit het hiervoor overwogene volgt echter dat zij daartoe ook niet gehouden was, gelet op het bepaalde in artikel 7:129e BW (waaruit een termijn van in ieder geval zes weken volgt). Dat Hydrobag nadien in verzuim is geraakt is niet gesteld. De rechtbank zal de wettelijke handelsrente (in de zin van artikel 6:119a BW) daarom toewijzen vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
De facturen van [naam installatiebedrijf] en [naam elektrotechnisch bedrijf]
4.26.
Noventum stelt dat het door Hydrobag in de woning van [naam bestuurder van eiseres in conventie] geïnstalleerde hydrobag systeem mankementen vertoonde, zodat reparaties noodzakelijk waren. Noventum stelt dat zij daarom in haar hoedanigheid van bestuurder van Hydrobag opdracht heeft gegeven aan derden ( [naam installatiebedrijf] en [naam elektrotechnisch bedrijf] ) om die gebreken aan het systeem te herstellen. Deze derden hebben voor die werkzaamheden facturen aan Hydrobag gezonden. Nadat betaling van deze facturen uitbleef heeft Noventum de facturen voor Hydrobag voldaan.
4.27.
Hydrobag betwist dat een overeenkomst tussen Hydrobag en Noventum tot stand is gekomen. Hydrobag heeft de installatie aan [naam bestuurder van eiseres in conventie] in privé geleverd. Dat volgt uit de als productie 27 overgelegde offerte. Door [naam installatiebedrijf] en [naam elektrotechnisch bedrijf] verrichte werkzaamheden vallen buiten die offerte. Dat de geleverde installatie gebreken zou vertonen is niet gebleken, zo stelt Hydrobag.
4.28.
De rechtbank oordeelt als volgt. Door Hydrobag is niet betwist dat Noventum in haar hoedanigheid als bestuurder van Hydrobag, en dus namens Hydrobag, aan derden opdracht heeft gegeven om bepaalde werkzaamheden te verrichten. Reeds daarmee staat vast dat er tussen Hydrobag en deze derden een overeenkomst tot stand is gekomen. In hoeverre het systeem oorspronkelijk aan [naam bestuurder van eiseres in conventie] in privé is geleverd, in hoeverre dat systeem gebreken vertoonde, en in hoeverre Hydrobag uit dien hoofde gehouden was reparatiewerkzaamheden uit te voeren is daarbij niet relevant: feit is dat de derden van Hydrobag, vertegenwoordigd door Noventum, een opdracht hebben gekregen en deze hebben geaccepteerd.
4.29.
Deze werkzaamheden zijn vervolgens (logischerwijs) ook aan Hydrobag gefactureerd. Niet betwist is dat Hydrobag deze facturen onbetaald heeft gelaten, en dat Noventum ze vervolgens heeft voldaan. Gelet op het bepaalde in artikel 6:30 BW staat het een derde (in dit geval Noventum) in beginsel vrij om de schuld van een ander (Hydrobag) te voldoen, en is niet gebleken dat dit in dit geval anders was.
4.30.
Daarmee resteert de vraag of Hydrobag daarmee ook gehouden is om die betaling op haar beurt weer aan Noventum te vergoeden. Noventum voert in dit verband zelf aan dat de door haar gedane betaling “aan te merken is” als “schade” en om die reden aan haar moet worden vergoed. De rechtbank ziet zonder nadere toelichting – die ontbreekt - niet waarom en hoe deze betaling (waartoe Noventum in haar eigen visie notabene onverplicht is overgegaan) aangemerkt kan worden als door Noventum geleden schade. Voor zover de stellingen van Noventum aldus moet worden begrepen dat hier sprake zou zijn van subrogatie als bedoeld in artikel 6:150 BW geldt dat het hier om subrogatie als in dat artikel sub d bedoeld. Daarvoor zou echter nodig zijn (geweest) dat de betaling van de derden door Noventum op plaatsvond op grond van een met Hydrobag gesloten overeenkomst, en het bestaan daarvan is gesteld noch gebleken.
4.31.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat niet is gebleken van een grondslag waarop Hydrobag gehouden is de door Noventum aan de derden gedane betaling op haar beurt weer aan Noventum te vergoeden. De daartoe ingestelde vordering wordt daarom afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.32.
De buitengerechtelijke kosten die Noventum stelt te hebben gemaakt vanwege de inkomende en uitgaande correspondentie, gevoerde telefoongesprekken en de besprekingen tussen advocaten worden afgewezen. De rechtbank verwijst naar haar eerdere oordeel dat niet gebleken is dat in de aanloop van de procedure sprake was van verzuim aan de zijde van Hydrobag.
Advocaatkosten
4.33.
Noventum heeft gevorderd Hydrobag te veroordelen in de volledige advocaatkosten. Een dergelijke afwijking van het regime van artikel 237-240 Rv is alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Daarvan kan sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Van dergelijke omstandigheden is in de onderhavige procedure niet gebleken.
Beslag- en proceskosten
4.34.
Hydrobag zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Noventum. Het voor het beslagrekest verschuldigde griffierecht (bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakt) zal ambtshalve in mindering worden gebracht op het griffierecht van de bodemprocedure. De gevorderde vergoeding van die kosten zal daarom worden afgewezen.
4.35.
De rechtbank ziet op grond van de billijkheidscorrectie bovendien aanleiding Hydrobag te veroordelen in een deel van het bij Noventum ni rekening gebrachte griffierecht omdat de vordering slechts gedeeltelijk wordt toegewezen en een deel van de kosten voor het griffierecht als nodeloos gemaakt of veroorzaakt heeft te gelden. Het verschil tussen het door de rechtbank aan Noventum in rekening gebrachte griffierecht (een bedrag van € 5.737,00, vastgesteld op een totale vordering van meer dan € 100.000,00) en het griffierecht dat Hydrobag krachtens de proceskostenveroordeling aan Noventum moet vergoeden (een bedrag van € 2.837,00, het griffierecht op grond van het lagere uiteindelijk toegewezen bedrag dat minder is dan € 100.000,00) zal bij toepassing van de billijkheidscorrectie voor rekening van Noventum blijven.
4.36.
De voor toewijzing gereed liggende proceskosten aan de zijde van Noventum worden daarom tot op heden begroot op:
explootkosten € 106,73
griffierecht 2.837,00
nakosten 178,00
salaris advocaat
3.858,00(2 pnt. x € 1.929,00)
totaal € 6.979,73
De voor toewijzing gereed liggende beslagkosten worden aan de zijde van Noventum tot op heden begroot op:
deurwaarderskosten € 915,61
salaris advocaat
1.929,00(1 pnt. x € 1.929,00)
totaal € 2.844,61
4.37.
De nevengevorderde rente over de proces- en beslagkosten worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven.

5.De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie

5.1.
De vordering in conventie (onder I) is deels toegewezen. De voorwaarde waaronder Hydrobag haar vordering in reconventie heeft ingesteld is daarmee in vervulling gegaan. Aldus dient te worden beslist op de voorwaardelijke eis in reconventie.
5.2.
Hydrobag stelt dat Noventum haar taak als bestuurder niet behoorlijk heeft vervuld omdat zij in haar hoedanigheid van bestuurder in strijd met artikel 16 lid 6 van de statuten van Hydrobag heeft gehandeld. In de statuten is bepaald dat een bestuurder niet deelneemt aan besluitvorming indien hij/zij daarmee direct of indirect een persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. In dergelijke situaties dienen besluiten te worden genomen door de algemene vergadering. Hydrobag stelt dat de overeenkomst van geldlening in strijd met deze bepaling tot stand is gekomen omdat Noventum zowel namens Hydrobag als zichzelf heeft gehandeld en zij een belang had de geldlening tegen voor haar gunstige voorwaarden te verstrekken. Door het tot stand brengen van een onmiddellijk opeisbare lening heeft Noventum de belangen van het noodlijdende Hydrobag op onvoldoende wijze voor ogen gehouden, aldus Hydrobag. Noventum was er mee bekend dat Hydrobag niet op korte termijn zou kunnen terugbetalen. De onherroepelijke opeising van de lening zou het faillissement van Hydrobag inleiden, zo stelt zij. Noventum heeft haar taak als bestuurder niet behoorlijk vervuld en handelde in strijd met het bepaalde in artikel 2:9 juncto 6:162 BW. Als gevolg van het aangaan van de overeenkomst van geldlening voert Hydrobag aan schade te hebben geleden tot een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met de schade die Hydrobag vanwege onnodige kosten heeft gemaakt, op te maken bij staat.
5.3.
Noventum betwist dat bij de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening sprake is geweest van een tegenstrijdig belang. Het noodlijdende Hydrobag had een dringende liquiditeitsbehoefte en het aantrekken van een externe financiering bleek geen optie (Hydrobag viel onder Bijzonder Beheer). Het verkrijgen van een externe financiering zou onder die omstandigheden tot een zeer hoge rentelast hebben geleid. Door het verstrekken van de lening heeft Noventum getracht Hydrobag in rustig vaarwater te krijgen en een faillissement te voorkomen. Noventum betwist dat Hydrobag vanwege het verstrekken van de lening schade heeft geleden.
5.4.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Van aansprakelijkheid op grond van onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9 BW is pas sprake bij een onmiskenbare, duidelijke tekortkoming. Er moet sprake zijn van een ernstig verwijt aan de betrokken bestuurder (Hoge Raad 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959
Willemsen Beheer). Bij de beoordeling of de bestuurder een ernstig verwijt treft, moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken. Van een ernstig verwijt is in beginsel sprake indien is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen. De bestuurder kan echter feiten en omstandigheden aanvoeren op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het schenden van statutaire bepalingen geen ernstig verwijt oplevert (Hoge Raad, ECLI:NL:HR:AE7011
Berghuizer Papierfabriek).
5.5.
Uit het verhandelde ter zitting volgt dat Hydrobag met een liquiditeitstekort kampte toen Noventum als bestuurder aantrad. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens Hydrobag verklaard dat de (middellijk) aandeelhouders destijds bij Noventum hebben aangedrongen op het verkrijgen van een financiering en dat het om die reden was dat Noventum overging tot het verstrekken van een geldlening. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dát het feit dat er een geldlening werd verstrekt als zodanig geen ernstig verwijt oplevert. Echter, het feit dat Noventum daartoe is overgegaan zonder voorafgaande afstemming met de AvA van Hydrobag, en zonder daarbij op voorhand voorwaarden overeen te komen, in het bijzonder over de wijze en termijn waarop de lening terugbetaald zou moeten worden, levert naar oordeel van de rechtbank wél een ernstig verwijt op.
5.6.
Immers, niet alleen was Noventum zelf als uitlener partij bij de geldleningsovereenkomst, zij vertegenwoordigde in haar rol als bestuurder ook als enige haar wederpartij, Hydrobag. Feitelijk deed Noventum dus zaken met zichzelf. Daarbij was onmiskenbaar sprake van een tegenstrijdig belang, bijvoorbeeld waar het ging om het maken van afspraken over de termijn waarop terugbetaald zou moeten worden. Noventum had er als uitlenende partij belang bij dat die termijn zo kort mogelijk zou zijn, terwijl Hydrobag belang had bij een lange(re) termijn. De statuten van Hydrobag schreven voor dat Noventum in dat geval niet buiten de aandeelhouders om mocht handelen, en dat heeft zij wel gedaan. Feitelijk bracht Noventum, zoals in deze procedure is gebleken, Hydrobag daarmee in de positie dat zij gebonden werd aan een lening die op ieder moment opgezegd zou kunnen worden, en welke vervolgens binnen zes weken terugbetaald zou moeten worden. Daarbij klemt dat Noventum, als bestuurder van Hydrobag, als geen ander wist dat de lening juist werd verstrekt om nijpend tekort aan te vullen, en dus ook heel goed wist dat het onwaarschijnlijk was dat Hydrobag in staat zou zijn op korte termijn terug te betalen. Dat Noventum vervolgens nog wel met Hydrobag heeft onderhandeld over aanvullende of afwijkende voorwaarden maakt dit niet anders. Hydrobag stond op dat moment immers al met de rug tegen de muur: de lening was al verstrekt, en indien zij niet zou instemmen met de op dat moment door Noventum voorgestelde voorwaarden bleef de dreiging van een terugbetalingsverplichting op korte termijn boven haar hoofd hangen.
5.7.
Gelet op dit alles valt Noventum een ernstig verwijt te maken ten aanzien van haar handelen rondom het aangaan van de geldleningsovereenkomst, en is zij aansprakelijk voor dientengevolge door Hydrobag geleden schade.
5.8.
Echter, onvoldoende is aannemelijk geworden dat het handelen van Noventum, voor zover ernstig verwijtbaar, aan de zijde van Hydrobag ook daadwerkelijk tot schade heeft geleden. Hydrobag stelt dat deze schade bestaat uit het feit dat zij nu gehouden is het geleende bedrag terug te betalen. Echter, feit is dat dit bedrag op de rekening van Hydrobag is gestort. In de (hypothetische) situatie dat Noventum niet onrechtmatig had gehandeld was er ofwel geen sprake geweest van een geldleningsovereenkomst (en had Hydrobag dus überhaupt nooit de beschikking gehad over dit bedrag) ofwel een geldleningsovereenkomst met andere voorwaarden (die op enig moment ook terugbetaald had moeten worden). Kortom: het feit dat het geleende bedrag terugbetaald moet worden kan niet worden beschouwd als schade die een gevolg is van onrechtmatig handelen van Noventum.
5.9.
Dat dit handelen op andere wijze tot schade aan de zijde van Hydrobag heeft geleid is evenmin gebleken. Hydrobag stelt weliswaar nog dat zij door het handelen en/of nalaten van Noventum is opgezadeld met onnodige kosten maar deze zijn niet onderbouwd. De onder II gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure en de onder III gevorderde verklaring voor recht zullen daarom eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
5.10.
Hydrobag zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld, aan de zijde van Noventum tot op heden begroot op € 3.858,00 (2 pnt. x € 1.929,00).

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt Hydrobag om aan Noventum te betalen een bedrag van € 92.907,79, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente te rekenen vanaf de 15e dag na de dag van dit vonnis;
6.2.
veroordeelt Hydrobag in de proces- en beslagkosten, welke aan de zijde van Noventum tot op heden worden begroot op (€ 6.979,73 + € 2.844,61 =) € 9.824,34, te vermeerderen met een bedrag van € 92,00 indien niet tijdig aan die veroordeling wordt voldaan en betekening van het vonnis plaatsvindt en te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de 15e dag na de dag van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af,
6.6.
veroordeelt Hydrobag in de proceskosten, welke aan de zijde van Noventum worden begroot op € 3.858,00, te vermeerderen met wettelijke rente te rekenen vanaf de 15e dag na de dag van dit vonnis;
6.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.
rh/477