ECLI:NL:RBNNE:2024:4280

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
LEE 24/3893
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 25 oktober 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het dagelijks bestuur van Werkplein Drentsche Aa, dat zijn bezwaarschrift tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk had verklaard. Dit eerdere besluit, genomen op 29 augustus 2024, betrof de voortzetting van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Verzoeker stelde dat hij recht had op een bedrijfsuitkering, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het verzoek om voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 9 oktober 2024 werd duidelijk dat verzoeker geen schulden had en dat zijn bijstandsuitkering doorliep. Bovendien had hij op 7 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor een bedrijfsuitkering, waarover nog geen beslissing was genomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker de uitkomst van de beroepszaak kon afwachten en dat er geen noodzaak was voor een voorlopige voorziening. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3893

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

en

het dagelijks bestuur van Werkplein Drentsche Aa, het dagelijks bestuur

(gemachtigde: J.W. Heidergott).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 7 oktober 2024, waarin zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 29 augustus 2024 niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, bijgestaan door [betrokkene] , en de gemachtigde van het dagelijks bestuur. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.2.
Daarna heeft verzoeker nadere stukken opgestuurd. Deze zijn echter geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Daarom stuurt de voorzieningenrechter deze stukken aan verzoeker terug.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt hij uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Bij besluit van 29 augustus 2024 heeft het dagelijks bestuur verzoeker medegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW) ongewijzigd doorloopt. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
3.1.
Bij het besluit van 7 oktober 2024 heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 29 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft het college aangegeven dat het bezwaar niet is gericht tegen een besluit op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb). Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het college aangegeven dat verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen de periode waarin hij in het buitenland mag verblijven. Hierbij heeft verzoeker gerefereerd aan het besluit van 29 augustus 2024. Het besluit van 29 augustus 2024 ziet, aldus het dagelijks bestuur, echter op het ongewijzigd doorlopen van de bijstandsuitkering en niet op een verblijf in het buitenland.
3.2.
Op 3 oktober 2024 heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Op de zitting heeft hij beroep ingesteld tegen het besluit van 7 oktober 2024. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer LEE 24/3952. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om voorlopige voorziening samenhangt met de beroepszaak tegen het besluit op bezwaar van 7 oktober 2024.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Op de zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij zijn verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend omdat hij een bedrijfsuitkering op grond van de PW had moeten ontvangen. Deze heeft hij niet ontvangen en gelet hierop verzoekt verzoeker eveneens om een schadevergoeding ten bedrage van € 26.000,-.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft. Zijn verzoek gaat over schadevergoeding en over een bedrijfsuitkering. Op de zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij op dit moment geen schulden heeft en dat zijn bijstandsuitkering op dit moment gewoon doorloopt; verder heeft hij op 7 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor een bedrijfsuitkering op grond van de PW waarop het dagelijks bestuur nog niet heeft beslist. Gelet hierop vindt de voorzieningenrechter dat verzoeker de behandeling in de beroepszaak kan afwachten. Hij is dan ook van oordeel dat er geen onverwijlde spoed is en dat er geen voorlopige voorziening nodig is.

Conclusie en gevolgen

6. Nu er geen spoedeisend belang is, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor vergoeding van het griffierecht en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.