ECLI:NL:RBNNE:2024:4220

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
18-111458-20 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In de zaak met parketnummer 18/111458-20 heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie had op 9 februari 2023 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de veroordeelde de verplichting krijgt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van 372.012,50 euro. Tijdens de behandeling op 8 oktober 2024 heeft de officier van justitie zijn vordering gehandhaafd, maar met de aanpassing dat de opbrengsten van aangever [naam] in mindering moeten worden gebracht, waardoor het wederrechtelijk verkregen voordeel op 266.512,50 euro werd geschat.

De verdediging heeft betoogd dat bedragen die in een civiele procedure zijn toegewezen aan de benadeelde partijen in mindering moeten worden gebracht op de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van 2 juni 2020 en heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van gepleegde strafbare feiten, waaronder oplichting en verduistering. De rechtbank concludeert dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van 169.000 euro aan de veroordeelde kan worden toegerekend, en legt de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat.

De rechtbank heeft daarbij gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening moet worden gehouden met vorderingen van benadeelde derden. De rechtbank heeft geen redenen gezien om het op te leggen bedrag te verlagen en heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van 169.000 euro aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/111458-20
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 22 oktober 2024 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde]

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 9 februari 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 372.012,50 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/111458-20 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 oktober 2024.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vordering tot ontneming gehandhaafd, met dien verstande dat de in het rapport genoemde opbrengsten ten aanzien van aangever [naam] in mindering moeten worden gebracht op het toe te wijzen bedrag, vanwege het sepot ten aanzien van aangever [naam] . Dit maakt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op 266.512,50.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de civiele zaak toegewezen bedrag van aangevers [naam] en [naam] in mindering moet worden gebracht op de toe te wijzen ontnemingsvordering. Daarnaast heeft hij verzocht om, bij toewijzing van (een deel van) de vorderingen van de benadeelde partijen in de hoofdzaak, het toe te wijzen bedrag aan een benadeelde partij in mindering te brengen op het te betalen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.

Bewijsmiddelen 1

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 2 juni 2020.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 8 oktober 2024 in de zaak met parketnummer 18/111458- 20 veroordeeld ter zake van twee maal oplichting en drie maal verduistering.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 2 juni 2020.
Toerekening
Voor de vaststelling of een natuurlijk persoon wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het handelen van een rechtspersoon volstaat het, volgens vaste jurisprudentie,2 om vast te stellen:
dat die natuurlijke persoon volledige dan wel in belangrijke mate zeggenschap heeft over die rechtspersoon;
dat hij over het vermogen van die rechtspersoon kon beschikken;
3. dat het verkregen voordeel heeft kunnen strekken tot voordeel van de natuurlijke persoon, welk voordeel de natuurlijke persoon kan worden toegerekend.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde de enige bestuurder was van [bedrijf 1] (handelsnaam: [bedrijf 2] ).3 Aandeelhouder van [bedrijf 1] was [bedrijf 3] Veroordeelde was bedrijfsleider en bemiddelde over de inkoop en verkoop van boten. Daarnaast ging veroordeelde, naar eigen zeggen, in de aanloop naar het faillissement, op zoek naar een nieuwe investeerder. Verder stuurde hij het personeel aan. Hij had dan ook in belangrijke mate zeggenschap over [bedrijf 1] Uit bankafschriften is gebleken dat na de betalingen van de koopprijs van de boten aan [bedrijf 1] ook geld werd overgemaakt naar [bedrijf 3] , waarvan veroordeelde de enige bestuurder en 50% aandeelhouder was. De betalingen hebben daarom ook tot zijn voordeel kunnen strekken.
Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van [bedrijf 1] aan veroordeelde kan worden toegerekend.
Aangevers [naam] en [naam]
Ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde in een civiele procedure is veroordeeld tot een schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam] en [naam] . Het betreft een civiel vonnis van 15 april 2020, welk vonnis is bekrachtigd bij arrest van 26 juli 2022.
Artikel 36e, negende lid, Sr bepaalt dat bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de aan de benadeelde derden in rechte toegekende vordering in mindering wordt gebracht. Hoewel niet zonder meer vaststaat dat de vordering volledig is voldaan, zal de rechtbank deze opbrengsten niet bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrekken.
Aangever [naam]
Aangever [naam] heeft 129.000,- betaald voor de Zarro Maxx 27 220 PK. Op 22 januari 2019 ontving aangever [naam] de factuur van veroordeelde. Aangever heeft de factuur op 25 januari 2019 volledig voldaan door middel van een bankoverschrijving.4 Uit de bankafschriften is gebleken dat dit bedrag is voldaan.5 [bedrijf 1] is echter failliet gegaan en de boot is nooit geleverd.6
Aangever [naam]
Aangever [naam] is met veroordeelde overeengekomen dat de koopprijs 46.000,- zou bedragen, waarbij aangever meteen 40.000,- zou betalen. De boot zou meteen worden geleverd, maar de boot zou tot en met april 2019 bij [bedrijf 1] blijven liggen. Op 28 februari 2019 is de boot door een ander opgehaald.7
Dit leidt tot de volgende berekening:
Opbrengsten:
Aangever [naam] : 129.000,-
Aangever [naam] : 40.000,-Totaal: 169.000,-
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde 169.000,- voordeel heeft genoten.
De rechtbank ziet geen redenen de op te leggen betalingsverplichting op een lager bedrag te stellen dan het hiervoor genoemde bedrag aan genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 169.000,-
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 169.000,- (zegge: honderdnegenenzestigduizend euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.M. Spooren en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 oktober 2024.
mr. E.P. van Sloten is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreft het processen-verbaal die in de wettelijke
vorm, op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren zijn opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer PANOTTI / NN1R019035, gesloten op 27 mei 2020.
2 HR 6 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4672.
3 Pagina 29.
4 Pagina 465.
5 Pagina 484.
6 Pagina 465.
7 Pagina 664.