ECLI:NL:RBNNE:2024:4144

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
LEE 24/3970
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake buiten behandeling stelling aanvraag Participatiewet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden heeft deze aanvraag met het besluit van 27 september 2024 buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het verzoek is op 16 oktober 2024 op zitting behandeld.

Verzoeker heeft op 2 augustus 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd. Het college heeft herhaaldelijk om nadere informatie gevraagd, waaronder bankafschriften over een bepaalde periode. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat verzoeker niet voldoende gegevens heeft aangeleverd om zijn aanvraag te onderbouwen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen bijstandsuitkering ontvangt en dat er een spoedeisend belang is, maar oordeelt dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld.

De voorzieningenrechter legt uit dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij verzoeker ligt en dat hij moet aantonen dat hij recht heeft op bijstand. Het college heeft verzoeker herhaaldelijk om informatie gevraagd, maar verzoeker heeft niet volledig voldaan aan deze verzoeken. De voorzieningenrechter concludeert dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en verwacht dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt en geen voorschot op een uitkering ontvangt. Er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3970

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.C. Haanappel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, het college
(gemachtigde: S. van der Meulen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 27 september 2024 buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 2 augustus 2024 heeft verzoeker een bijstandsuitkering aangevraagd.
2.1.
Bij brief van 6 augustus 2024 heeft het college bij verzoeker om nadere informatie gevraagd. Hierbij heeft het college – onder andere – verzocht om de bankafschriften van zijn rekeningen over de periode 29 april 2024 tot en met 29 juli 2024.
2.2.
Bij brief van 15 augustus 2024 heeft het college nogmaals bij verzoeker om nadere informatie gevraagd. Hierbij heeft het college – onder andere – verzocht om de bankafschriften van al zijn rekeningen over de periode 29 april 2024 tot en met 29 juli 2024.
2.3.
Bij besluit van 27 augustus 2024 heeft het college aan verzoeker een voorschot ten bedrage van € 50,- verstrekt.
2.4.
Bij brief van 19 september 2024 heeft het college verzoeker verzocht om nadere informatie. Hierbij heeft het college verzocht om de afschriften van een tweetal bankrekeningen over de periode 29 april 2024 tot en met 29 juli 2024.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure
kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker sinds op dit moment geen bijstandsuitkering (meer) ontvangt en acht het aannemelijk dat verzoeker op dit moment niet over andere inkomsten beschikt. De voorzieningenrechter neemt in het geval van verzoeker aan dat spoedeisend belang bestaat bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
4. Verzoeker voert aan dat hij de gevraagde informatie dan wel bewijsstukken wel heeft aangeleverd. Ook geeft verzoeker aan dat het college over voldoende objectief beoordeelde informatie dan wel bewijsstukken beschikt om de aanvraag verder in behandeling te nemen en het recht op bijstand vast te stellen.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij, aan de hand van de gronden van verzoeker, of het besluit na bezwaar in stand zal blijven.
6. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits verzoeker de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het college gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover verzoeker redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
7. Volgens vaste rechtspraak moet iemand die bijstand aanvraagt aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. Ook hier geldt de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de PW en moet verzoeker mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op verzoeker. Hij moet daarom feiten en omstandigheden stellen en duidelijkheid geven over bijvoorbeeld de herkomst van contante gelden en de manier waarop in het levensonderhoud is voorzien. Tegelijk geldt dat het college op grond van artikel 3:2 van de Awb bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart over de relevante feiten en de af te wegen belangen: de onderzoeksplicht.
8. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het college in zowel de brief van 6 augustus 2024 als in de brief van 15 augustus 2024 bij verzoeker gegevens heeft opgevraagd. In deze brieven heeft het college uiteengezet welke gegevens het precies wenst te ontvangen. Zo heeft het college – onder andere – verzocht om (bank)afschriften van alle rekeningen en accounts vanaf 29 april 2024 tot en met 29 juli 2024. Hierbij heeft college aangegeven dat het dan – onder andere – gaat om alle betaalrekeningen, spaarrekeningen, gokaccounts en andere rekeningen en accounts.
8.1.
In het verweerschrift heeft het college (nogmaals) geconcretiseerd welke gegevens het precies van verzoeker wenst te ontvangen. Het gaat hierbij om de afschriften van het Unibet-account, de bankafschriften van de ING-rekening over de periode 17 juni 2024 tot en met 28 juni 2024 en een correct en duidelijk overzicht van verzoekers Jacks account. Hierbij heeft het college aangegeven dat Unibet verplicht is om financiële gegevens voor een bepaalde periode te bewaren en dat verzoeker deze gegevens via een mail kan opvragen bij de helpdesk van Unibet. Met betrekking tot het Jacks account heeft het college aangegeven dat de door verzoeker overgelegde schermafdrukken onvoldoende zijn nu hieruit niet kan worden afgeleid of de transacties aansluitend zijn. Ook lijken er, als de schermafdrukken worden vergeleken met de afschriften van de ABN-AMRO-rekening, transacties te ontbreken. Ten slotte is op de schermafdrukken niet zichtbaar op wiens naam het account staat. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college nog verduidelijkt dat een overzicht van de transacties is te overleggen als verzoeker inlogt op zijn account.
8.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voor de beoordeling of verzoeker in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is zijn financiële situatie een essentieel gegeven. De door het college gevraagde gegevens hebben daar betrekking op en het college heeft deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht opgevraagd. Verzoeker heeft de gevraagde gegevens niet volledig overgelegd. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat verzoeker onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. Het betoog van verzoeker dat er sprake was van een misverstand nu het college pas op 19 september 2024 concreet heeft gevraagd om de stukken volgt de voorzieningenrechter niet. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de mail van 19 september 2024 niet het eerste moment was dat het college bij verzoeker om de gegevens heeft gevraagd. Het college had immers bij de brieven van 6 augustus 2024 en 15 augustus 2024 ook al om de gegevens van alle bankrekeningen en gokaccounts van verzoeker verzocht. In die brieven heeft het college weliswaar niet expliciet alle rekeningnummers van verzoeker genoemd, echter was dat op dat moment ook niet mogelijk omdat het college niet op de hoogte was van welke rekeningen verzoeker zoal had.
9. Gelet op het vorenoverwogene was het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om verzoekers aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat – met de huidige stand van zaken – het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden.
10. Het bovenstaande neemt niet weg dat, als verzoeker gedurende de bezwaarprocedure alsnog alle stukken aanlevert waar het college om heeft verzocht, het college dan weliswaar bevoegd is om de buitenbehandelingstelling te handhaven, maar dat het hiertoe niet verplicht is [1] . In die situatie heeft het college namelijk de ruimte om alsnog inhoudelijk te beslissen op de aanvraag. Bij de beslissing om de buitenbehandelingstelling te handhaven moet het college een belangenafweging maken. Bij deze belangenafweging mogen de gevolgen van het besluit om niet alsnog op de aanvraag te beslissen voor belanghebbende niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Gelet hierop heeft verzoeker, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, het zelf in de hand om het college te bewegen om zijn aanvraag om een bijstandsuitkering in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt en hij ook geen voorschot op een uitkering krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2793