ten aanzien van parketnummer 18-139201-23openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 primair en 2 primair van parketnummer 18-143904-23 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest en oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend is, gelet op de bewijsbaar geachte feiten, de vastgestelde stoornissen bij verdachte en het hoge recidiverisico. De officier van justitie acht het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, niet opportuun, omdat het recidiverisico daarvoor te hoog is, het probleembesef- en inzicht bij verdachte ontbreekt en er daarom getwijfeld kan worden aan de motivatie van verdachte.
Mocht de rechtbank wel de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden opleggen, dan vordert de officier van justitie om de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen en daarnaast de gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden en daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Straf
Verdachte heeft zich tot twee keer toe schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Op 21 april
2023 heeft hij het slachtoffer [slachtoffer 2] , die zijn zoon uit een handgemeen probeerde te halen, plotseling een harde vuistslag tegen het hoofd gegeven, waardoor het slachtoffer onder andere meerdere breuken in zijn gezicht heeft opgelopen. Verdachte heeft zich op gewelddadige wijze met een ruzie bemoeid, terwijl hij daar zelf niet eens bij betrokken was. Op 21 mei 2023 heeft verdachte in de trein het slachtoffer [slachtoffer] geslagen met een hamer op het hoofd. Verdachte had al eerder conflicten gehad met het slachtoffer en hij verklaarde bang voor hem te zijn, maar op dit bewuste moment heeft verdachte zeer plotseling en zonder directe aanleiding uitgehaald naar het slachtoffer. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van voornoemde slachtoffers en in het algemeen veroorzaakt dergelijk handelen hevige gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij slachtoffers en de omstanders. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, door zijn medeverdachte te filmen en aan te moedigen, terwijl deze het slachtoffer [slachtoffer 3] op het station schopte en sloeg. Ook met dit feit heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Naast de pijn en angst die verdachte bij de slachtoffers heeft veroorzaakt merkt de rechtbank op dat alle drie deze feiten zich afspeelden in het openbaar (namelijk op straat, in een trein en op het station) waardoor andere mensen die er niets mee te maken hadden ook geconfronteerd werden met geweld. Dergelijk strafbaar gedrag zorgt er voor dat mensen zich niet meer veilig voelen op straat, in de trein en op het station. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat voor deze geweldsfeiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft daarbij de LOVS-oriëntatiepunten in aanmerking genomen en daarnaast acht de rechtbank het strafverzwarend dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsfeiten en dat hij de feiten in een proeftijd van een eerder veroordeling heeft gepleegd.
Uit de rapportage van 24 mei 2024 van A.J. van den Dorpel (GZ-psycholoog) en R.F. Ferdinand
(psychiater), die verdachte klinisch hebben onderzocht in Forensisch Centrum Teylingereind, volgt dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat deze stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedden. De deskundigen achten verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Maatregel
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) opleggen. Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van voornoemde gedragsdeskundigen die verdachte klinisch hebben onderzocht. Het advies houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
De bij verdachte aanwezige autismespectrumstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis waren aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde. Gelet op de grote hoeveelheid risicofactoren en het ontbreken van beschermende factoren wordt het risico op recidive van geweldsfeiten als hoog geschat.
Gelet op de vastgestelde psychopathologie en de samenhang daarvan in de feiten, stellen onderzoekers dat langdurige behandeling noodzakelijk is om in de toekomst recidive te voorkomen. Tijdens een dergelijk behandeltraject, gericht op het verminderen van het recidiverisico, is het volgende van belang. Er is psycho-educatie nodig ten aanzien van de vastgestelde diagnoses, zodat verdachte meer zicht krijgt op zijn tekorten (vanuit het autisme), en op zijn motieven (vanuit de persoonlijkheid). Tevens is het belangrijk om meer helderheid te verkrijgen over de betreffende delictscenarios. Een motivatietraject, waarin wordt gewerkt aan probleembesef, en mogelijk probleeminzicht, kan helpen om uiteindelijk gezamenlijk behandeldoelen te definiëren, zodat risicofactoren kunnen worden beïnvloed. Daar waar het, gezien het autisme, niet lukt om het zelfinzicht te vergroten, kan ook worden gewerkt volgens gedragstherapeutische principes. Hoe dan ook is duidelijk dat de pathologie ernstig is en moeizaam te beïnvloeden. Daarom wordt een langdurig behandeltraject voorzien, dat jaren in beslag kan nemen. Gezien de grote moeite die verdachte heeft om aan andere mensen, zoals behandelaars, te vertellen wat hem bezighoudt en wat hij precies meemaakt, is een ambulant traject niet haalbaar. Een klinisch traject, waarbij hij wordt geobserveerd door een behandelteam, en van daaruit feedback kan krijgen via interventies, is daarom nodig om het recidiverisico te beïnvloeden.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van het advies, ten aanzien van de stoornissen, het recidiverisico en het advies om verdachte een langdurig behandeltraject te laten volgen, verenigen en neemt deze over. Dat is anders voor wat betreft het advies een tbs met dwangverpleging op te leggen.
Hoewel de rechtbank de redenering van de deskundigen Van den Dorpel en Ferdinand dienaangaande goed kan volgen, neemt de rechtbank dit advies niet over. De rechtbank stelt vast dat verdachte nog jong is en dat hij nog nooit een behandeling heeft gevolgd. Daarnaast kan een langdurige (klinisch) behandeltraject, zoals geadviseerd door deskundigen Van den Dorpel en Ferdinand, eveneens plaatsvinden in het kader van te stellen voorwaarden. Verdachte heeft ook aangegeven gemotiveerd te zijn voor een klinische behandeling. De rechtbank acht deze argumenten, samen met het positieve advies van de reclassering, doorslaggevend voor de beslissing om tbs met voorwaarden op te leggen en gaat daartoe dan ook over. Daarbij worden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden gesteld. Hoewel er nog geen concrete opnamedatum in een kliniek is, is verdachte hiervoor aangemeld en staat hij op de wachtlijst.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden te bevelen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
Gelet op de op te leggen maatregel en op de duur van de op te leggen straf, zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen.
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding: