ECLI:NL:RBNNE:2024:4076

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
18.143904.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging met terbeschikkingstelling

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden in Winschoten en Groningen, waarbij de verdachte met een hamer op het hoofd van een slachtoffer sloeg en een ander slachtoffer zwaar mishandelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische stoornissen, maar dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet overgenomen, omdat de verdachte nog jong is en nog nooit een behandeling heeft ondergaan. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van immateriële en materiële schade aan de slachtoffers.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18-143904-23 ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18-139201-23 en 18-225315-23 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-192443-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2002 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 september 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 18-143904-23
1. hij op of omstreeks 21 mei 2023 te Winschoten in de gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, met een (klauw)hamer op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, althans die [slachtoffer] heeft geraakt op zijn hoofd achter het oor, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 mei 2023 te Winschoten in de gemeente Oldambt
[slachtoffer] , heeft mishandeld door met een (klauw)hamer op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en die [slachtoffer] daarbij te raken op zijn hoofd achter het oor;
2. hij op of omstreeks 21 april 2023 te Winschoten in de gemeente Oldambt aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere aangezichtsfracturen en/of een bloeduitstorting op het jukbeen en/of in het oogwit en/of enige (zichtbare) scheefstand neus, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] (van korte afstand) (met kracht) met zijn vuist en/of zijn hand een
(harde) klap en/of (harde) slag in en/of tegen het gezicht te geven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 april 2023 te Winschoten in de gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, (van korte afstand) (met kracht) met zijn vuist en/of zijn hand een (harde) klap en/of (harde) slag in en/of tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 april 2023 te Winschoten in de gemeente Oldambt
[slachtoffer 2] , heeft mishandeld door (van korte afstand) (met kracht) met zijn vuist en/of hand in het gezicht van die [slachtoffer 2] te slaan ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] een gebroken neus (en ander letsel) heeft opgelopen;
ten aanzien van parketnummer 18-139201-23
hij op of omstreeks 15 maart 2022 te Groningen openlijk, te weten, op/aan/bij het [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door (- zakelijk weergegeven -) hem (meermalen en/of met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of proberen te tackelen/van achteren (en vanuit een achtervolging) onderuit te trappen en/of (meermalen en/of met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te trappen/schoppen en/of stampen;
ten aanzien van parketnummer 18-225315-23hij in de periode van 29 september 2021 tot en met 4 november 2021, te Wageningen en/of Delft, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een hoeveelheid geld (van in totaal: 649,- euro), althans een of meer voorwerpen
  • heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
  • gebruik heeft gemaaktterwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 primair en 2 primair van parketnummer 18-143904-23.
Ten aanzien van feit 2 primair (zware mishandeling van [slachtoffer 2] ) heeft zij in het bijzonder aangevoerd dat gelet op de medische informatie en de fotos in het dossier het letsel is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel en dat voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de feiten onder parketnummers
18-139201-23 en 18-225315-23.
Zij heeft ten aanzien van parketnummer 18-139201-23 (openlijke geweldpleging) in het bijzonder aangevoerd dat door aanwezig te zijn en dingen te roepen, verdachte nog geen significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 primair en 2 primair van parketnummer 18-143904-23 en van de feiten onder parketnummers 18-139201-23 en 18-225315-
23. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot parketnummer 18-143904-23, feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair.
Zij heeft ten aanzien van parketnummer 18-143904-23, feit 1 primair (poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] ), in het bijzonder aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou intreden, omdat verdachte heeft verklaard dat hij zacht heeft getikt met de hamer en dat -anders dan aangever stelt- het letsel zeer beperkt was.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van parketnummer 18-139201-23 (openlijke geweldpleging) in het bijzonder aangevoerd dat door aanwezig te zijn en dingen te roepen, verdachte nog geen significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18-143904-23
Feit 1 (slachtoffer [slachtoffer] )
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 24 september 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik kwam [slachtoffer] tegen op het station in Winschoten. We liepen de trein in. Ik heb hem daarna met een hamer op zijn hoofd getikt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 juni 2023,opgenomen op pagina 80 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023147592 d.d. 14 juni 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Hoe heb jij [slachtoffer] geslagen?
A: Met de klauwhamer tegen zijn hoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 mei 2023, opgenomen oppagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 21 mei 2023 stapte ik in de trein op het station te Winschoten. Net voordat ik was ingestapt zag ik een andere man op het perron staan, die blijkbaar bij dezelfde deur wilde instappen als ik. We hadden even oogcontact, ik zei alleen hallo tegen hem en ik stapte dus vervolgens de trein in. Ik voelde plotseling een scherpe pijn achter mijn rechteroor. Ik keek om en zag de man achter me staan waar ik net hallo tegen had gezegd. Ik zag dat hij een hamer in zijn handen vasthield. Ik voelde toen aan mijn hoofd en zag aan mijn handen bloed zitten, afkomstig van de wond achter mijn oor.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2023, losbijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van het gerelateerde in de aangifte in dit proces, verklaar ik het volgende.
Op de jas van aangever zat een beetje bloed.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer] een zacht tikje heeft gegeven met de hamer en dat hij niet de intentie had om aangever iets aan te doen.
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel bewezen. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier zwaar lichamelijk letsel aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij bewust niet hard heeft geslagen en het letsel dat aangever heeft opgelopen minimaal lijkt te zijn, is de rechtbank van oordeel dat het onverhoeds slaan met een klauwhamer tegen het hoofd, een kwetsbaar lichaamsdeel, in een dynamische situatie, namelijk bij het inen uitstappen van een trein, een aanmerkelijke kans oplevert dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm kan het niet anders kan zijn dan dat verdachte de kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Het primair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 (slachtoffer [slachtoffer 2] )Primair
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde (zware mishandeling) niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel moet worden vooropgesteld dat artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht een (niet limitatieve) opsomming bevat van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. Met betrekking tot botfracturen is in de regel sprake van zwaar lichamelijk letsel indien sprake is van operatief ingrijpen waarbij onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen meeweegt (HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051).
Uit het dossier blijkt dat verdachte een harde vuistslag tegen de rechterkant van het gezicht van aangever [slachtoffer 2] heeft gegeven. Hierdoor heeft aangever meerdere aangezichtsfracturen, een scheefstand van het neustussenschot en bloeduitstortingen op het jukbeen en in het oogwit opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door verdachte toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Wetboek van Strafrecht moet worden aangemerkt. Daartoe overweegt de rechtbank dat weliswaar sprake is geweest van ernstig lichamelijk letsel bij het slachtoffer, maar dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en dat er geen indicatie was dat het letsel niet (volledig en) binnen afzienbare tijd zou herstellen.
Het voorgaande betekent dat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Subsidiair
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 april 2023, opgenomen oppagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023147592 d.d. 14 juni 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2023, opgenomenop pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Ten aanzien van parketnummer 18-139201-23
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 24 september 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op het station in Groningen met [medeverdachte] . We kwamen [slachtoffer 3] tegen.
[medeverdachte] zei dat hij hem een klap ging geven. Ik zei dat dat goed was en ik heb het gefilmd.
[medeverdachte] heeft [slachtoffer 3] geschopt. Ik heb ook geroepen: “ga hem slaan”.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 maart 2022, opgenomenop pagina 137 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022329618 d.d. 19 april 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik doe aangifte van mishandeling. Op 15 maart 2022 kwam ik op het hoofdstation in Groningen. Ik zag ineens drie jongens voor mij staan. Een van de jongens ken ik als [medeverdachte] . De derde jongen was
[verdachte] . Ik zag dat [verdachte] zijn telefoon pakte en begon te filmen. Ik liep verder, maar [medeverdachte] achtervolgde me. Toen ben ik gaan rennen. Ik hoorde [verdachte] roepen:
" [medeverdachte] , pak hem." Ik heb me laten vallen. Ik lag op de grond en voelde dat [medeverdachte] mij tegen het hoofd trapte. Ik voelde dat [medeverdachte] mij drie of vier keer tegen mijn hoofd trapte.
Dit deed pijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 januari 2023,opgenomen op pagina 153 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
Op 15 januari 2022 was ik met [verdachte] op het station. Ik zag [slachtoffer 3] en ik had in het verleden problemen met hem. Ik confronteerde hem daarmee. Toen hij begon te rennen struikelde hij over zijn benen. Ik heb hem een paar trappen gegeven.
V: Jij slaat hem dus met je vuist en trapt hem, waaronder ook tegen het hoofd van de aangever. Dit klopt dus?
A: Ik heb aangever geslagen en geschopt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. Verdachte was samen met (in elk geval) medeverdachte [medeverdachte] op het station en zij kwamen aangever [slachtoffer 3] tegen. Door medeverdachte [medeverdachte] is kennelijk gezegd dat hij aangever ging slaan en daarop is verdachte gaan filmen met zijn telefoon. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] lopen vervolgens samen het slachtoffer achterna. Verdachte is niet opgehouden met filmen toen medeverdachte [medeverdachte] aangever heeft geslagen en geschopt. Sterker nog, verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] aangemoedigd om aangever te slaan.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door samen het slachtoffer te volgen, het hele voorval te filmen en medeverdachte [medeverdachte] aan te moedigen geweld te gebruiken, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht de rollen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] inwisselbaar. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Ten aanzien van parketnummer 18-225315-23
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, dit feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht feiten 1 primair en 2 subsidiair van parketnummer 18-143904-23 en het feit onder parketnummer 18-139201-23 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
ten aanzien van parketnummer 18-143904-23
hij op 21 mei 2023 te Winschoten in de gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, met een klauwhamer tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 21 april 2023 te Winschoten in de gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, met kracht met zijn vuist een harde slag tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van parketnummer 18-139201-23
hij op 15 maart 2022 te Groningen openlijk, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door hem te slaan en meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam te trappen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 18-143904-23
poging tot zware mishandeling
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van parketnummer 18-139201-23openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 primair en 2 primair van parketnummer 18-143904-23 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest en oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend is, gelet op de bewijsbaar geachte feiten, de vastgestelde stoornissen bij verdachte en het hoge recidiverisico. De officier van justitie acht het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, niet opportuun, omdat het recidiverisico daarvoor te hoog is, het probleembesef- en inzicht bij verdachte ontbreekt en er daarom getwijfeld kan worden aan de motivatie van verdachte.
Mocht de rechtbank wel de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden opleggen, dan vordert de officier van justitie om de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen en daarnaast de gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden en daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Straf
Verdachte heeft zich tot twee keer toe schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Op 21 april
2023 heeft hij het slachtoffer [slachtoffer 2] , die zijn zoon uit een handgemeen probeerde te halen, plotseling een harde vuistslag tegen het hoofd gegeven, waardoor het slachtoffer onder andere meerdere breuken in zijn gezicht heeft opgelopen. Verdachte heeft zich op gewelddadige wijze met een ruzie bemoeid, terwijl hij daar zelf niet eens bij betrokken was. Op 21 mei 2023 heeft verdachte in de trein het slachtoffer [slachtoffer] geslagen met een hamer op het hoofd. Verdachte had al eerder conflicten gehad met het slachtoffer en hij verklaarde bang voor hem te zijn, maar op dit bewuste moment heeft verdachte zeer plotseling en zonder directe aanleiding uitgehaald naar het slachtoffer. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van voornoemde slachtoffers en in het algemeen veroorzaakt dergelijk handelen hevige gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij slachtoffers en de omstanders. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, door zijn medeverdachte te filmen en aan te moedigen, terwijl deze het slachtoffer [slachtoffer 3] op het station schopte en sloeg. Ook met dit feit heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Naast de pijn en angst die verdachte bij de slachtoffers heeft veroorzaakt merkt de rechtbank op dat alle drie deze feiten zich afspeelden in het openbaar (namelijk op straat, in een trein en op het station) waardoor andere mensen die er niets mee te maken hadden ook geconfronteerd werden met geweld. Dergelijk strafbaar gedrag zorgt er voor dat mensen zich niet meer veilig voelen op straat, in de trein en op het station. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat voor deze geweldsfeiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft daarbij de LOVS-oriëntatiepunten in aanmerking genomen en daarnaast acht de rechtbank het strafverzwarend dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsfeiten en dat hij de feiten in een proeftijd van een eerder veroordeling heeft gepleegd.
Uit de rapportage van 24 mei 2024 van A.J. van den Dorpel (GZ-psycholoog) en R.F. Ferdinand
(psychiater), die verdachte klinisch hebben onderzocht in Forensisch Centrum Teylingereind, volgt dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat deze stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedden. De deskundigen achten verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Maatregel
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) opleggen. Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van voornoemde gedragsdeskundigen die verdachte klinisch hebben onderzocht. Het advies houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
De bij verdachte aanwezige autismespectrumstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis waren aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde. Gelet op de grote hoeveelheid risicofactoren en het ontbreken van beschermende factoren wordt het risico op recidive van geweldsfeiten als hoog geschat.
Gelet op de vastgestelde psychopathologie en de samenhang daarvan in de feiten, stellen onderzoekers dat langdurige behandeling noodzakelijk is om in de toekomst recidive te voorkomen. Tijdens een dergelijk behandeltraject, gericht op het verminderen van het recidiverisico, is het volgende van belang. Er is psycho-educatie nodig ten aanzien van de vastgestelde diagnoses, zodat verdachte meer zicht krijgt op zijn tekorten (vanuit het autisme), en op zijn motieven (vanuit de persoonlijkheid). Tevens is het belangrijk om meer helderheid te verkrijgen over de betreffende delictscenarios. Een motivatietraject, waarin wordt gewerkt aan probleembesef, en mogelijk probleeminzicht, kan helpen om uiteindelijk gezamenlijk behandeldoelen te definiëren, zodat risicofactoren kunnen worden beïnvloed. Daar waar het, gezien het autisme, niet lukt om het zelfinzicht te vergroten, kan ook worden gewerkt volgens gedragstherapeutische principes. Hoe dan ook is duidelijk dat de pathologie ernstig is en moeizaam te beïnvloeden. Daarom wordt een langdurig behandeltraject voorzien, dat jaren in beslag kan nemen. Gezien de grote moeite die verdachte heeft om aan andere mensen, zoals behandelaars, te vertellen wat hem bezighoudt en wat hij precies meemaakt, is een ambulant traject niet haalbaar. Een klinisch traject, waarbij hij wordt geobserveerd door een behandelteam, en van daaruit feedback kan krijgen via interventies, is daarom nodig om het recidiverisico te beïnvloeden.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van het advies, ten aanzien van de stoornissen, het recidiverisico en het advies om verdachte een langdurig behandeltraject te laten volgen, verenigen en neemt deze over. Dat is anders voor wat betreft het advies een tbs met dwangverpleging op te leggen.
Hoewel de rechtbank de redenering van de deskundigen Van den Dorpel en Ferdinand dienaangaande goed kan volgen, neemt de rechtbank dit advies niet over. De rechtbank stelt vast dat verdachte nog jong is en dat hij nog nooit een behandeling heeft gevolgd. Daarnaast kan een langdurige (klinisch) behandeltraject, zoals geadviseerd door deskundigen Van den Dorpel en Ferdinand, eveneens plaatsvinden in het kader van te stellen voorwaarden. Verdachte heeft ook aangegeven gemotiveerd te zijn voor een klinische behandeling. De rechtbank acht deze argumenten, samen met het positieve advies van de reclassering, doorslaggevend voor de beslissing om tbs met voorwaarden op te leggen en gaat daartoe dan ook over. Daarbij worden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden gesteld. Hoewel er nog geen concrete opnamedatum in een kliniek is, is verdachte hiervoor aangemeld en staat hij op de wachtlijst.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden te bevelen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
Gelet op de op te leggen maatregel en op de duur van de op te leggen straf, zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen.
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer] , tot een bedrag van 488,76 ter zake van materiële schade en 10.000,00 ter vergoedingvan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 2.073,60 ter vergoeding van materiële schade en
2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en ten aanzien van de immateriële schade dient te worden gematigd tot 1.000 en dat de vordering van [slachtoffer 2] geheel kan worden toegewezen, beide met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de gehele vordering van [slachtoffer] betwist en zij heeft geen opmerkingen ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] .
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de gestelde schade het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal daarom dit onderdeel van de vordering afwijzen.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. De rechtbank stelt vast dat het lichamelijk letsel bij de benadeelde partij minimaal was. De rechtbank is van oordeel dat door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat sprake is ernstige psychische schade en daarmee van geestelijk letsel. Schorsing van het onderzoek om dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 van parketnummer 18143904-23 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 april 2023.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Bij onherroepelijk vonnis van 17 juni 2021 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank NoordNederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 september 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 22 augustus 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu de rechtbank op 6 oktober 2022 reeds de tenuitvoerlegging heeft gelast van deze jeugddetentie, deze heeft vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en dit vonnis op 26 augustus 2024 onherroepelijk is geworden, is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18-143904-23, feit 2 primair, en parketnummer 18-225315-23 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18-143904-23, feit 1 primair en feit 2 subsidiair, en parketnummer 18139201-23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
De veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan hetnemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan.
De veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
De veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • dat de veroordeelde zich meldt op afspraken bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering ditnodig vindt, en dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering;
  • dat de veroordeelde de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Dezefoto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • dat de veroordeelde meewerkt aan huisbezoeken;
  • dat de veroordeelde de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling doorandere instellingen of hulpverleners;
  • dat de veroordeelde zich niet vestigt op een ander adres, zonder toestemming van de reclassering;
  • dat de veroordeelde meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contacthebben met de veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
4. Als de reclassering dat nodig vindt en de veroordeelde daarmee instemt, kan de veroordeelde voor eentime-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
5. De veroordeelde laat zich opnemen in Forensisch Psychiatrische Kliniek Assen, GGZ Drenthe, of eensoortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start op een nader te bepalen moment. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de behandeld arts dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
6. De veroordeelde laat zich behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland(AFPN) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
7. De veroordeelde verblijft, indien geïndiceerd, in een instelling voor beschermd wonen ofmaatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
8. De veroordeelde onthoudt zich van het gebruik van alcohol en verplicht zich ten behoeve van denaleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek, urineonderzoek of ademonderzoek. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
9. De veroordeelde zal op geen enkele wijze -direct of indirect- contact opnemen, zoeken of hebben metde slachtoffers [slachtoffer] (geboren op [geboorte datum] 2001) en [slachtoffer 2] (geboren op [geboorte datum] 1971), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
10. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn sociale netwerk waarbij hij tevens inzicht geeft inzijn activiteiten op sociale media.
11. De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding en/of betaald werk, meteen vaste structuur.
Draagt de Reclassering Nederland op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Wijst de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de materiële schade af.
Verklaart de vordering ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 4.073,60 (zegge: vierduizend drieënzeventig euro en zestig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 april 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging vandeze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 4.073,60 (zegge: vierduizend drieënzeventig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2.073,60 aan materiële schade en 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 50 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18-192443-20:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. M .S. van der Kuijl en mr. E.R. van Slooten, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2024.
Mr. Van Slooten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.