In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 16 oktober 2024, vordert eiser, eigenaar van een woning, de afbraak van een uitbouw die door gedaagde, zijn buurman, is gerealiseerd. Eiser stelt dat de uitbouw deels op zijn perceel is gebouwd, wat door een meting van het kadaster wordt ondersteund. Gedaagde erkent dat er sprake is van een minimale overbouw, maar betwist de meting en stelt dat hij zich niet bewust was van de overbouw. Eiser vordert ook de terugplaatsing van een gemeenschappelijke schutting en beplanting die door gedaagde zijn verwijderd tijdens de bouw. Gedaagde vordert in reconventie, voor het geval de rechtbank oordeelt dat er sprake is van overbouw, dat eiser medewerking verleent aan de vestiging van een erfdienstbaarheid tegen een schadeloosstelling van € 500,00.
De rechtbank oordeelt dat er inderdaad sprake is van een minimale overbouw, maar dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde uitvalt. De rechtbank wijst de vordering van eiser tot afbraak van de uitbouw af, maar kent gedaagde het recht toe om een erfdienstbaarheid te vestigen onder toekenning van een schadeloosstelling. De rechtbank beveelt eiser om de beplanting terug te plaatsen, maar wijst de vordering tot terugplaatsing van de schutting af, omdat er al een nieuwe schutting staat. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld.