ECLI:NL:RBNNE:2024:4001

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
LEE 24/3377 en LEE 24/3683
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor permanente bewoning van recreatiewoning in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 oktober 2024, wordt het beroep van eisers tegen de last onder dwangsom die hen is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren, ongegrond verklaard. Eisers, die sinds 2023 eigenaar zijn van een recreatiewoning op een perceel in [plaats], hebben deze woning gebruikt voor permanente bewoning, wat in strijd is met het bestemmingsplan 'Rohel'. De voorzieningenrechter stelt vast dat er voorafgaand aan het primaire besluit sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan, en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen concreet zicht op legalisatie is, aangezien er geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend en het college geen medewerking wil verlenen aan permanente bewoning. De voorzieningenrechter weegt de belangen van eisers tegen het algemeen belang van handhaving en concludeert dat het college niet onredelijk heeft gehandeld door de last onder dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter verlengt wel de begunstigingstermijn voor de eisers met veertien dagen na de uitspraak, om hen extra tijd te geven om vervangende woonruimte te vinden. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de gevolgen van onrechtmatige bewoning voor de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/3377 en LEE 24/3683
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eisers], uit [plaats], eisers
(gemachtigde: mr. M.J. de Buck-Hartman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren, het college
(gemachtigden: M. Diekstra en W.A. Jonker).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van eisers tegen het besluit over de aan hen opgelegde last onder dwangsom.
1.1. Het college heeft de last onder dwangsom op 14 december 2023 aan eisers opgelegd. Met het bestreden besluit van 27 juni 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij dat handhavingsbesluit gebleven.
1.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op
27 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter is na afloop van de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom beslist hij in deze uitspraak ook op het beroep van eisers. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt de last onder dwangsom, waarbij het college eisers heeft gelast om hun woonverblijf ergens anders te nemen dan op het perceel [perceel], bij gebreke waarvan eisers een dwangsom van € 15.000,- verbeuren. De voorzieningenrechter beoordeelt die last aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening (in de beroepsprocedure) de gestelde begunstigingstermijn met terugwerkende kracht met veertien dagen te verlengen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een ambtshalve te nemen besluit is bekendgemaakt vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van de artikelen 4.5 van de Invoeringswet Omgevingswet het recht gelden zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt. Daarnaast geldt dat als vóór 1 januari 2024 een last onder dwangsom is opgelegd voor een gepleegde overtreding, op grond van artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder c, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing blijft tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
5.1. De last onder dwangsom is op 14 december 2023 opgelegd en bekendgemaakt. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.2. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Vaststaande feiten
6. Eisers zijn sinds 2023 eigenaar van de recreatiewoning op het perceel [perceel] (het perceel). Na die aankoop hebben eisers zich op dat adres ingeschreven in de Basisregistratie personen (de Brp).
7. In het bestemmingsplan “Rohel” (het bestemmingsplan) is het perceel bestemd voor ‘Groen’ en ‘Recreatie’.
8. Op 1 september 2023 heeft het college aan eisers het voornemen uitgebracht om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel. Hierover hebben eisers hun zienswijze gegeven.
9. Op 14 december 2023 heeft het college het primaire besluit tot oplegging van de last onder dwangsom genomen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
10. Op 4 januari 2024 hebben eisers een conceptaanvraag ingediend voor het permanent bewonen van de recreatiewoning op het perceel. Op 16 februari 2024 heeft het college aan eisers meegedeeld dat hij niet wil meewerken aan die permanente bewoning.
11. Op 13 februari 2024 heeft het college aan eisers meegedeeld dat de begunstigingstermijn uit het primaire besluit wordt verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
12. Op enig moment tijdens de bezwaarprocedure hebben eisers zich in de Brp ingeschreven op een adres in [plaats].

13.Op 27 juni 2024 heeft het college het bestreden besluit op het bezwaar genomen.Overtreding

14. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat in dit geval voorafgaand aan het primaire besluit sprake is geweest van een overtreding van het bestemmingsplan. Vaststaat dat eisers voorafgaand aan het primaire besluit de recreatiewoning op het perceel hebben gebruikt voor permanente bewoning. Dat gebruik is in strijd met artikel 5.6, aanhef en onder b, van de regels bij het bestemmingsplan (de planregels). Daarmee is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college daarom in dit geval in beginsel bevoegd was om handhavend op te treden.
14.1.
Als er sprake is van een overtreding, dan is het college bevoegd om handhavend op te treden en zal in beginsel van deze bevoegdheid gebruik moeten worden gemaakt. Dit vanwege het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Is er concreet zicht op legalisatie?
15. Eisers betogen dat in dit geval sprake is van concreet zicht op legalisatie. Zij wijzen op de landelijke en provinciale aanpak om permanente bewoning in vakantieparken meer toe te staan om de wooncrisis te bestrijden. Volgens eisers komt daar bij dat de raad van de gemeente (de raad) het college op 10 juli van dit jaar middels een motie heeft opgedragen om te onderzoeken of een dubbelbestemming ‘recreatie’ en ‘permanente bewoning’ op percelen aan [locatie] tot de mogelijkheden behoort. Op [locatie] zijn meerdere bewoners en eigenaren voorstander zijn van die dubbelbestemming. Handhavend optreden tegen bewoning van hun woning is onevenredig tot er meer duidelijkheid bestaat over de pilot en het vastleggen van de dubbelbestemming, aldus eisers.
15.1.
Het college voert aan dat de raad het college opdracht heeft gegeven om te onderzoeken of het haalbaar is een (tijdelijke) pilot uit te voeren waarbij het mogelijk zou kunnen worden dat ter plaatse van het betreffende recreatiepark een (tijdelijke) dubbelbestemming wordt ingevoerd, die tijdelijke bewoning mogelijk zou kunnen maken. Volgens het college moet dit onderzoek nog worden opgestart en is de uitkomst van et onderzoek onzeker. Daardoor is er geen zicht op legalisatie. Zolang niet duidelijk is wat er gaat gebeuren geldt het huidige beleid [1] , aldus het college.
15.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend. Wel hebben eisers op 4 januari 2024 een conceptverzoek ingediend. Hierop heeft het college op 16 februari 2024 gereageerd. Uit de brief van 16 februari 2024 volgt dat het college in dit geval geen medewerking wil verlenen aan permanente bewoning van het perceel. Alleen hierom is al geen sprake van een concreet zicht op legalisatie. De stellingen van eisers over de landelijke en provinciale ontwikkelingen in de wooncrisis maken dat niet anders. Op grond hiervan is het college niet gehouden van handhaving af te zien. Verder geeft de motie van de raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Die motie dateert van na het bestreden besluit op bezwaar, zodat het college daarmee geen rekening heeft kunnen houden in het bestreden besluit. Daar komt bij dat de motie niet dusdanig concreet is dat die in de situatie van eisers concreet zicht op legalisatie van permanente bewoning van het perceel van eisers geeft.

16.Deze beroepsgrond slaagt niet.Is er strijd met het evenredigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel?

17. Eisers betogen dat het college te weinig oog heeft gehad voor de menselijke maat en hun specifieke situatie en persoonlijke omstandigheden en belangen. Eisers missen maatwerk. Tijdens en na de coronacrisis hebben eisers een zware tijd gehad, met verkoop van hun bedrijf en vorige woning tot gevolg. Zij stellen geen andere woonoptie te hebben gehad dan het kopen en bewonen van de recreatiewoning op het perceel. Vóór die koop hebben zij informatie ingewonnen bij de gemeente, de makelaar, het bestuur van de vereniging van eigenaren van [locatie] (het VvE-bestuur) en de verkoper van de recreatiewoning. Zij kregen daaruit de indruk dat het college het bewonen van de woning zou gedogen. Zij hebben nu geen financiële middelen om elders iets te kopen, nu al hun geld in de recreatiewoning op het perceel zit. Het aanbod van koopwoningen in de lagere prijsklasse is nihil. Er is sprake van een wooncrisis. Tijdelijke huuroplossingen zoals bij Carex en Fryslân Homes, zijn er niet. Ook het sociaal wijkteam kan eisers niet helpen, nu dat team geen geschikte woonruimte voor hen heeft. Langer verblijf bij hun dochter is nu niet meer mogelijk. Volgens eisers is het moeten verhuizen uit hun recreatiewoning zonder zicht op een andere woning, een onevenredig zware sanctie in het licht van de verwachten legalisering door een dubbelbestemming. Eisers achten het daarnaast onaanvaardbaar en onbegrijpelijk dat het college hun situatie gebruikt als voorbeeld om andere bewoners van [locatie] af te schrikken. Dat terwijl het college in het verleden aan meerdere bewoners van [locatie] heeft toegestaan dat zij langere tijd in recreatiewoningen woonden. Er is geen sprake meer van een vitaal recreatiepark. In een groot aantal vergelijkbare gevallen heeft het college afgezien van handhaving en gedoogbesluiten genomen vanwege de woningnood. Volgens eisers hebben de vorige eigenaren van de recreatiewoning op het perceel vanaf 2017 tot de verkoopdatum permanent in die woning gewoond. Daarnaast bedroeg de gedoogperiode in een ander geval twaalf maanden, waarna de betreffende bewoner niets meer van het college heeft gehoord. Daar komt bij dat het college vanaf 2018 in een aantal gevallen een gedoogbeschikking heeft afgegeven vanwege de woningnood. Het college voert daarmee het beleid willekeurig en inconsistent uit. Gezien de praktijk van de voorgaande jaren menen eisers dat het college in hun geval ook redelijkerwijs een gedoogbeschikking had moeten afgeven omdat sprake is van een schrijnend geval. Eisers merken dat hun gezondheid achteruit gaat door alle stress en onzekerheid over hun woonsituatie. Daarom valt niet in te zien dat bewoning van de recreatiewoning op het perceel op korte termijn moet worden beëindigd, aldus eisers.
Ter onderbouwing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overleggen eisers meerdere brieven en e-mailberichten afkomstig van het college. Ook overleggen zij cijfers afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
17.1.
Het college voert aan dat er destijds in het bestemmingsplan expliciet is gekozen voor een recreatieve bestemming. De woning van eisers heeft die bestemming, waardoor permanente bewoning van die woning niet is toegestaan. Het college heeft zich in de bestreden besluitvorming op het standpunt gesteld dat het algemeen belang bij handhaving zwaarder moet wegen dan het persoonlijke belang van eisers. Het college stelt zich op het standpunt dat het onrechtmatig bewonen leidt tot aantasting van het buitengebied en dat onrechtmatige bewoning leidt tot een aantasting van de recreatieparken op ruimtelijk gebied. Wanneer er recreatievoorzieningen permanent worden bewoond, heeft dit volgens het college een negatieve uitstraling op recreanten. De eigenaren van de recreatievoorzieningen mogen erop vertrouwen dat de gemeente handhaaft tegen overtreding van het bestemmingsplan. Het college is bovendien direct tot handhaving overgegaan toen eisers de recreatiewoning gingen bewonen. Inmiddels is er een jaar verstreken zonder dat eisers veel hebben ondernomen. Volgens het college zijn er voor eisers meer woonoplossingen dan het weer bewonen van de recreatiewoning op het perceel. Zo zijn er huurwoningen beschikbaar via Fryslân Homes, ook in de nabijheid van de gemeente De Fryske Marren. Het sociaal wijkteam kan eisers helpen om de overgang naar een andere woning te maken, maar zoekt zelf geen woningen en biedt ook geen woningen aan. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat de door eisers genoemde gevallen geen gelijke gevallen zijn. Er is sprake van ongelijke gevallen nu in de door eisers genoemde gevallen sprake was van het actief zoeken door bewoners naar andere definitieve woonruimte. Er was dus sprake van eindige situaties. Na het verstrijken van die termijn is het handhavingstraject tegen de bewoning van recreatiewoningen weer opgepakt, aldus het college.
17.2.
Voor wat betreft het beroep van eisers op het evenredigheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter dat dit beginsel is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Dit artikel bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Bij de toetsing van een besluit aan deze norm kunnen de factoren geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid een rol spelen. De voorzieningenrechter overweegt dat de last onder dwangsom in deze zaak een ingrijpend besluit is voor eisers, dit ook vanwege de aantasting van het fundamentele recht op huisvesting. De voorzieningenrechter zal mede daarom alle hiervoor genoemde factoren betrekken bij de toetsing van het bestreden besluit aan het evenredigheidsbeginsel.
17.2.1.
Een last onder dwangsom is een herstelsanctie. Een herstelsanctie heeft tot doel om een overtreding van een wettelijk voorschrift te beëindigen. Het besluit tot het opleggen van zo’n last is daarmee geschikt om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te beëindigen. Het dwangsombesluit is ook noodzakelijk om dat doel te bereiken, omdat het college in het kader van het beëindigen van de overtreding geen andere maatregel voorhanden heeft die voor eisers minder belastend is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het dwangsombesluit daarom geschikt en noodzakelijk om de overtreding te beëindigen.
17.2.2.
De voorzieningenrechter komt verder tot het van oordeel dat het bestreden besluit in dit geval niet onevenwicht is. Het college heeft de door eisers aangevoerde belangen en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dusdanig zwaarwegend hoeven achten dat het college van handhaving af had moeten zien.
17.2.3.
De voorzieningenrechter ziet in de stellingen van eisers over de wooncrisis en hun gestelde onmogelijkheid om een geschikte woonruimte te vinden geen zwaarwegende bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Voor zover eisers betogen dat het college in het kader van een afweging van belangen hen meer tijd hadden moeten gunnen, overweegt de voorzieningenrechter dat eisers sinds het voornemen tot handhavend optreden inmiddels een jaar de tijd hebben gehad om vervangende permanente woonruimte te vinden. Ook is van belang dat eisers de door hen gestelde onmogelijkheid om een geschikte woonruimte te vinden, niet met stukken hebben onderbouwd. Eisers staan ruim een jaar ingeschreven bij FrieslandHuurt, maar onduidelijk is welke inspanningen eisers op basis van die inschrijving hebben verricht en tegen welke hordes zij daar zijn aangelopen. Eisers stellen bekend te zijn met Fryslân Homes, maar onderbouwen niet met stukken welke inspanningen zij via dat bedrijf hebben verricht. Evenmin bestrijden eisers het betoog van het college dat er in de nabijheid van de gemeente De Fryske Marren huurwoningen beschikbaar zijn. Daarnaast onderbouwen eisers niet hoe hun zoektocht naar een koopwoning verloopt. Daartegenover heeft het college in de afweging zwaar laten wegen dat permanente bewoning van recreatievoorzieningen op [locatie] negatieve gevolgen voor recreanten heeft. De voorzieningenrechter ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten om dat standpunt van het college onevenwichtig te achten. De enkele stelling van eisers dat [locatie] geen vitaal recreatiepark meer zou zijn, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
17.2.4.
De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun stelling dat in dit geval sprake is geweest van een gebrek aan maatwerk en dat onvoldoende rekening is gehouden met hun bijzondere persoonlijke omstandigheden. Het college mocht bij de afweging om handhavend op te treden betrekken dat eisers de recreatiewoning hebben gekocht en zijn gaan bewonen in de wetenschap dat permanente bewoning van die woning in strijd is met het bestemmingsplan. Dat eisers van andere personen zouden hebben gehoord dat de overtreding mogelijk gedoogd zou worden, doet geen afbreuk aan het feit dat eisers er bewust voor hebben gekozen het risico te nemen om hun woning in strijd met het bestemmingsplan te gaan bewonen. Eisers hebben de stelling dat zij van een medewerker van de gemeente hadden vernomen dat gedogen van permanente bewoning van hun woning mogelijk was, niet met stukken onderbouwd. Van een toezegging die aan het college is toe te rekenen is niet gebleken. Datzelfde bewijsgebrek kleeft aan de stelling van eisers over gedoogmededelingen door de makelaar, het VvE-bestuur en de verkoper van de recreatiewoning. Dit nog los van het feit dat die private partijen niet (het handhavingsstandpunt van) het college vertegenwoordigen. Daar komt bij dat het college vrijwel direct na de Brp-inschrijving van eisers en de start van hun bewoning van de recreatiewoning op het perceel, het handhavingstraject heeft opgestart. Ook is van belang dat het college tijdens de bezwaarprocedure eisers op hun eigen verzoek tegemoet is gekomen door de begunstigingstermijn te verlengen tot zes weken na het besluit op hun bezwaar. Hierdoor hebben eisers extra tijd gekregen om vervangende woonruimte te vinden zonder dat de dwangsom werd verbeurd. De voorzieningenrechter volgt eisers daarom niet dat het college hun specifieke situatie en hun individuele belangen onvoldoende heeft meegewogen bij het nemen van het bestreden besluit.
17.2.5.
Voor zover eisers een beroep doen op fysieke en psychische klachten, overweegt de voorzieningenrechter dat medische omstandigheden alleen in zeer uitzonderlijke gevallen leiden tot het oordeel dat het college van handhavend optreden moet afzien. [2] Daarvan kan sprake zijn indien bewoning van het perceel om medische redenen noodzakelijk is of indien de gezondheidstoestand aan het vinden van een passende woning in de weg staat. Zonder afbreuk te willen doen aan wat deze zaak voor eisers betekent, is de voorzieningenrechter in dit geval niet gebleken van dergelijke medische omstandigheden die voor het college aanleiding hadden moeten zijn om af te zien van handhavend optreden.
17.3.
Voor zover eisers een beroep doen op situaties waarin volgens hen sprake is van gedogen van onrechtmatige bewoning, ziet de voorzieningenrechter daarin geen grond om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. Eisers hebben niet aan de hand van concrete situaties en met bewijsstukken aangetoond dat in het verleden sprake is geweest van een vergelijkbaar geval waarin het college geheel van handhavend optreden heeft afgezien bij permanente bewoning van een recreatiewoning op het recreatieterrein waarop de recreatiewoning van eisers staat. De voorzieningenrechter volgt eisers ook niet in hun stelling dat het college in dit geval heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
17.3.1.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe eerst dat de CBS-cijfers die gaan over het inschrijven van bewoners in het Brp op adressen op vakantiewerken die conclusie niet rechtvaardigt. Hieruit volgt niet dat sprake is van onrechtmatige bewoning waartegen niet handhavend wordt opgetreden. Deze gegevens bevatten daarover geen informatie. Verder hebben eisers met de door hen genoemde situaties niet aangetoond dat het college situaties die vergelijkbaar zijn met die van eisers waarbij gewoond wordt in een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan, permanent gedoogt. Eisers hebben een anonieme verklaring van 25 september 2024 overgelegd. Aan deze anonieme verklaring komt in dit kader geen (bewijs)waarde toe nu die verklaring niet controleerbaar is. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet controleerbaar is van welke bewoner die verklaring afkomstig is en over welke recreatiewoning aan [locatie] die verklaring gaat en of daadwerkelijk sprake is van een gedoogsituatie en zo ja, om welke daarvan dan sprake zou zijn. Dat geldt evenzeer voor de enkele stelling van eisers dat de voormalige eigenaar permanent zou hebben gewoond in de door eisers gekochte recreatiewoning. Tot slot blijkt dit ook niet uit de door eisers overgelegde brieven en e-mailberichten afkomstig van het college. Uit die stukken volgt ook dat het college in bijzondere gevallen slechts tijdelijk heeft afgezien van nader handhavend optreden, door de geadresseerden een termijn te geven om de overtreding te beëindigen. Van permanente gedoogsituaties is de voorzieningenrechter niet gebleken. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college ook aan eisers een termijn heeft gegeven. Het college heeft daarbij acht geslagen op het beleid. De termijn is bovendien in de bezwaarprocedure verlengd waardoor eisers een ruime termijn van ongeveer acht maanden hebben gekregen om de overtreding te beëindigen. Van het in dit geval willekeurig en inconsistent uitvoeren van het beleid is niet gebleken. Dat het college in diverse brieven en e-mailberichten wijst op (gevolgen van) de coronacrisis en de wooncrisis maakt het voorgaande niet anders.
18. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bestreden besluit weliswaar grote gevolgen heeft voor eisers, maar dat dit niet betekent dat handhavend optreden daarom voor hen onredelijk bezwarend en onevenredig is. Het college heeft in dit geval het algemeen belang bij handhaving zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van eisers bij het permanent bewonen van de recreatiewoning op het perceel. De gevolgen van die afweging zijn niet onevenredig. Het bestreden besluit is daarmee niet in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb genomen. Ook slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
Is de last onder dwangsom voldoende duidelijk?
19. Eisers betogen dat de last onder dwangsom onduidelijk en niet handhaafbaar is. Onbekend is hoelang men per jaar in de recreatiewoning mag recreëren zonder dat sprake is van permanente bewoning. De last onder dwangsom geeft daarover geen duidelijkheid. Eisers zijn inmiddels elders ingeschreven in de Brp, maar wensen ook gebruik te kunnen blijven maken van de recreatiewoning op het perceel. Het bestreden besluit op bezwaar is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel nu onduidelijk is waar zij aan toe zijn, aldus eisers.
19.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit betoog niet slaagt. Van belang is dat tijdens de zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat eisers de overtreding tijdens de begunstigingstermijn hebben beëindigd door zich elders in de Brp in te schrijven en niet langer hun hoofdverblijf op het perceel te hebben. Op het moment van sluiten van het onderzoek in deze zaak was de dwangsom dus niet verbeurd. Daarnaast is van belang dat het bestemmingsplan ‘Rohel’ (en thans het omgevingsplan) definieert wat wordt verstaan onder permanente bewoning en wat wordt verstaan onder recreatieve bewoning. Onder recreatieve bewoning wordt verstaan de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en of verblijfsrecreatie. Het bestemmingsplan staat recreatieve bewoning van het perceel van eisers toe. Het college was niet gehouden om die definities uit het bestemmingsplan over te nemen in de last.

20.Deze beroepsgrond slaagt niet.Zijn de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom redelijk?

21. Eisers betogen dat de begunstigingstermijn onevenredig, willekeurig en onzorgvuldig is bepaald. In eerste instantie kregen eisers maar vier maanden de tijd om andere woonruimte te vinden. Gezien de woningmarkt in Nederland is de kans daarop bijzonder klein. Eisers hebben voor het vinden van andere woonruimte extra tijd nodig. Eisers verzoeken om een begunstigingstermijn tot medio 2025. Eisers verwijzing in dit kader naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [3] . Daarnaast menen eisers dat de dwangsom te hoog is.
21.1.
Het college handhaaft het standpunt dat de begunstigingstermijn en hoogte van de dwangsom redelijk zijn. Het college verwijst daarbij naar het beleid.
21.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat die termijn niet wezenlijk langer mag zijn dan nodig is om de overtreding te kunnen beëindigen. Een begunstigingstermijn mag ook niet korter zijn dan nodig is om de overtreding te kunnen beëindigen.
21.3.
De voorzieningenrechter ziet in het betoog van eisers en de feiten en omstandigheden van dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat de begunstigingstermijn onredelijk kort is. Vaststaat dat eisers vanaf begin september 2023 (het moment van het voornemen om handhavend op te treden) wisten dat het college voornemens was om tegen de overtreding van het bestemmingsplan handhavend op te treden. Met het primaire besluit van 14 december 2023 heeft het college eisers de gelegenheid gegeven om de overtreding per 1 april 2024 te beëindigen. Die termijn is in overeenstemming met het beleid. Tijdens die termijn, op 13 februari 2024, heeft het college op verzoek van eisers de termijn verlengd tot zes weken na het besluit op hun bezwaar. Ook die verlenging is in overeenstemming met paragraaf 5.2 van het beleid. Van onevenredig en/of willekeurig handelen is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dit temeer nu eisers tijdens de verlengde begunstigingstermijn ook daadwerkelijk in staat zijn gebleken om de overtreding te beëindigen. Daarmee wijkt dit geval af van het geval dat is besproken in de door eisers genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de ABRvS. De voorzieningenrechter acht de aan eisers gegunde termijn niet onredelijk kort.
21.4.
De voorzieningenrechter ziet verder in het betoog van eisers geen aanleiding voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom onredelijk is. Het college heeft de hoogte van € 15.000,- en het mogelijk ineens verbeuren van dat bedrag in overeenstemming met het beleid vastgesteld. Eisers hebben dat beleid niet betwist. Evenmin hebben eisers onderbouwd waarom het college in dit geval niet overeenkomstig dat beleid mocht handelen. Gesteld noch anderszins gebleken is dat handelen overeenkomstig het beleid voor eisers gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
22. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
23. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
24. Wel ziet de voorzieningenrechter, gelet op het belang van eisers om niet direct na deze uitspraak geconfronteerd te worden met een mogelijke verbeurte van een dwangsom, aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen dat de begunstigingstermijn genoemd in de brief van het college van 13 februari 2024 met terugwerkende kracht wordt verlengd tot veertien dagen na verzending van deze uitspraak.
25. Omdat het beroep ongegrond is en in de bodemprocedure al een voorlopige voorziening wordt getroffen, bestaat er geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak met het nummer LEE 24/3683 toe te wijzen.
Beslissing
LEE 24/3377
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn voor de aan
eisers opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht wordt
verlengd tot veertien (14) dagen na verzending van deze uitspraak.
LEE 24/3683
De voorzieningenrechte wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)Artikel 8:72
[…]
5. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt.
Bestemmingsplan “Rohel”
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
[…]
1.35
permanente bewoning: bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;
[…]
1.38
recreatieve bewoning: de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en of verblijfsrecreatie
[…]
1.44
zomerhuis: een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
Artikel 5
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. standplaatsen voor kampeermiddelen (inclusief stacaravans), met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
b. zomerhuizen, waaronder chalets, met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
c. gebouwen ten behoeve van een opslagplaats, ter plaatse van de aanduiding “opslag”;
d. recreatieterreinen;
waarbij de instandhouding van de ruimtelijke kwaliteit van het recreatieterrein wordt nagestreefd;
met daaraan ondergeschikt:
e. wegen en paden;
f. parkeervoorzieningen;
g. groenvoorzieningen;
h. waterlopen en waterpartijen;
i. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
j. tuinen, erven en terreinen;
k. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
[…]
5.6
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning;
c. het gebruik van de gronden voor stalling dan wel opslag van kampeermiddelen.

Voetnoten

1.‘Beleidsnotitie onrechtmatige bewoning, recreatiewoningen’, Gemeenteblad 2017, 168730.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:158.
3.Zie de uitspraak van 27 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2148.