ECLI:NL:RBNNE:2024:3948

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
23/1688
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een loods in Oudega

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing van een loods in Oudega beoordeeld. De omgevingsvergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland op 18 oktober 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 11 juli 2024 de zaak heeft behandeld.

De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de aanvraag omgevingsvergunning voldeed aan de indieningsvereisten uit de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). Eiser betoogde dat de aanvraag niet voldeed aan de eisen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende onderbouwd heeft waarom dit het geval zou zijn. Daarnaast was er een geschil over de kleuren van de loods en of deze in overeenstemming waren met de welstandsnota. De rechtbank oordeelt dat dit niet relevant is voor de beoordeling van de omgevingsvergunning zelf, en dat eiser een handhavingsverzoek kan indienen als hij meent dat de vergunning niet correct is nageleefd.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de schending van de beginselen van behoorlijk bestuur beoordeeld, maar oordeelt dat er geen sprake is van een schending. De interne communicatie van het college, waar eiser op wees, leidt niet tot de conclusie dat de beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 2.10, eerste lid, onder d van de Wabo zich niet voordoet, waardoor het college verplicht was de omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit Oudega, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland, hierna te noemen het college
(gemachtigde: mr. A. Veenstra).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit Oudega, vergunninghouder (hierna: derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van een loods aan de [adres] [nummer] in Oudega.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 18 oktober 2021 verleend. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het college hierbij gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college en de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont aan het perceel [adres] [nummer] in Oudega, gemeente Smallingerland.
2.1.
Op 17 september 2021 heeft de derde-partij een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de verbouwing van de loods aan de [adres] [nummer] in Oudega, voor nieuwe zijbeplating en nieuwe roldeuren. In het besluit van 18 oktober 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen. Het college heeft in lijn met het advies van de bezwarencommissie het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het op 18 oktober 2021 genomen besluit niet herroepen.
3. Eiser heeft beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van de loods. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
6.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 september 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wat is in geschil?
7. Tussen partijen is (1) in geschil of de aanvraag voldoet aan de indieningsvereisten uit de Ministeriële regeling omgevingsrecht (hierna: Mor). Verder verschillen partijen (2) van inzicht over de vraag of de gerealiseerde kleuren van de loods in overeenstemming zijn met de welstandsnota en de tekeningen die de derde-partij bij de aanvraag omgevingsvergunning heeft ingediend. Tot slot (3) houdt het partijen verdeeld of het college de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. De rechtbank stelt vast dat afgezien van artikel 2.10, eerste lid, onder d van de Wabo geen van de weigeringsgronden uit dat artikel tussen partijen in geschil is.
Is voldaan aan de indieningsvereisten uit de Mor?
8. Eiser betoogt dat de ingediende aanvraag omgevingsvergunning niet voldoet aan de indieningsvereisten uit de Mor.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat voldaan is aan de indieningsvereisten uit de Mor. Eiser heeft in zijn beroepschrift niet uitgelegd waarom bij de ingediende aanvraag omgevingsvergunning niet aan de Mor zou zijn voldaan. Ter zitting heeft eiser betoogd dat de loods op asbest is gesaneerd en dat het daarbij horende exterieur aan de buitenkant in de aanvraag omgevingsvergunning niet aan bod is gekomen en dat volgens hem om die reden niet aan de indieningsvereisten uit de Mor is voldaan. Het college heeft daarover ter zitting toegelicht dat de asbestsanering al eerder had plaatsgevonden, voordat de hier voorliggende aanvraag omgevingsvergunning is ingediend. Eiser heeft dat niet weersproken. De rechtbank constateert daarmee dat hetgeen eiser ter zitting heeft betoogd niet ziet op de hier voorliggende omgevingsvergunning. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) volgt dat het aan het bestuursorgaan is om te beoordelen of bij de aanvraag voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. [1] De rechtbank concludeert dat hetgeen eiser heeft betoogd niet met zich meebrengt dat het college niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat aan de indieningseisen van de Mor is voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de gerealiseerde kleuren van de loods in overeenstemming met de welstandsnota en tekeningen bij de aanvraag?
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de feitelijk gerealiseerde kleuren op de loods niet in overeenstemming zijn met de kleuren die op de bouwtekeningen bij de aanvraag staan vermeld. In de bij het beroep gevoegde stukken wijst eiser erop dat de zilveren beplating van de loods de kleur ‘merlin grey’ had moeten hebben, maar dat het bouwwerk niet met die kleur is gerealiseerd.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank overschrijdt deze beroepsgrond de omvang van het hier voorliggende geding. Het beroep is gericht tegen de verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van de loods. De rechtbank beoordeelt daarom of het college de vergunning terecht heeft verleend. Of de feitelijk gerealiseerde kleuren in overeenstemming zijn met de tekeningen die zijn ingediend bij de aanvraag omgevingsvergunning, is geen onderdeel van de beoordeling van de rechtbank. Mocht hetgeen gerealiseerd is niet in overeenstemming zijn met de omgevingsvergunning, dan kan eiser een handhavingsverzoek indienen. Dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat de feitelijk gerealiseerde kleuren ook niet in overeenstemming zijn met de welstandsambitie van de gemeente Smallingerland, maakt dat oordeel niet anders. Eisers standpunt is immers niet dat het bouwplan in strijd is met de welstandsambitie. Het betoog slaagt niet.
10. Op de zitting heeft eiser nog uiteengezet dat Hûs en Hiem alleen een bureaustudie heeft uitgevoerd en niet heeft gekeken of de kleuren in overeenstemming zijn met de bouwtekeningen. Uit vaste jurisprudentie volgt voor de rechtbank dat het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. [2] Logischerwijs voor de rechtbank heeft Hûs en Hiem een bureaustudie uitgevoerd, omdat op het moment van de welstandstoets het plan nog niet gerealiseerd was en een studie op locatie of een beoordeling of de feitelijk gerealiseerde bouwkleuren kloppend zijn, daarmee niet mogelijk is. Gelet daarop, heeft het college anders dan eiser stelt betekenis mogen toekennen aan het welstandsadvies. Het betoog slaagt niet.
Heeft het college in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld?
11. Eiser stelt in zijn beroepschrift dat het college in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Eiser wijst op een interne mail van de teamcoördinator die het college erop heeft gewezen dat eiser ‘wel vaker voor problemen zorgt’.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de beginselen van behoorlijk bestuur niet geschonden. Voor de rechtbank valt uit de interne mail niet af te leiden dat het college een beginsel van behoorlijk bestuur zou hebben geschonden, alhoewel de rechtbank begrijpt dat de inhoud van de mail voor eiser niet fraai is. Dat eiser niet netjes is behandeld in de inhoud van de mail, betekent nog niet dat de beginselen van behoorlijk bestuur geschonden zijn. Eiser heeft daarnaast niet gemotiveerd wat de vermeende schending van de beginselen van behoorlijk bestuur voor de voorliggende omgevingsvergunning zou moeten betekenen. Het betoog van eiser slaagt daarom niet. Mocht eiser van mening zijn dat hij door de inhoud van de interne mail onbehoorlijk bejegend is, dan kan hij daarvoor een klacht indienen bij het college. [3]
12. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 2.10, eerste lid, onder d zich niet voordoet. Het college was daarom gehouden de omgevingsvergunning te verlenen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, r.o. 257.1.
2.ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:263, r.o. 4.1.
3.Zie daarvoor artikel 9:1 van de Awb.