In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing van een loods in Oudega beoordeeld. De omgevingsvergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland op 18 oktober 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 11 juli 2024 de zaak heeft behandeld.
De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de aanvraag omgevingsvergunning voldeed aan de indieningsvereisten uit de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). Eiser betoogde dat de aanvraag niet voldeed aan de eisen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende onderbouwd heeft waarom dit het geval zou zijn. Daarnaast was er een geschil over de kleuren van de loods en of deze in overeenstemming waren met de welstandsnota. De rechtbank oordeelt dat dit niet relevant is voor de beoordeling van de omgevingsvergunning zelf, en dat eiser een handhavingsverzoek kan indienen als hij meent dat de vergunning niet correct is nageleefd.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de schending van de beginselen van behoorlijk bestuur beoordeeld, maar oordeelt dat er geen sprake is van een schending. De interne communicatie van het college, waar eiser op wees, leidt niet tot de conclusie dat de beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 2.10, eerste lid, onder d van de Wabo zich niet voordoet, waardoor het college verplicht was de omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand.